| |
| |
| |
| |
Herman Vos
(30 Maart 1889 - Antwerpen - 12 Mei 1952)
Herman Gustaaf Vos (thuis heette hij Armand) werd op 30 Maart 1889 te Antwerpen geboren. De vader stierf al zeer vroeg en de moeder bleef achter met twee nog kleine kinderen. Het was een zware taak voor deze moedige vrouw, maar de kleine Armand, die een zeer intelligent jongetje bleek te zijn, zou toch naar de ‘grote school’ gaan, nl. naar de handelsafdeling van het atheneum. De literatuur en de cultuurwetenschapppen trokken hem echter meer aan; thuis studeerde hij Latijn en Grieks, zodat hij toch naar de Universiteit kon gaan, naar Gent waar hij o.m. de colleges van Prof. Pirenne zou volgen.
Hij hield het daar echter niet lang uit. Moeder en een ietwat oudere zuster hadden hem wel wat verwend en hij was toen ook al zo goed als verloofd: sterke sentimentele banden deden hem terugkeren naar Antwerpen. Het leven van een ‘arme student’ was in die dagen trouwens wel wat somber. Na een paar maanden gaf de jonge man het op. Dan nog liever op een handelskantoor. Maar dat ging al evenmin. Gelukkig kwam er toen redding: hij kreeg een betrekking op het pas ingerichte gemeentelijke Bureau voor de Statistiek. Dat was interessant werk; hij kon nu trouwen en kreeg verlof zijn werk zo te regelen, dat hij een aantal colleges kon volgen aan het ‘Institut de Sociologie’ te Brussel. Alles was in orde; er werd hard gewerkt, vooral de economie trok hem aan; thuis was het een gelukkig familieleven, er kwamen twee lieve dochtertjes. Een rustige carrière van wetenschappelijk ambtenaar kon verwacht worden.
Maar toen kwam de oorlog van 1914. De intellectuele Vlamingen voelden zich in die tijd als vreemdelingen in het eigen land. De eerste taalwetten en vooral de wet van 1883 op het taalgebruik in het middelbare overheidsonderwijs, hadden weliswaar een einde gemaakt aan het proces van volledige verfransing, doch gingen niet ver genoeg om een harmonisch Nederlands cultuurleven in de Belgische staat mogelijk te maken. Men zat, vlak voor de eerste wereldoorlog, midden in de strijd voor de vervlaamsing van de Gentse hogeschool. Prof. Bolland uit Leiden, had in die tijd redevoeringen en colleges gegeven in een aantal Vlaamse steden en daarmede, vooral onder de niet-katholieke jeugd, waartoe Vos behoorde, grote geestdrift opgewekt voor de Nederlandse cultuur. Het was een periode van opgewekt flamingantenleven.
Toen heel België, op een smalle strook van West-Vlaanderen na, door
| |
| |
de Duitsers bezet was, kwam dan ook bij velen de vraag op naar een eigen houding tegenover de internationale gebeurtenissen. Pan-Germanisme heeft daarbij geen rol gespeeld of zo goed als geen rol; zeer zeker niet in de kring waartoe Vos behoorde; er was wel de angst dat het nog steeds verfranste en verfransende Belgische nationalisme versterkt uit de strijd zou komen.
Het Antwerpse stadsbestuur richtte in die dagen een speciaal bureau in voor de betrekkingen met de Duitse overheid. Taalkennis was daar nodig en ook wel wat meer algemeene ontwikkeling en inzicht dan men bij de middelmaat aantrof. Ook op Vos werd een beroep gedaan. Hij werkte daar naast Dr. Marten Rudelsheim, een Nederlander van geboorte, die toen ambtenaar was op de stadsbibliotheek, naast de jonge dichter Paul van Ostayen en Paul Verbruggen, samen met Oscar De Smedt, de latere geschiedschrijver van de Engelse handel in de Scheldestad, enz. Er was niet altijd veel werk. Er werd veel gepraat over literatuur en kunst, maar vooral over politiek. Dit bureau is een van de kiemcellen geweest, waaruit het Vlaamse activisme is ontsproten.
