Karel Hendrik Eduard de Jong
(Biebrich, 9 februari 1872 - Zeist, 27 december 1960)
K.H.E. de Jong was het enige kind van Willem de Jong (1819-1871), theeplanter te Wonosobo op Java en Anna Maria Schnell (1835-1918). Zijn vader, die in Duitsland herstel van gezondheid had gezocht, overleed te Marburg drie maanden voor de geboorte van zijn zoon. Karel de Jong volgde in Duitsland en ook te Genève de lagere school; later vestigde zijn moeder zich te den Haag, waar hij het Haagse gymnasium bezocht. Daarna studeerde de Jong klassieke talen te Leiden om er 8 dec. 1900 cum laude te promoveren (1). Van zijn leermeesters heeft vooral de Latinist J.J. Hartman grote indruk op hem gemaakt (43). Ook Bolland werd door de Jong gevolgd, maar de voorkeur voor een eigen mening, die de Jong's hele leven gekenmerkt heeft, moet ook toen reeds aan de dag zijn gekomen: een medestudent herinnert zich, dat Bolland van de katheder neerzag zeggende: ‘de Jong knabbelt aan mijn voetstuk!’. De Jong ging privaatlessen geven in de oude talen, hetgeen hij steeds heeft voortgezet. In 1910 werd hij toegelaten als privaat-docent te Leiden voor het onderwerp ‘De wijsbegeerte in de Romeinse keizertijd’ (4). Dit privaatdocentschap heeft hij tot 1958 vervuld. In 1940 is hier een privaatdocentschap voor de parapsychologie, in opvolging van dr. P.A. Dietz, bijgekomen (17). Als zodanig heeft de Jong nog in de cursus 1960-'61 college gegeven.
Het hoofdwerk van de Jong is Das antike Mysterienwesen (3; vgl. 1, 19, 22, 35). Hierin verdedigde hij o.a. de stelling, die nogal verzet wekte, dat zich in de oude mysteriën verschijnselen hebben voorgedaan, die in die tijd vaak als spiritistische werden aangeduid en die men thans parapsychologische zou noemen. Voor dit soort verschijnselen heeft de Jong altijd een grote belangstelling aan de dag gelegd. Carl du Prel (1839-1899), zo vertelde hij, had hem hier de weg gewezen. In hetzelfde verband moet men ook zijn studies over de geschiedenis van het occultisme zien (7, 14, 24, 44, 45). Als klassicus was de Jong in het bijzonder in de Stoa (13, 15, 37) en in het Neo-Platonisme (5, 6, 18, 45) geïnteresseerd. Hier komen andere studies en ook vertalingen op het terrein der klassieke letteren bij (21, 25, 26, 32, 34, 39, 42, 47, 48, 51, 54).
Als zovele klassici bewoog de Jong zich ook op wijsgerig gebied (4, 9, 15, 27, 31, 38, 46, 53). Hier had speciaal het z.g. dualistisch materialisme - een vorm van wat wij elders ‘hylisch pluralisme’ hebben