Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1957
(1957)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Romano Nobile Guarnieri
| |
[pagina 107]
| |
met mannen als Giovanni Papini, Giuseppe Prezzolini, Aldo Palazzeschi en Ardengo Sòffici. De autobiografie van Papini ‘Un uomo finito’, tevens biografie van een gehele generatie, waartoe ook Guarnieri behoorde, maakte een diepe indruk op hem. De ‘Estetica’ van Benedetto Croce, die in 1902 verscheen en die zich richtte zowel tegen het uiterlijk aestheticisme en patheticisme van het d'Annunzianisme als tegen het materialistische naturalisme van de voorafgaande periode, was de leidraad voor deze groep jonge literaten, die zich later (1908) om het tijdschrift ‘La Voce’ schaarden en bekend zijn geworden als de ‘Vocisten’. Guarnieri gevoelde behoefte zich geheel en al aan zijn oude omgeving te onttrekken en als vurig bewonderaar van Turgenjef en Dostojewski vatte hij het plan op naar Rusland te gaan. Tevoren wenste hij echter zich beter te bekwamen in het Engels en Duits en reisde hij naar Engeland met de bedoeling later via Duitsland naar Rusland te gaan. Aan de Berlitz-scholen in Londen en in Liverpool gaf hij les in de Italiaanse taal en begon hij zich geheel te wijden aan paedagogische en didactische arbeid. Nadat hij zijn kennis van de Engelse taal had verdiept, kreeg hij een aanstelling op een kostschool in Hannover. Van plan zich onderweg korte tijd in Nederland op te houden teneinde in nader contact te komen met Nederland en de Nederlandse cultuur, is hij tenslotte niet meer uit ons land weggegaan. 31 januari 1907, de dag waarop hij in Nederland aan de Hoek van Holland voet aan wal zette, is een keerpunt geworden in het leven van Romano Guarnieri. Nederland werd zijn tweede vaderland, aan de reis naar Rusland is hij niet meer toegekomen. Op de Berlitzschool te Arnhem gaf hij zijn eerste lessen en al werkende vond hij zijn zo persoonlijke, directe leermethode, later als de ‘metodo Guarnieri’ zo befaamd, die geheel voortkwam uit zijn eigen aanleg en intuitie. Aanvankelijk geschiedde het onderricht geheel zonder leerboeken, slechts door Italiaans te spreken met zijn leerlingen. Later werd het materiaal voor de lessen op eigen kosten met de cyclostyle gemultipliceerd. Aan deze leermethode, die de leerling van het begin af in het karakter van de taal en in de geest van Italië doet inleven, heeft Guarnieri zijn leven lang gewerkt. Nadat de gecyclostyleerde blaadjes door gedrukte waren vervangen, verscheen in 1941 de ‘Metodo di lingua italiana per gli stranieri’ in boekvorm en in 1956 is een herdruk verschenen, waaraan Guarnieri met zijn assistent in Perugia, waar hij sedert | |
[pagina 108]
| |
1927 des zomers werkzaam was als directeur van de buitenlandse leergangen aan de Universiteit voor vreemdelingen, de laatste maanden voor zijn overlijden de laatste hand had gelegd en waarin hij, wetend dat eens zijn werk door anderen zou moeten worden overgenomen, tevens aanwijzingen gaf aan hen, die het onderricht zouden geven. Deze uitgave is voorzien van een uitnemende inleiding van Guarnieri's medewerker, Dr Enzo Amorini. Duizenden in Nederland en daarbuiten hebben in de loop der jaren de doeltreffendheid en de vindingrijkheid van deze methode kunnen beproeven en het succes is enorm geweest. In ons land zou men nauwelijks iemand kunnen aanwijzen, die enige kennis van het Italiaans bezit en dit niet dankt aan Romano Guarnieri's onfeilbare methode. Zij leerden van de eerste les af woekeren met een bepaald aantal woorden en enige beknopte grammaticale kennis, die zich evenals de