Het is hier de plaats niet de trouwens zeer verwarde en nog altijd niet geheel ontwarde geschiedenis van dit activisme te schetsen. Slechts dit:
Voor de Vlamingen, die zich niet geheel aan de leiding van het officiële, naar hun mening Vlaams-vijandige België wilden overgeven - en dat waren er van de eerste dagen af reeds zeer velen - was het niet gemakkelijk een vast standpunt en een goedgefundeerde doctrine te vinden. Zelfs een zo radicaal flamingant als Dr. A. Borms waagde zich het eerste jaar niet buiten de sfeer van het sentiment. Te Gent, waar men een eerste poging deed om tot een scherpe formulering te komen, kwam het al spoedig tot een conflict tussen de Jong-Vlamingen, die doctrinair-nationalist waren maar tegelijkertijd slechts heil zagen in een nauwe aansluiting bij Duitsland en anderen, die rekening hielden met de sociale realiteit in Vlaanderen die toch voor een belangrijk deel door het feit van de Belgische staat bepaald was en dat niet alleen ten kwade. Vos is een van de meest gematigde activisten geweest. In de Raad van Vlaanderen, waarvan hem in Februari 1917 het lidmaatschap werd aangeboden, behoorde hij tot de groep der Unionisten (Unie van Vlaanderen en Wallonië tegenover de idee van een Vlaamse staat onder Duitse bescherming). Toen het bleek, dat er in die Raad nog slechts een extremistische politiek kon gevoerd worden, is hij einde 1917, samen met zijn jeugdvriend Dr. Antoon Jacob, die intussen hoogleraar geworden was aan de vervlaamste hogeschool van Gent, uitgetreden.
| |
| |
Dit betekende echter geenszins het zich afwenden van de Vlaamse activistische beweging. Hij bleef daarin werkzaam, steeds zoekend naar betere kennis van, en nauwere aansluiting aan de sociale realiteit. Zo werd hij in de zomer van 1918 mede-redacteur van ‘De Stroom, algemeen maandschrift voor Vlaanderen’, waarin bij aantekeningen liet verschijnen over de internationale toestand, zich beslist uitsprekend tegen ieder aanleunen bij het Duitse annexionisme, In een te Antwerpen opgerichte Hogeschooluitbreiding heeft hij in die maanden ook lezingen gehouden over economische en sociologische onderwerpen.
Direct na de bevrijding werd H. Vos dan echter toch gearresteerd. In Maart 1920 is hij, samen met Dr. Rudelsheim en Dr. Jacob berecht en tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld. Velen meenden toen al dat de repressie, in verband met het Vlaamse conflict, te hard was; toen Rudelsheim in November van dat jaar in de gevangenis gestorven was, hield de socialistische leider Cam. Huysmans een rede bij het graf, welke als een pleidooi voor amnestie beschouwd werd. Een maand later werd H. Vos op vrije voeten gesteld.
De Vlaamse Beweging bevond zich toen in een periode van hoogconjunctuur. De onmiddellijk na de wapenstilstand opgerichte Vlaamse Frontpartij, waarin teruggekeerde soldaten, die zich diep gegriefd hadden gevoeld door het anti-Vlaamse optreden van vele officieren, samenwerkten met oud-activisten, had nog geen bepaald program voor haar politieke actie, maar kon optreden als de radicale vleugel van het flamingantisme in zijn geheel. Toen op 11 Juli 1920 een student van de Brusselse hogeschool, Herman Van den Reeck te Antwerpen, bij een demonstratie ter herdenking van de Gulden Sporenslag, door de politie werd neergeschoten, verwekte dit diepe emotie in heel het Vlaamse land. De begrafenisstoet verenigde alle standen en alle partijen; Cam. Huysmans leidde mede de rouw, samen met katholieken en Vlaamse Fronters.
