| |
| |
| |
| |
Gerrit Bolkestein
(Amsterdam, 9 october 1871 - 's-Gravenhage, 8 september 1956)
De 10e augustus 1939 werd Bolkestein benoemd tot minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen. Zelden zal een ministersbenoeming door zovelen in den lande met zoveel instemming zijn begroet. Vooral zij die een betrekking hadden bij het onderwijs waren ervan overtuigd, dat de toch altijd min of meer door de politiek bepaalde verdeling der portefeuilles in dit geval het gunstigst denkbare resultaat had opgeleverd. Het goed recht van deze overtuiging blijkt reeds, als we Bolkesteins levensloop tot de genoemde datum overzien.
Hij is zijn loopbaan begonnen als onderwijzer, eerst aan de bijzondere lagere school te Nijmegen (1890) en enige maanden later aan de christelijke normaalschool aldaar, de bekende ‘Klokkenberg’, waar hij gedurende zes jaar kwekeling was geweest. Reeds op zijn 23e jaar werd hij benoemd tot hoofd van de bijzondere u.l.o.-school te Rhenen. Van september 1901 tot november 1907 was hij leraar in de Nederlandse taal en letterkunde aan de gem. h.b.s. te Nijmegen en tevens leraar aan de rijksnormaallessen en de cursus voor de hoofdakte. Daarna heeft hij het onderwijs in de hoofdstad gediend, eerst als leraar Nederlands en Geschiedenis aan de 3e 5-jarige (tot 1 september 1912), vervolgens als directeur van de 1e 3-jarige (tot 16 juli 1916) en van de 5e 3-jarige h.b.s. De 1e januari 1917 werd hij benoemd tot inspecteur van het middelbaar onderwijs en in 1934 tot inspecteur van het middelbaar en gymnasiaal onderwijs. De 1e maart 1937 werd hij voorlopig ambteloos burger.
In de periode van 1890 tot 1907 heeft hij een aantal diploma's behaald: akte onderwijzer, Frans l.o., Duits l.o., vrije en ordeoefeningen der gymnastiek, akte hoofdonderwijzer, Engels l.o., m.o. Nederlands (1898). Een ander zou daarmee genoegen hebben genomen. Bolkestein echter wilde op zijn lagere en middelbare een universitaire studie laten volgen. De 24e augustus 1904 slaagde hij voor zijn staatsexamen en de 30e april 1907 voor zijn candidaatsexamen Nederlandse letteren. Het was zeker niet aan gebrek aan intellect of volharding te wijten, dat hij zijn studie aan de universiteit niet heeft voltooid; er waren tegenwerkende factoren van andere aard. Al sprak hij er zelden over, Bolkestein heeft het altijd betreurd, dat hij in dit opzicht niet heeft kunnen bereiken wat hij zich had voorgenomen.
Groot is het aantal functies, dat hij in de periode van 1907 tot 1939
| |
| |
op zich heeft genomen: secretaris (1907-1912) en voorzitter (1915-1917) van het hoofdbestuur van de Vereniging van leraren m.o., lid van de plaatselijke commissie van toezicht op het lager onderwijs te Amsterdam, lid van de commissie voor doelmatige onderwijsorganisatie ingesteld door de Maatschappij voor Nijverheid en Handel, voorzitter van de commissie voor een wettelijke regeling van de toelating tot de h.b.s., voorzitter van de commissie voor de aansluiting tussen het middelbaar en gymnasiaal en het hoger onderwijs, vertegenwoordiger van de regering bij de examens van de Vereniging tot bevordering van de studie der paedagogiek en bij die van de R.K. Leergangen te Tilburg, lid der commissie tot bestudering van de toenemende bevolking van universiteiten en hogescholen, voorzitter van het bestuur van de School voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage, curator van het Nieuwe Lyceum te Hilversum, van het Montessori Lyceum te Amsterdam, van het Nuts-seminarium voor Paedagogiek, van het Vrijzinnig Christelijk Lyceum te 's-Gravenhage; voorts lid van de redactie van ‘De Nieuwe Amsterdammer’, van ‘De Wereld’, van ‘De Opbouw’ en van ‘Paedagogische studiën’.
