Calvijn, Lodewijk XIV, Peter de Grote en anderen, van gebeurtenissen als het Westers Schisma en de Dertigjarige Oorlog tegenover de meer schematische behandeling van de Middeleeuwen en van de Nieuwste Geschiedenis maakt dat duidelijk. Men herkent hierin - ook trouwens in de polemische toon, die af en toe gebruikt wordt - de leerling van de grootmeester Huybers, die vóór zijn nijmeegs professoraat les gaf aan de Tilburgse Leergangen. De voorstelling, die de Romantiek over de middeleeuwse samenleving had opgebouwd, zei Commissaris niets. En de 19e en 20ste eeuw waren nog te weinig geschiedenis geworden. Er was nog te veel emotionele geladenheid rond allerlei grote gebeurtenissen om het verhaal daarvan zonder partijdigheid op schrift te kunnen stellen en te genieten. Ook Commissaris heeft in de tijd, waarin hij ze beschreef, nog niet goed weg geweten met kwesties als de ondergang van de Kerkelijke Staat of de opheffing van het nederlandse gezantschap bij de paus. En op latere leeftijd ontkwam hij niet aan de fout, die succes dikwijls vergezelt, dat hij geen afstand meer kon doen van de eenmaal vastgestelde tekst, die hem dierbaar was geworden. Zo kon hij er niet meer toe besluiten zijn behandeling van de Nieuwste Geschiedenis te herzien overeenkomstig de ontwikkeling, die zijn kijk er op ondergaan had.
De grootste verdienste van zijn Leerboek voor de Nederlandse Geschiedenis is geweest, dat het als eerste de jeugd vertrouwd heeft gemaakt met de visie van Geyl op de wording van de Nederlanden, een initiatief waarvan men de betekenis niet moet onderschatten. Hoe ingrijpend deze poging was, blijkt uit het feit, dat de schrijver er hierbij niet in slaagde de gebeurtenissen op een eigen manier weer te geven en daarom op talrijke plaatsen de tekst van Geyl bijna letterlijk volgde.
Commissaris had ook een oprechte belangstelling en bewondering voor het gewest, waarin hij leefde en werkte. Dat blijkt uit de plaats, die hij aan de geschiedenis van Noord-Brabant inruimde in zijn Van toen wij vrij werden en in zijn leerboek van de vaderlandse geschiedenis. In deze was hij een trouw en goed leerling van zijn andere leermeester te Tilburg, Th. Goossens. Die interesse voor Brabant blijkt evenzeer uit het boekje over Sint-Catharinadal, uit de medewerking aan Het Nieuwe Brabant en uit zijn toegewijde activiteit als voorzitter van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen van 1948 tot 1957. In deze functie maakte Comissaris, die een integratie van wetenschap en cultuur in de samenleving nastreefde, een begin met een hervorming, die aan het