Een jaar later moest het Antwerpse stadsbestuur, dat min of meer door een toeval, onder de contrôle was gekomen van Fransgezinde conservatieve katholieken en liberalen, wijken voor een coalitie van Vlaamsgezinde socialisten en democratische katholieken. Dit was slechts mogelijk geworden dank zij het electorale succes van de Vlaamse Frontpartij. Het flamingantisme was een machtsfactor geworden in de Belgische politiek.
Er heerste in die dagen ook een opgewekt cultureel leven in de Zuidelijke Nederlanden. Het was de tijd van Paul van Ostayen. Antwerpen,
| |
| |
waar Paul Joostens en de beide Jespersen, Flor en Oscar, werkten naast anderen, die de invloed ondergingen van Rik Wouters en vooral van James Ensor en de Franse en Duitse inpressionisten, was een belangrijk centrum geworden van artistiek leven in Europa. De internationale groep ‘Clarté’ had er veel invloed. Nederlanders als Berlage, de architect Oud, van Doesburg hielden lezingen in Vlaanderen. De Kon. Nederlandse Schouwburg in de Scheldestad, onder leiding van Dr. Oscar de Gruyter, maakte een glansperiode door. Weldra zou Joh. De Meester jr. de leiding van het Vlaamse Volkstoneel, gegroeid uit het toneelwerk van De Gruyter aan het Yzerfront, op zich nemen. Jonge schilders en kunstcritici gaven ‘Het Overzicht’ uit en begin 1920 liet de jonge uitgeverij ‘De Sikkel’ het eerste nummer verschijnen van het avant-garde tijdschrift ‘Ruimte’ waarvoor Vos, nog in de gevangenis, het inleidende artikel schreef.
In dit milieu werd Vos, bij zijn invrijheidstelling, geestdriftig ingehaald. Hij kreeg een werkkring op het secretariaat van de Vlaamse Frontpartij en werd hoofdredacteur van het weekblad ‘De Ploeg’, later van het dagblad ‘De Schelde’.
In de kring van de engere partij-organisatie heerste er nog steeds een uitgesproken kleinburgerlijke geest, al voelden de meesten, althans de beste dichters en artisten er zich toch nauw mee verbonden. Vos werd er verwend als het wonderkind in de familie: wat een belezenheid, wat een geleerdheid, wat een welsprekendheid, wat een door en door charmante man. Zo was het toch in de eerste jaren. Niet zonder betekenis voor zijn carrière is het ook geweest, dat de vrouwen toen een belangrijke rol gingen spelen in de Vlaamse politiek, vooral in de actie voor amnestie, waarop Vos trouwens een sterke invloed uitoefende mede door het verwerven van steun en sympathie van een aantal der meest beroemde leiders van het liberale denken in het Europa van die tijd. Onder invloed van die actie had het radicale flamingantisme een krachtig gevoelsaccent gekregen De ‘Celbrieven’ van Wies Moens, die de Sikkel toen liet verschijnen, werden door duizenden gelezen: de weigering van Dr. Jacob om een verkorting van de straftijd te aanvaarden in ruil voor zekere voorwaarden, werd bewonderd, evenals de houding van Dr. Dosfel, de zeer invloedrijke katholieke studentenleider en van Dr. Borms tegenover de rechters. Ver buiten de kring van de Vlaamse Frontpartij genoot het activisme toen reeds zo iets als een algemene amnestie in de hele openbare mening van Vlaanderen.
| |
| |
Vos is in die jaren de graag gehoorde redenaar geweest, die dit algemeen gevoel in keurig Nederlands vertolkte en daarmede ook het prestige van de verwaarloosde taal verhoogde.