En intussen hield hij redevoeringen en publiceerde hij boeken, brochures en artikels over ‘onderwijs’ in de ruimste zin van het woord: over didactische en pedagogische kwesties, over aansluitings- en selectieproblemen, over lager, middelbaar en hoger, over openbaar en bijzonder onderwijs, over organisatie en reorganisatie, over de onderwijswet in verleden, heden en toekomst, enz., enz.
Het is dus niet te verwonderen, dat tallozen in 1939 de nieuw benoemde minister van o.k. & w. onmiddellijk en onvoorwaardelijk hun vertrouwen schonken en van zijn beleid alles goeds verwachtten. Waarom deze verwachting niet in vervulling is gegaan, weten we allen. In tijden van mobilisatie en oorlogsdreiging is o.k. & w. niet het belangrijkste der departementen en een naar Engeland uitgeweken regering kan voor het onderwijs in een door de vijand bezet Nederland weinig doen. Toch is het Bolkestein in de eerste acht maanden van zijn ambtsperiode nog gelukt een ‘Gewijzigd ontwerp van wet tot regeling van het voorbereidend hoger en algemeen vormend middelbaar onderwijs’ samen te stellen (verschenen 26 april 1940). Tijdens zijn verblijf in Engeland heeft hij de conferenties der geallieerde ministers bijgewoond, die waren ingesteld voor de vernieuwing van het onderwijs en voor bescherming en restitutie van cultureel materiaal. Dat hij het Engelse en,
| |
| |
tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten (1944), ook het Amerikaanse onderwijssysteem heeft bestudeerd en daarvan de invloed heeft ondergaan, blijkt uit zijn publicaties na de bevrijding.
Bolkestein is een van de drie ministers, die alle crises in de Londense regering hebben overleefd. De 6e januari 1942 werd hij benoemd tot minister van binnenlandse en van algemene zaken ad interim.
Na zijn terugkeer in Nederland ontplooit hij opnieuw een grote activiteit. Hij maakt geen deel uit van het nieuwe Kabinet, maar wordt persoonlijk adviseur van de minister van o.k. & w. en later ook van diens opvolger. Dit was het begin van een lange reeks functies. In de laatste twaalf jaar van zijn leven was hij voor korter of langer tijd: lid van de raad van beheer van een fonds voor évacué's uit Nederlands-Indië, lid van het Nederlands comité voor Benelux, voorzitter van de commissie van bijstand van het Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie, voorzitter van de raad van toezicht van het Opleidingsinstituut voor het buitenland, curator van de internationale school ‘De Ulenpas’, voorzitter van het bestuur der stichting ‘Internationale School’, voorzitter van het bestuur der stichting ‘De Werkschuit’, curator van het Mathematisch Centrum, voorzitter van de commissie ‘Dingen om ons heen’, curator van het Instituut voor woordblindheid, lid van de commissie van advies inzake art. 133 der hogeronderwijswet, voorzitter van de stichting ‘Kunstenaars herdenken 5 Mei’, voorzitter van de commissie voor de staatsburgerlijke vorming van dienstplichtigen, voorzitter van het bestuur der Vrije Akademie, lid van de staatscommissie tot reorganisatie van het hoger onderwijs, lid van de Nederlandse commissie voor internationale samenwerking op het gebied van o.k. & w., lid van de raad van bestuur van de Amerikaanse onderwijsstichting in Nederland (Fullbright-commissie), lid van de onderwijscommissie van de Nederlandse Maatschappij voor Handel en Nijverheid, voorzitter van de commissie van beroep bijzondere m.m.s. In dezelfde periode zijn in een aantal dagbladen vele tientallen artikels van zijn hand verschenen.