woordenschat allengs en als het ware ongemerkt uitbreidde. Zodoende wenden zij er van het begin af aan zich in de voor hen volslagen vreemde taal vrij uit te drukken. Vijftig jaar geleden was zulk een methode een volkomen novum. Toch was het onderricht in de taal voor Guarnieri slechts middel. Zijn doel was zijn hoorders, zijn leerlingen, de weg te openen tot het begrijpen en genieten van de culturele en artistieke voortbrengselen van zijn land, dat hij bovenmate liefhad. Reeds in de eerste lessen brengt hij kleine gedichten, ‘O, piccola Maria,’ van Giosuè Carducci, ‘Rio Bo’ van Aldo Pallazzechi, ‘Benedizione’ van Giovanni Pascoli. Intussen studeerde Guarnieri zelf te Groningen onder leiding van zijn geliefde en vereerde leermeester Prof. Salverda de Grave en was hij de eerste, die het in 1910 ingestelde examen M.O. Italiaans aflegde (1910). Na het instellen van het Academisch Statuut legde Guarnieri bij Prof. Salverda de Grave, toen hoogleraar te Amsterdam, het doctoraal examen in de Romaanse taal en letterkunde af (1924). Prof. Salverda de Grave was het ook die hem aan de Nederlandse Universiteiten introduceerde. In 1919 en 1920 resp. werd Guarnieri, na de eerste wereldoorlog uit zijn land naar Nederland teruggekeerd, belast met het geven van leergangen in de Italiaanse taal aan de Rijksuniversiteiten van Groningen en Leiden; in 1921 werd hij als privaat-docent toegelaten aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1925 werd benoemd tot bijzonder lector in de Italiaanse taal en letterkunde vanwege de ‘Vereeniging tot het stichten van een lectoraat in het Italiaansch’, terwijl in 1928 zijn benoeming volgde tot gewoon lector aan dezelfde Universiteit. In 1925 was hij | |
[pagina 109]
| |
bovendien benoemd tot leraar in de Italiaanse taal en letterkunde aan de 2e Openbare Handelsschool, eveneens te Amsterdam. In 1929 volgde het privaatdocentschap aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij in 1934, vanwege een speciaal voor hem in het leven geroepen leerstoel in het Italiaans, de ‘Fondation au profit de la création d'une chaire spéciale de philologie et de littérature italiennes à l'Université d'Utrecht’, benoemd werd tot bijzonder hoogleraar, echter zonder enige bezoldiging. Hij heeft daar gedurende een en twintig jaar vijf uur per week college gegeven. In Utrecht, waar hij tot zijn overlijden gedoceerd heeft, heeft hij bovendien, in samenwerking met Prof. Vogelsang, stichter en hoogleraardirecteur van het Kunsthistorisch Instituut der Rijksuniversiteit, speciale cursussen gegeven voor de studenten in de kunstgeschiedenis, waar hij met hen Italiaansche bronnen las, Alberti, Vasari, Baldinucci en andere. Door een eigenaardig toeval werd in hetzelfde jaar 1907, waarin Guarnieri voet op Nederlandse bodem zette, de toen nog zeer jonge Vogelsang benoemd tot hoogleraar in de kunstgeschiedenis en aestetica aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Beide mannen kwamen al spoedig in contact en sloten dadelijk vriendschap. Zij voelden, dat zij beiden eenzelfde ideaal nastreefden: het doorgeven van wat zij zelf te geven hadden aan kennis en liefde voor kunst en cultuur. ‘Siamo apostoli’ heb ik Guarnieri dikwijls van zichzelf en van Vogelsang horen zeggen. Beiden hebben uit ‘niets’ ‘iets’ moeten scheppen; er bestond vóór hen in Nederland geen universitair onderwijs in kunstgeschiedenis van de christelijke tijd, noch in de Italiaanse taal en letterkunde. Hoe beiden hierin geslaagd zijn, wij hebben het kunnen lezen en horen bij het onverwacht overlijden van Vogelsang op 14 december 1954 en bij het tragisch einde