Zijn grote triomf en het hoogtepunt van die hele periode, vormt de Bormsverkiezing van December 1928. Een liberaal Kamerlid voor Antwerpen was gestorven en er was geen plaatsvervanger meer beschikbaar, zodat het tot een tussentijdse verkiezing kwam. De katholieken en socialisten besloten geen candidaat te stellen, wat geheel in overeenstemming was met de tradities van het politieke spel. De Frontpartij echter wilde van de gelegenheid gebruik maken om een soort plebisciet te laten houden ten gunste van de nog steeds gevangenzittende Dr. Borms en van de amnestie. Vos heeft die campagne geleid en ook besprekingen gevoerd met de Vlaamsgezinde leiders uit de grote partijen, die een welwillende houding aannamen. Het werd een groot succes. Borms was weliswaar niet verkiesbaar, maar een zeer groot deel van de Antwerpse bevolking (hij verkreeg 83.000 stemmen) had nu duidelijk te kennen gegeven, dat er een einde diende te komen aan de activistenvervolging. Na een paar weken werd Borms, als de laatste politieke gevangene, op vrije voeten gesteld. Voor Vos waren het mooie dagen geweest.
Maar een politieke partij leeft niet en groeit niet van enthousiasme alleen.
Organisatorisch of administratief talent bezat Vos niet. Hij gaf dit toe met de meest beminnelijke openhartigheid. Hij wilde echter de geestelijke leiding op zich nemen.
In 1925 was hij tot Kamerlid voor Antwerpen verkozen. Wie tot dan toe de partij aldaar vertegenwoordigd had, een degelijke en hard werkende maar niet erg tot de verbeelding sprekende persoonlijkheid, Mr. Hendrik Picard, werd terzijde geschoven of trok zich terug; Dr. Jacob, die intussen ook zijn vrijheid herkregen had, en zijn candidatuur stelde, werd afgewezen; van uit de gevangenis steunde Dr. Borms de candidatuur Vos.
In het parlement won deze onmiddellijk veel sympathie, ook buiten de eigen groep. Hij was echter te zeer een critisch vernuft om als leider de eigen volgelingen goed bij elkaar te kunnen houden. Zolang er bepaalde ‘campagnes’ te voeren waren ging het wel. In de strijd tegen het Belgische annexionisme had men al heel wat bereikt nog voor Vos uit de gevangenis was gekomen. Later werd hij dan de man van het verzet tegen
| |
| |
het Frans-Belgische militaire verdrag, dat ook buiten de kring der radicale flaminganten veel argwaan opwekte. Ook aan de eindstrijd voor de vervlaamsing van de Gentse hogeschool nam hij deel. Er was vooral de actie voor amnestie.
Tot amnestie was het nu weliswaar niet gekomen, maar alle activisten hadden hun vrijheid herkregen; daardoor had die campagne veel van haar romantische aantrekkelijkheid verloren.
Maar de Frontpartij had zich in die jaren sterk uitgebreid. Als Arthur Wauters in 1931 als hoofdredacteur van het socialistische dagblad Le Peuple - hij werd later Belgisch ambassadeur te Moskou - een onderzoek instelt naar de algemene politieke toestand en naar wat hij noemde het Vlaamse extremisme, komt hij tot de conclusie: een storm loeit over de Vlaamse vlakte. Hij dringt krachtig aan op het invoeren van de nodige hervormingen tot oplossing van het Vlaamse vraagstuk.
De storm loeide, maar de storm was niet gemakkelijk te beheersen. Er was te veel verscheidenheid in dit grote geheel, dat al elf vertegenwoordigers telde in de Kamer. Toen het eerste enthousiasme ging luwen en men geen directe en betrekkelijk gemakkelijk te bereiken doeleinden meer zag, lieten de oude tegenstellingen zich weer gelden. De ‘godsvrede’ tussen katholieken en vrijzinnigen werd verbroken. Buiten Antwerpen en Gent waren de meeste radicale flaminganten trouwens katholiek. Het socialisme had die groep der vrijzinnigen dan nog afgeroomd; in de machtige organisaties van die grote partij kom men immers niet alleen een betere persoonlijke positie verwachten, maar ook een ruimer veld vinden - zo meende men in ieder geval - voor het werk in dienst van de eigen idealen.