Bolkestein was een naar lichaam en geest gezond mens en een voortreffelijk organisator van eigen leven en werk. Dit verklaart echter slechts ten dele, waarom hij gedurende zovele jaren zoveel werk heeft kunnen verzetten. Zijn rusteloze bedrijvigheid wordt pas geheel begrijpelijk, als we in aanmerking nemen, dat hij zich in dienst had gesteld van een ideaal. Zijn ideaal kan kort getypeerd worden als: zo goed mogelijk onderwijs voor zoveel mogelijk individuen, ten bate van mens en
| |
| |
gemeenschap. ‘Het is een eis van sociale rechtvaardigheid en tevens een zaak van maatschappelijk belang, dat de in ieder individu bestaande energie tot uiting en ontplooiing kan komen.’ Bolkestein had een duidelijke voorstelling van de wijze, waarop aan deze eis moest worden voldaan en het ideaal moest worden verwezenlijkt. Veel verwachtte hij van een wetenschappelijke beoefening der pedagogiek en van een wetenschappelijk verantwoorde algemene en speciale didactiek. Pedagogische en didactische scholing en met name studie van de pedagogische psychologie achtte hij voor de aanstaande leraar onmisbaar. Het was voorts zijn overtuiging, dat slechts wetenschappelijk onderzoek de selectie- en aansluitingsproblemen nader tot een oplossing kan brengen. Met grote aandacht volgde hij de onderzoekingen van Kohnstamm c.s. op het gebied van het ‘stil lezen’. Aan het stilleesstuk kende hij behalve didactische ook grote prognostische waarde toe, zoals blijkt uit het k.b. van 1938, dat hij heeft voorbereid.
Bolkestein trachtte het starre schema der schooltypen te doorbreken, eiste een soepel leerplan met kern- en keuzevakken (zonder doubleren), streefde naar meer differentiëring en individualisering. Hij bestreed het eenzijdig intellectualisme, wilde de school van een leer- tot een vormingsinstituut maken, waar niet alleen kennis wordt bijgebracht en het denken wordt ontwikkeld, maar waar minstens evenveel aandacht wordt besteed aan karaktervorming, gemeenschapsvorming, estetische vorming, religieuze vorming en lichamelijke opvoeding, alles tezamen in dienst van de ‘vrije, harmonische mens’.
Scherp zag hij in, dat door reorganisatie slechts een uitwendige vernieuwing tot stand kan worden gebracht. Zelf heeft hij over de reorganisatie o.a. in zijn eerste Gidsartikel en zijn ‘Gewijzigd ontwerp van wet’ belangrijke gedachten ontwikkeld en nog in 1955 publiceerde hij, samen met Rutten, een proeve van een leerplan voor een algemeen middelbare school. Maar meer betekenis kende hij toe aan de innerlijke vernieuwing, die alleen tot stand kan komen door een verandering in de habitus van hen die onderwijs geven. Daarom pleitte hij voor een betere onderwijzers- en leraarsopleiding en voor een, o.a. ook door een betere finantiële positie mogelijk gemaakte, maatschappelijke verheffing van onderwijzers en leraren; het voor de laatsten geldende ‘uurloon’ achtte hij uit den boze. Hij was een voorstander van een gedifferentieerd doctoraal examen: de aanstaande docenten moesten aan andere eisen voldoen dan zij die zich verder aan de wetenschap wilden wijden.
| |
| |
Op het gebied van het onderwijs worden talloze meningen verkondigd, die hetzij hun bestrijders vinden, hetzij eenvoudig voor kennisgeving worden aangenomen, maar die de praktijk op geen enkele wijze vormen. Wat Bolkestein heeft gewild, is echter voor een gedeelte werkelijkheid geworden - zo is vooral door zijn toedoen de h.b.s. A tot stand gekomen - en verscheidene van de door hem geformuleerde gedachten staan nog ter discussie en zullen de ontwikkeling van het onderwijs nog beinvloeden.
Het heeft Bolkestein tijdens zijn leven niet aan eerbewijzen ontbroken. Hij was ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (1922) en commandeur in de Orde van Oranje-Nassau (1946), doctor honoris causa van de Rutgers University (1944) en van de Universiteit van Amsterdam (1950). De gemeente Amsterdam verleende hem de medaille van de stad in zilver. Voorts was hij lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1929) en van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen (1919).
