Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1954-1955
(1954-1955)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Hubert van de Weerd
| |
[pagina 138]
| |
tijdspanne heeft hij er zich tot een van de meest vooraanstaande figuren van het professorenkorps ontpopt. Om zijn grote verdiensten werd hij in 1939 lid van de pas gestichte Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Met de leerstoel belast van de geschiedenis der Oudheid, was H. van de Weerd vooral bedrijvig op het gebied van de Latijnse epigraphie en de Romeinse instellingen. Hiervan getuigen vele kleinere bijdragen en ook de ontelbare dissertaties die onder zijn leiding tot stand kwamen. Bij zijn benoeming werd hem ook nog het onderwijs in de archeologie en in de kunstgeschiedenis van Griekenland en Rome toegekend. Een zware opdracht, waar hij zich met liefde van heeft gekweten! Uit deze leeropdracht groeide zijn ‘Het Parthenoon en Pheidias’, Antwerpen, 1928, 50 blz. en 24 pl., een werkje van bescheiden omvang dat echter uitmunt door wetenschappelijke accuratesse en van een fijn aanvoelen van het Helleens schoonheidsideaal getuigt. Het is echter vooral op het gebied van de nationale oudheidkunde dat H. van de Weerd te Gent pionierswerk heeft verricht. Hij mocht de vreugde smaken dat alhier, nog voor hij op rust ging, een speciale leerstoel voor de nationale oudheidkunde en de praehistorie, dank zij zijn bemoeiingen, tot stand kwam. Door het geven van vrije oefeningen over deze tot dan toe verwaarloosde specialiteit, het opleiden van een flinke schare jonge geleerden, het aanleggen van een grote bibliotheek, werd hem mogelijk gemaakt zijn levensdroom te verwezenlijken. Men mag zonder overdrijving zeggen dat H. van de Weerd de vernieuwer van deze wetenschap in België is geweest: terwijl vroeger deze discipline alhier door liefhebbers werd beoefend, heeft hij ze op een hechte basis gefundeerd. Hij gaf trouwens het goede voorbeeld door zijn grootscheepse opgravingen te Tongeren. De quintessens van zijn archeologische arbeid vindt men in zijn ‘Inleiding tot de Gallo-Romeinse Archeologie der Nederlanden’ (Antwerpen, Standaard Boekhandel, 1944, 379 blz., 27 pl., 75 fig. in tekst), een standaardwerk dat ook in den vreemde veel bijval genoot. Deze summa van onze nationale archeologie is het langzaam gerijpt product van jarenlange studie en van vele gespecialiseerde publicaties die haar zijn voorafgegaan. Onder de voornaamste rekenen wij zijn bijdrage ‘Het economisch bloeitijdperk van Noord-Gallië in den Romeinsen tijd’ (Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie, Klasse der Letteren, 1940, 25 blz.), een verrassend nieuwe synthese van de geschiedenis van onze streken tijdens de Romeinse overheersing. | |
[pagina 139]
| |
Wij willen deze korte levensschets niet sluiten zonder er speciaal de nadruk op te leggen dat, buiten zijn wetenschappelijke productie, H. van de Weerd zich ongemeen verdienstelijk heeft gemaakt bij de organisatorische opbouw van de drie gebieden van de geschiedenis der Oudheid waarop hij bedrijvig is geweest. Tot een krachtige opbloei van deze sector van de jonge nederlandse Universiteit van Gent heeft hij aldus op niet onaanzienlijke wijze bijgedragen.
P. Lambrechts |
|