van Guarnieri op 29 oktober 1955, beiden bijna tegelijkertijd hun werkzaamheid op deze aarde beëindigend. Het zou ondoenlijk zijn een opsomming te geven van al de activiteiten op niet-academisch gebied van deze onvermoeibare werker, die zelf tot diep in de nacht arbeidde, van de honderden lezingen en cursussen voor de volksuniversiteiten en andere ontwikkelingsinstituten gehouden. Onverbreekbaar is zijn naam verbonden aan de Italiaanse cultuurvereniging ‘Dante Alighieri’ in Nederland. Hij was de oprichter van al de bestaande comité's van dit genootschap in ons land. Het eerste comité werd in 1910 opgericht in 's Gravenhage. Daarna volgden de | |
[pagina 110]
| |
afdelingen in Amsterdam, Utrecht, Groningen en Nijmegen, terwijl de oprichting van de afdeling Maastricht bij zijn overlijden reeds in een vergevorderd stadium verkeerde. In 1943 werd hij door de Duitse bezetter als ‘verdacht Italiaan’ - hij had geweigerd zich als propagandist in dienst te stellen van het nazifascisme in Nederland - naar Italië gedeporteerd en in Turijn gevangen gezet. Hij werd veroordeeld tot vijftien jaar kerkerstraf, waaraan vanzelfsprekend bij de bevrijding van Italië een einde kwam. In december 1945 keerde hij naar Nederland terug, waar hij zijn levensgezellin niet meer terugvond, zij was door de Duitsers vermoord............ Dat deze man na zijn terugkomst door een Nederlandse commissie moest worden ‘gezuiverd’ is slechts één der vele blamages, waaraan deze commissies zich hebben blootgesteld. De laatste jaren van zijn leven zijn gewijd geweest aan het opnieuw tot bloei brengen van het contact tussen Nederland en Italië en het herstel van de diverse comité's van de Società Dante Alighieri. Met heel zijn ongebroken energie heeft hij zich aan dat werk gewijd, slechts in ogenblikken van teleurstelling sprekend over zijn verlangen naar het kloosterleven, dat hem na zijn gevangenistijd af en toe overviel, een verlangen naar rust en orde in de kapotgeslagen en chaotische wereld van kort na de bevrijding. Hij werd lid van de Italiaans-Nederlandse commissie, ingesteld met het doel een cultureel accoord tussen beide landen te bewerkstelligen, welk accoord in 1952 tot stand kwam. Op zijn aandringen werd in 1954 te 's Gravenhage het Italiaans Instituut gesticht (Istituto Italiano di Cultura), waarvan Guarnieri de eerste president werd. Bij zijn afscheid van de Amsterdamse Universiteit in 1952 wegens het bereiken van de leeftijdsgrens ontving hij van de Italiaanse regering de gouden medaille voor grote verdiensten (medaglio d'oro), die slechts zelden verleend wordt. Weinig mensen wisten dit, evenals weinigen wisten, dat hij een adellijke titel droeg, benoemd was tot ‘Cavaliere della Corona d'Italia’ en in het bezit was van de ster der Italiaanse solidariteit eerste klasse. In 1953 werd hij bij bevordering commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. Professor Guarnieri was lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Jaloerse geesten, die Guarnieri zijn populariteit benijdden, hebben wel eens geringschattend gesproken over de ‘autodidact’, wien het aan wetenschappelijke diepgang zou hebben ontbroken. Maar op het afscheid van de Universiteit van Amsterdam op 15 november 1952 werd deze | |
[pagina 111]
| |