In de herinnering van allen die hem hebben gekend leeft hij voort als een integer mens, als iemand die boven de partijen stond, die nooit zichzelf heeft gezocht, die in bescheidenheid naar anderen wist te luisteren en toch met een vanzelfsprekende autoriteit zijn wil wist op te leggen, als het ging om de verdediging van het ideaal, waaraan hij zijn leven had gewijd.
C.F.P. Stutterheim
| |
Lijst van geschriften
Boeken en brochures:
1913 | De Voorgeschiedenis van het Middelbaar Onderwijs. G.J. van Amerongen. Amersfoort. |
1915 | De Paedagogiek aan de Nederlandsche Universiteiten, A. Versluys. Amsterdam. |
1932 | De Concentratiegedachte in het middelbaar onderwijs. J.B. Wolters. Groningen. |
1933 | De Vrijheidsgedachte in de regeling van het middelbaar onderwijs. J.B. Wolters. Groningen. |
1933 | Gedachten over de lichamelijke opvoeding op de middelbare school. Uitgave van het Jan Luitingfonds. |
1939 | De wettelijke ‘neutraliteitsbepalingen’ voor het openbaar onderwijs. Uitgave van het Jan Luitingfonds. |
1946 | Schema van de Organisatie van het Onderwijs. Landsdrukkerij. |
| |
Redevoeringen:
1904 | Heeft het middelbaar onderwijs iets te maken met de ingediende wijzigingen in de wet op het lager onderwijs? (afgedrukt in Weekblad voor Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs). |
| |
| |
1907 | H.B.S. opleiding van a.s. onderwijzers (Weekblad). |
1915 | Rede ter opening van de 49ste Algemeene Vergadering van de Vereeniging van Leeraren bij het M.O. (Weekblad). |
1915 | De zesjarige middelbare school. (Weekblad). |
1916 | Het rapport der ‘Bevredigingscommissie’ en het middelbaar en gymnasiaal onderwijs (Weekblad). |
1926 | De Volkenbond en het Onderwijs (Weekblad). |
1931 | De plaats en de doelstelling van het onderwijs in de moderne talen op de drie soorten scholen van middelbaar onderwijs (Levende Talen). |
1933 | De aansluiting tusschen het middelbaar en het hooger onderwijs (Weekblad). |
1939 | Gedachten over en indrukken van het onderwijs in het Nederlandsch. (Levende Talen). |
1939 | Onderwijsvernieuwing. Rede gehouden op de Algemeene Vergadering van de Vrijzinnig Democraten Bond. |
1940 | Rede ter opening van het Nationaal Congres ‘Ons onderwijs in het licht van de moderne psychologie’. |
1946 | Het onderwijs in de moderne vreemde talen na de oorlog (Levende Talen). |
1948 | Overheid en Kunst. Rede gehouden op het eerste congres van de Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars. Uitg. C. Hafkamp, in samenwerking met de Nederlandse Federatie. |
| |
Bijdragen:
1913 | De Wet van 2 Mei 1863, in: Het 50-jarig bestaan van de wet op het Middelbaar Onderwijs. G.J. van Amerongen. Amersfoort. |
1923 | Het Middelbaar Onderwijs van 1898-1923, in: Officieel Gedenkboek 1923. H.H. Fongers en Co. Voorschoten. |
1933 | Geschiedenis der aansluiting tusschen lager en middelbaar onderwijs, in: Losse Paedagogische Studiën. |
1944 | Overheid en Kunst, in: Nieuw Nederland. Querido. New York. |
1948 | De Koningin in Ballingschap, in: Officieel Gedenkboek. Scheltens en Giltay. Amsterdam. |
| |
Voorwoorden:
1908 | bij: Uit het werk van Jac. van Looy. S.L. van Looy. Amsterdam. |
1909 | bij: Keus uit Jorissen's Historische Werken. H.D. Tjeenk Willink. Haarlem. |
1937 | bij: dr. M.J. Langeveld, Inleiding tot de studie der Paedagogische Psychologie. J.B. Wolters. Groningen. |
1938 | bij: dr. W. Sleumer Tzn., Het Economisch Onderwijs, maatschappelijk beschouwd. J.B. Wolters. Groningen. |
1948 | bij: W.L.M.E. van Leeuwen, Honderd Jaar Nederland. H.L. Smit en Zn. Hengelo. |
1949 | bij: prof. R. Casimir, Voor School en Leven. J.B. Wolters. Groningen. |
| |
Artikelen en besprekingen in:
Tijdschrift voor Onderwijs en Opvoeding. jg. 6.