Daarenboven was er dan nog de discussie over het einddoel: hoe zou een Vlaams Vlaanderen er moeten uitzien? Wilde men ‘België kapot’! of alleen maar ‘België hervormd’? Zou men naar een eigen Vlaamse staat streven of direct naar een of andere vorm van Groot-Nederlandse unie?
Herman Vos heeft een poging gedaan om de aldus uit elkaar vallende krachten toch nog te bundelen, door het indienen van een wetsontwerp tot omvorming van de Belgische staat in de zin van een Vlaams-Waalse federatie. Drie jaren lang heeft hij aan dit plan gewerkt. Een hele karrevracht literatuur over staatsrecht werd geraadpleegd. Die taak moet hem wel eens zwaar gewogen hebben. Geloofde hij toch niet aan het succes? In een Utrechtse scriptie lezen wij hoe hij aan zijn vriend, Prof. Geyl
| |
| |
schreef: Ik lees Bediers boek over Tristan en Isolde; o, die blonde Isolde, hoeveel aardiger dan de reële en personele unie!
Wat daar ook van zij, in Maart 1931 kon het ontwerp bij de Kamer worden ingediend. Kans op succes bestond er niet; er zou daartoe een grondwetswijziging nodig geweest zijn. Maar het leek al heel wat dat al de leden van de Vlaamse nationale groep in het parlement (de naam Frontpartij was verdwenen en het was het Vlaams Nationaal Verbond geworden) het ontwerp mede ondertekenden. Was de eenheid bereikt? Na een paar weken al bleek men het integendeel minder dan ooit eens te zijn. Het ‘Federaal Statuut’ was een nieuwe twistappel geworden.
Intussen was het ‘Vlaams Nationaal Verbond’ steeds meer onder katholieke leiding gekomen, en wel met een solidaristische of zelfs semifascistische inslag. Vos en andere vrijzinnigen begonnen zich zeer vervreemd te voelen in dit milieu. Te Antwerpen is het toen zelfs tot de vorming gekomen van een afzonderlijke groep, die vasthield aan de idee van de ‘godsvrede’ maar van Vos is er geen invloed uitgegaan in die richting. Toen hij in 1932 niet gekozen werd en een poging om hem via de provinciale Raad van Antwerpen naar de senaat te laten overgaan, mislukte, is hij samen met een aantal andere vrijzinnige ‘fronters’ zijn opneming in de socialistische partij gaan voorbereiden. Wel heeft hij in die laatste maanden nog een belangrijk aandeel gehad in een felle anti-Belgische en anti-militaristische campagne voor dienstweigering. Dit was een passend object voor zijn bij wijlen pathetisch-oratorisch talent. Het dramatische slot, zijn laatste optreden als Vlaams nationalist, was het uitspreken van een lijkrede bij het graf van een jonge man, die als dienstweigeraar een lange tijd gevangen gezeten had en, dodelijk ziek, naar huis was teruggekeerd om daar na een paar dagen te sterven.
Drie dagen na die begrafenis nam H. Vos afscheid van wat hij noemde zijn volgelingen uit de laatste jaren en kondigde hij in een waardig gesteld artikel in ‘De Schelde’ zijn overgang aan naar de socialistische partij.