zelfde autodidact als leermeester gehuldigd door niet de minsten onzer wetenschappelijke corypheën, door classici en archeologen, door historici en kunsthistorici, door theologen en juristen, die hem openlijk dank brachten voor wat hij hun had gegeven. Aan Guarnieri is het te danken, dat de Italiaanse studien, die in de 18e en 19e eeuw grondig verzand waren, zijn herleefd, dat er thans een neiging is ontstaan tot de waarde van de Italiaanse beschaving, van de italianità: taal, letteren, cultuur, land en volk, als tevoren nimmer was gekend. Bij die gelegenheid hoorde men ook de naam noemen van wijlen Prof. Johan Huizinga, die ouder dan Guarnieri, zijn grondige kennis van het Italiaans van deze vurige leermeester had ontvangen. Was Guarnieri van oktober tot juli bezig met zijn ontelbaar vele colleges, cursussen en voordrachten, de zomermaanden werden niet minder intens benut. In Perugia wachtten ieder jaar honderden studenten, jong en oud, van allerlei nationaliteit, op de komst van de man, die hen op onnavolgbare, men zou haast zeggen, op magische wijze, zou inwijden in de geheimen van de Italiaanse taal. Bovendien gaf hij in Perugia een speciale cursus voor de leden van de Fulbright o.a. over de metodologie van de grammatica. In 1931 gaf Guarnieri een summer-session aan de Columbia University te New-York, herhaaldelijk heeft men gepoogd hem blijvend aan de Verenigde Staten en ook aan andere landen (de universiteit van Londen bood hem eveneens een professoraat aan) te binden. Maar altijd bleef hij Nederland trouw, dat zijn tweede vaderland was geworden. In 1953 hield hij op uitnodiging van de Universiteit van Oviedo in Spanje voordrachten aldaar. In 1954 begon hij opnieuw een leergang aan de Technische Hogeschool te Delft. In 1955 hield Guarnieri voordrachten in Egypte aan de universiteiten van Cairo en Alexandrië. Een tournée door de Scandinavische landen stond op het programma, toen hij, tengevolge van een tragisch ongeval te Perugia in Italie op 29 oktober 1955 uit zijn werkzaam leven werd weggerukt. Hij, die in zijn uiterst fatsoenlijke, aristocratische geest het banale, het middelmatige, het verantwoordingsloze en het poenige van de na-oorlogse tijd gelukkig nooit goed had begrepen, moest tenslotte in letterlijke zin aan deze zelfde mentaliteit ten onder gaan: door een onbesuisd fietser werd hij omvergereden ........ Zijn overbezet leven, gedurende hetwelk hij generaties lang op geniale wijze duizenden in contact bracht met de taal en de cultuur, met de | |
[pagina 112]
| |
schoonheid van zijn land, had hem geen tijd gelaten tot vele publicaties. Het offer van de geboren docent is nu eenmaal altijd: het afzien van roem als publicist. Toch zijn van zijn hand verscheidene artikelen in Nederlandse en Italiaanse tijdschriften of ook separaat uitgegeven verschenen, o.a. ‘De jongste Italiaansche letterkunde’, in: ‘De Nieuwe Europeesche geest in kunst en letteren, 1920 (uitgegeven tezamen met Dirk Coster, Paul Colin, F.M. Huebner en Douglas Goldring); ‘Dante Alighieri, Studio Critico’, in Eigen Haard, 1921; Pensiero e azione nell' evoluzione letteraria e civile d'Italia’, openbare les als privaat-docent te Amsterdam, 1922, kennelijk in aansluiting bij Giuseppe Mazzini's ‘Plichten van den mensch’; ’Giosuè Carducci, Italico Vate’, openbare les bij Guarnieri's benoeming tot bijzonder lector te Amsterdam, 1925; ‘Scorci di vita ed arte nel duecento italiano’, inaugurale rede bij zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar te Utrecht, 1934. Bovendien geven, niet slechts de uit de aard der zaak minder talrijke specifiek Italiaanse dissertaties, maar ook vele andere proefschriften duidelijk blijk van zijn invloed en aanwijzingen. Er zij hier op gewezen, dat Guarnieri met al zijn beminnelijkheid en charme een veeleisend leermeester was; wat hij bijvoorbeeld voor het bijvak Italiaans van de studenten verwachtte, maakte dit bijvak allerminst tot een sinecure.