Taal en Letteren jg. 17.
Weekblad voor Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs jg. 1904-1905-1906.
Gezin en School jg. 1; 2; 5; 7.
Paedagogische Studiën jg. 3; 15; 16; 17; 18; 19; 25; 31.
| |
| |
Paedagogisch Tijdschrift jg. 1; 4.
De Gids jg. 103; 117.
Volksontwikkeling (uitg. Maatschappij tot Nut van het Algemeen) jg. 7.
Atoom (uitg. Vrij Nederland) jg. 2.
Handelingen van het Academisch Genootschap te Eindhoven. 1945.
Vlaams Opvoedkundig Tijdschrift jg. 29.
De Opbouw jg. 1 en volg.
De Nieuwe Stem 1951-1952.
Tijdschrift voor Geschiedenis, o.a. 1928-1929-1930-1931-1935-1937-1939.
De Nieuwe Amsterdammer (redactie Th. M. Ketelaar en dr. J.C. Eringaard).
De Wereld (redactie C.J. Vierhout).
Réveille 27 aug. 1948.
De Groene Amsterdammer sinds 27-3-1948.
De Linie 2-3-1951.
Vrij Nederland sinds 29-10-1949.
Forum Academiale 18-6-1949.
Vernieuwing van Opvoeding en Onderwijs sinds april 1951.
Onze Kinderen februari 1954.
Ons Leger februari 1956.
Federatie sinds april 1951.
Het Algemeen Handelsblad (vóór 1940 gesigneerd ‘Onze M.O. medewerker’).
De Nieuwe Rotterdamsche Courant sinds 21-2-1948.
De Nieuwe Courant, later Het Vaderland, sinds 24-6-1950.
Het Parool sinds 9-8-1948.
| |
In Memoriam:
1924 | voor: ir. W. van Mourik Broekman, in Weekblad voor Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs. |
1948 | voor Zuster Elisia, in St. Bonaventura. |
1950 | voor prof. dr. G. van der Leeuw, in N. Rott. Courant (21-11). |
1951 | voor prof. dr. J.H. Gunning, Wzn, in Weekblad voor Middelbare Scholen en Lycea. |
1952 | voor prof. dr. Ph. Kohnstamm, in Het Parool (2-1). |
1956 | voor ir. D.J. Kruytbosch, in Jaarboek Mij. Nederl. Lett. 1955-1956. |
| |
Rapporten (als medewerker):
1930 | Rapport van de Commissie voor doelmatige onderwijsorganisatie, ingesteld door de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel. |
1930 | Rapport der Commissie ter bevordering van een meer verzorgd mondeling taalgebruik. |
1934 | Rapport der Commissie ter formuleering van een voorstel tot wettelijke regeling der toelating tot de eerste klas H.B.S. 5 jr. |
1936 | Rapport van de Commissie ter bestudeering van de toenemende bevolking van Universiteiten en Hoogescholen (voorzitter van de speciale commissie voor leeraren, bibliothecarissen en archivarissen en van de subcommissie voor hoofdstuk 17 van het rapport: Maatregelen tot beperking van het aantal academisch gevormden). |
1938 | Rapport der Commissie in zake aansluiting tusschen het middelbaar en gymnasiaal en het hooger onderwijs. |
1949 | Rapport van de Staatscommissie voor de reorganisatie van het Hoger Onderwijs. |
|
|