Deze overgang werd algemeen als volkomen logisch erkend. Als hoofdredacteur van ‘De Schelde’ had Vos tot het einde toe volkomen democratische en dikwijls fel anti-fascistische artikelen geschreven. Nooit had hij het verborgen gehouden dat hij, zo al niet zuiver Marxist dan toch voorstander was van een aangepast socialisme. Ook België zat toen trouwens in de crisis en het was het moment waarop Hendrik De Man en Paul Henri Spaak over een nationaal socialisme (zonder verbindings- | |
| |
teken!) begonnen te spreken. Sommigen hebben Vos wel verweten, dat hij vele niet katholieke Vlaamsgezinden, die, mede onder invloed van zijn bezielend woord, gemeend hadden veel te mogen verwachten van de actie ener afzonderlijke, wellicht slechts tijdelijke, Vlaamse partij, in de kou heeft laten staan. Zulk een partij - aldus hun redenering - had in ieder geval kunnen werken als een krachtige ‘pressing group’. De Vlaamse Frontpartij heeft dat gedaan, maar was de taak al geheel vervuld? Wie in het ‘Federaal Statuut’ geloofd hadden klaagden er dan nog over dat de socialist Vos zijn geesteskind uit het eerste, het nationalistische, huwelijk, geheel vergeten scheen.
Als Vos echter socialist wordt is hij al een stuk over de veertig. Het is een leeftijd waarop men niet langer tegen maar in en via de concrete werkelijkheid wil werken. Als socialist voelt hij zich direct in een machtige organistie opgenomen. Maar hij laat daar nog altijd zijn scherpzinnig verstand werken; als beminnelijk mens is hij al spoedig de vriend van de meeste leiders. Door zijn talenkennis en mede door zijn wetenschappelijke bagage inzake economie en internationale politiek, weet hij na korte tijd een belangrijke positie in de partij te verwerven.
Hij werkt gedurende enige maanden op het planbureau van Hendrik De Man. Heel wat bladzijden van het lijvige program der partij inzake crisisbestrijding is van zijn hand. Tegenover de uiterst zelfstandige persoonlijkheid van De Man, weet hij een zekere afstand te behouden; zo verdedigt hij bv. het traditionele parlementarisme tegen De Mans betogen ten gunste van een hervorming van het stelsel in de zin der Amerikaanse of der Zwitserse democratie (die plannen zijn dan nog vrij vaag).
In 1935 wordt hij door de provinciale Raad van Antwerpen naar de senaat afgevaardigd. Als schrijver van buitenlandse overzichten in de ‘Volksgazet’, blijft hij strijd voeren tegen ieder fascisme maar meent toch ook op mogelijkheden te moeten wijzen van overleg, die Europa zonder oorlog uit de crisis zouden uithelpen.
Dan komen de Meidagen van 1940. Vos wijkt uit naar Frankrijk, vanwaar hij echter na enkele weken terugkeert om zich, anders den De Man zorgvuldig van iedere openbare actie te onthouden. Wel zoekt hij contact met de zich geleidelijk ontwikkelende verzetsactie. Tegen het einde van de oorlog is hij een tijdlang ondergedoken. In die dagen heeft hij medegewerkt aan het uitwerken van het socialistische partijprogram voor na de bevrijding en hij gaf colleges in een schuilplaats te Santhoven, waar
| |
| |
socialisten elkaar vonden. Hij maakt de algemene tendens der partij tot de zijne. Ook wat betreft het verlangen naar een harde repressie, waardoor vele van zijn vroegere vrienden getroffen zullen worden. Als Dr. A. Jacob stervend uit de gevangenis naar het ziekenhuis wordt overgebracht, is Vos, die toen minister van Onderwijs was, hem echter een laatste bezoek gaan brengen en de hand gaan drukken. Voor velen is dat een edel teken geweest van de eenheid in dit leven.
De tijd heeft echter ontbroken om Vos toe te staan de stempel te drukken van de eigen Vlaamse persoonlijkheid op de Belgische politiek. In September 1944 wordt hij minister van Openbare Werken; in Maart 1946 gaat hij over naar Onderwijs; bij een nieuwe regeringscrisis trekt hij zich dan terug om zijn oude vriend Huysmans aan het hoofd van het departement van Onderwijs te laten komen.
