ook zijn jarenlang voorzitterschap van de Leidsche Kunstvereniging, die tentoonstellingen van moderne kunst organiseerde doch in de tijd der bezetting werd ontbonden. Van de oprichting in 1952 af was hij voorzitter van de Stichting Instituut ter bevordering van een grondige en onafhankelijke expertise van kunstwerken te Amsterdam.
Bij het afsluiten van de ambtelijke loopbaan scheen een nieuwe levensperiode te zijn aangebroken die geheel in het culturele vlak zou liggen: lezen, muziek horen, zo mogelijk schrijven en een dagtaak op het Prentenkabinet van de Rijksuniv. te Leiden. Deze vrijwillig op zich genomen taak, het ordenen van verzamelingen, heeft hij met de hem eigen conscientieuze overgave vervuld. Het werd inderdaad een vervulling. Het werken in een harmonische sfeer, de omgang met mensen die dezelfde culturele belangstellingen deelden of met andere aanvulden brachten in dit leven een verstild geluk.
Pas na zijn betrekkelijk onverwachte heengaan kwam een accent te liggen op hetgeen tot de kern van zijn wezen had behoord, het eigen werk. En een niet in de handel gebrachte bloemlezing werd uit het nagelaten werk samengesteld: cabaretliedjes, kort proza, het toneelstuk Grenzenwee, enkele artikelen over beeldende kunst, verhalen, gedichten.
De vraag dringt zich op waarom deze sterk creatief aangelegde mens, naast een eerbiedwekkend aantal geschriften op het gebied van de beeldende kunst, een zo klein oeuvre heeft nagelaten. Want was Jan Slagter een groot en evenwichtig lezer, hij was een sterk geremd en schuchter schrijver. De in zijn studententijd reeds min om meer latent aanwezige weemoed heeft zich in later jaren vastgehaakt aan ‘het schrijven’. Wel was deze gevoelige, kwetsbare persoonlijkheid van nature ontvankelijk voor remmingen van buitenaf, maar het lijkt niet onwaarschijnlijk dat hier toch ook sprake was van een heimwee dat lichte verwantschap toont met het heimwee van Loti. Loti echter schreef van zijn heimwee uit; hij heeft zijn leven lang een heimwee gecultiveerd naar Aziyadé, de jonge Turkse die zijn grote liefde geweest is. Achter de pogingen die hij in het werk stelde om haar te bevrijden lag het weten dat hij zulks nooit zou doen omdat zijn heimwee naar haar zijn levensvervulling zou worden. Iets van dien aard vinden wij bij Jan Slagter terug, zij het dat door zijn altruïstische aard het accent verlegd werd. In de laatste levensperiode echter wisten enkele gedichten als het ware te ontsnappen. Ze zijn heel zuiver en spontaan.
De stimulerende, doch te laat in zijn leven verschenen kracht in deze