Het was mijn opdracht in de geest van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een beknopt levensbericht van Professor Romano Nobile Guarnieri te schrijven. Ik meen, dat ik mij aan deze opdracht heb gehouden. Het schrijven van dit artikel is mij zwaar gevallen. Guarnieri was mijn vriend, hij was voor mij een der laatste grand-seigneurs van de geest, een beminnelijk, enthousiast, eerlijk, onbaatzuchtig, fier en fascinerend mens, die in ons land niet alleen een halve eeuw lang, de taal, de literatuur, de cultuur van zijn land heeft uitgedragen, maar ons ook in zijn wezen iets heeft geschonken van de zon en de warmte van zijn heerlijk vaderland. Waar Guarnieri was, daar was Italië, al liep men met hem door de kille, mistige Hollandse straten. Hij heeft het leven van duizenden rijker gemaakt door hen niet alleen de kennis, maar ook de liefde tot zijn land bij te brengen. Een voortreffelijker ambassadeur van de geest, een bezielder missionaris van de cultuur heeft geen land ooit uitgezonden.
Men vergeve mij deze korte ontboezeming. Wie meer wil weten van | |
[pagina 113]
| |
de figuur van Romano Guarnieri moge ik verwijzen naar: Guiseppe Prezzolini, ‘Bei giorni d'Olanda’, Turijn 1925; dezelfde schrijver getuigt van hem in ‘Cultura italiana’, 1929; naar H. Cannegieter, ‘Romano Guarnieri, Karakterschets’, Dordrecht 1927; naar de volgende artikelen en redevoeringen: Pasquino, ‘Professor Guarnieri’, de Telegraaf, 14 november 1952; Dr Mr H. van den Bergh, ‘Prof. Dr R. Guarnieri overleden’, Nieuwe Rotterdamsche Courant, 31 januari 1955; de herdenkingsrede gehouden door denzelfden literator in het Italiaans Cultureel Instituur, 9 november 1955, gedeeltelijk gepubliceerd in het Italiaans Cultureel Bulletin, nr 16-17 (1956); ‘In Memoriam’, eveneens door Dr Mr H. van den Bergh, Amsterdamse Studentenalmanak, 1956; Pasquino, ‘Romano Guarnieri’, De Telegraaf, 31 oktober 1955; Prof. Mr A. Pitlo, ‘In memoriam Prof. Romano Nobile Guarnieri’, uitgegeven door de Società Dante Alighieri, 1956; de redevoeringen, gehouden in Perugia bij de teraardebestelling op 31 oktober 1955 door Prof. Carlo Vischia, rector-magnificus van het Atheneum te Perugia, en door Dr Averardo Montesperelli, beide gepubliceerd in ‘Italia che scrive’, Rome, december 1955, die van de rector-magnificus eveneens in het jaarverslag van de Università Italiana per Stranieri, 1955, die van Dr Montesperelli eveneens in Il Messagero di Perugia, 3 november 1955; O.G., ‘In ricordo Romano Guarnieri’, Giornale del Matino, 3 november 1955; Lionello Fiumi, ‘Conquistò all' Italia il paese dei tulipani’, Il Giornale, Napoli, 9 november 1955; Lucia Tranquilli, ‘Romano Guarnieri’, Piccolo Trieste, 29 november 1955; Giovanni Cecchini, ‘Ricordo di Romano Guarnieri’, in het tijdschrift Perugia, 1956, no. 1; alsmede naar de herdenkingsrede (nog niet gepubliceerd) gehouden door Guarnieri's medewerker in Perugia, Dr Enzo Amorini, te Perugia op 29 oktober 1956, de eerste verjaardag van het overlijden van de maestro. Te zijner nagedachtenis is aan de Universiteit voor Vreemdelingen te Perugia opgericht de ‘Fondazione Romano Guarnieri’, die tot doel heeft ieder jaar een beurs toe te kennen aan een Nederlands student.
Maria Elisabeth Houtzager |
|