In de laatste jaren was hij steeds meer een van partijspecialisten geworden voor de buitenlandse politiek. Reeds voor de oorlog had hij België te Genève vertegenwoordigd; Spaak stuurt hem later naar de Vergadering van de U.N.O. Ook speelt hij een belangrijke rol bij het wederaanknopen van betrekkingen met de Duitse socialisten. In de herfst van 1951 neemt hij nog deel aan de besprekingen te Hamburg. Hij is dan al ernstig ziek. Het is zijn laatste politiek optreden geweest: in de zin van ruim begrip en van verzoening.
Op 12 Mei 1952 is hij overleden.
En voor de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde, wat was hij haar? Een litterator in de eigenlijke zin van het woord is Vos niet geweest. Maar door zijn journalistieke en publicistische arbeid heeft hij zeer zeker veel bijgedragen tot versterking en tot uitbreiding van de Nederlandse litteraire cultuur in het Vlaamse land. Hij is, ook naar de strengste Nederlandse criteria gemeten, een goed journalist geweest en in een aantal Nederlandse tijdschriften uit Noord en Zuid heeft hij nog altijd lezenswaardige beschouwingen laten verschijnen. Als jonge man reeds was hij lid van de Vereniging voor de Beschaafde Omgangstaal. Als redenaar werd hij zeer bewonderd. Hij heeft altijd gestreefd naar het nauwst mogelijke contact en naar een vruchtbare samenwerking tussen Nederland en België: eerst als flamingantisch agitator en als sosialistisch leider; later ook, als minister en als officieel vertegenwoordiger van België - en dan in het kader van Benelux - waar hij werkte voor oprichting en versterking van Nederlands-Belgische instituten.
Leo Picard
| |
| |
| |
Lijst van geschriften
H. Vos heeft met het gesproken en geschreven woord voor zijn idealen gestreden. Van de dikwijls op velen diepe indruk makende redevoeringen is er niets overgebleven. Zijn zeer uitgebreide journalistieke arbeid was meer daad dan litterair of wetenschappelijk betoog. Dit geldt ook van een deel der langere beschouwingen in tijdschriften en van de brochures. Alleen het meest karakteristieke is hieronder vermeld.
1916 | Onze taal en het Nationaal Congres van 1830, Vlaamse Gedachte (Den Haag). |
1918 | Loyauteit en moderne staatsgedachte, Dietsche Stemmen, Utrecht, derde jrg. |
1918 | Politieke aantekeningen, De Stroom, Algemeen Maandschrift voor Vlaanderen, Antwerpen. |
1920 | Ter inleiding (program-artikel in de eerste aflevering van) (Ruimte, Antwerpen. |
1930 | Vlaanderens behoefte aan Zelfbestuur, Leiding, Santpoort. |
1931 | Het federaal Statuut, Uitgave Volksheil, Antwerpen. |
1931 | Rond het federaal Statuut, Dietse Waranda en Belfort, Antwerpen. |
1932 | Vlaanderens maatschappelijke ontwikkeling in het licht van zijn economische geschiedenis, Vlaanderen door de eeuwen heen, Amsterdam-Antwerpen. |
1933 | Willem de Zwijger, Uitgave van de Volksuniversiteit Herman van den Reeck, Langemark (in samenwerking met Dr. R. van Roosbroeck). |
1934 | De Vlaamse Beweging in haar ontwikkeling. De Lage Landen bij de Zee, Utrecht. |
1936 | Het Plan van de Arbeid en de pauselijke encycliek Quadragesimo anno, Brussel (ook in het Frans verschenen.) |
1936 | De grote depressie in België van 1929 tot 1934, Brussel (eveneens in Franse vertaling verschenen). |
1936 | De huidige stand van de Vlaamse Beweging, Brussel. |
1936 | Praeadvies over de economische herstelpolitiek der Belgische regering, Socialistische Gids, Amsterdam. |
1939 | In het teken van München, Leiding, Vlaams socialistisch Maandschrift, Brussel. |
1939 | Hervorming van de Staat. Leiding, Vl. soc. Maandschrift, Brussel. |
1939 | Regering en parlement, Leiding, Vl. soc. Maandschrift, Brussel. |
|
|