activiteiten, wel bijzonder groot. Kuypers heeft aan deze drang weerstand weten te bieden. Hij voelde zich daartoe in 't begin gedrongen, omdat hij, zoals hij zei, gepromoveerd was ‘in de richting die aanvankelijk maar een bijvak was’. En toen hij eenmaal op een schier niet te overtreffen wijze thuis was in zijn vak en de literatuur, vooral de contemporaine literatuur, als wellicht geen ander in zijn vaderland kende, werd hij geroepen een tweetal hoogleraarsfuncties te vervullen. Hij woonde in Amstelveen, en gaf het reizen naar Amsterdam hem niet veel tijdverlies, het reizen naar Leiden betekende een handicap, vooral toen het aantal studenten toenam en hij een relatief groot aantal tentamens had af te nemen. Dat was mede een van de oorzaken, waardoor hij zich blijvend van alle mogelijke vergaderingen, commissionale opdrachten, congressen en conferenties, waar van hem een actieve deelname werd gevraagd, distantieerde. Toen eenmaal deze lijn in zijn leven was gegroeid, bleef hij de man, die met volkomen beheersing van de situatie dag op dag bezig was datgene, wat er verscheen op de paedagogische markt te bestuderen en te waarderen. Zijn studenten plukten daarvan de rijke en rijpe vruchten. Hij wandelde met hen over het terrein van de paedagogiek, de kinderpsychologie en de paedagogische psychologie als een zeer vertrouwde gids, die elke wetenschappelijke bergtop kende, maar die ook signaleren kon alles, wat een schone schijn had, maar in de diepste grond zinloos of fout moest worden genoemd. Opmerkelijk was altijd weer de fijne humor, waarover Kuypers beschikte. Hij placht niet veel te zeggen op vergaderingen of bijeenkomsten, waar als hij sprak bleek uit al zijn woorden, dat hij inderdaad vakman was.
Dit vakmanschap, deze literatuurkennis, stempelde zijn wetenschappelijk optreden. Hij zocht zijn kracht meer in critische reproductiviteit dan in originaliteit, die trouwens gemakkelijk tot gebrek aan critische bezinning kan leiden. De wetenschap, dat hij in zijn studenten een kring mensen om zich heen vergaderde, die hem om zijn wijze van college geven en om zijn uiterst deskundige voorlichting bijzonder waardeerde, heeft hem vooral in de laatste tien jaar van zijn leven veel vreugde gegeven. Want - waarom het verheeld, - toen hij na 1926 besloten had zich in de psychologisch-paedagogische richting verder te ontwikkelen werd hij door velen in de kring, waarin hij dagelijks als leraar leefde, toch wel beschouwd als een rara avis. Het waren de jaren, waarin men ook in velerlei kringen van het M.O., de uiterst origineel bedoelde, maar na één dag al afgezaagde grapjes maakte over