werk, dat niemand, die zich in de oudste periode van het Nederduits wil verdiepen, ongelezen kan laten.
Een probleem, dat Wadstein jaren lang bezig hield, was dat van de handelsbetrekkingen tussen de Friezen en de Scandinaviërs in de vroege middeleeuwen. In deze latere productie is hij niet meer linguist in engere zin, maar een philoloog met grote belangstelling voor realia, die cultuurhistorische problemen dikwijls wist op te lossen met behulp van zijn grondige taalkennis gepaard met een buitengewoon ontwikkeld combinatievermogen, dat hem zijn scherpzinnige conclusies deed trekken, maar hem soms ook tot al te gewaagde gevolgtrekkingen verleidde.
Het was vooral aan deze bijdragen over de Friese invloed op de Scandinavische landen, dat Wadstein in 1929 zijn benoeming tot lid van de Maatschappij had te danken. Een aantal oude cultuurwoorden, betrekking hebbend op het stedelijk bestuur, de rechtspraak en het zeewezen, die de linguisten als Angelsaksische leenwoorden of oorspronkelijk Scandinavisch hadden beschouwd, verklaarde hij als Friese leenwoorden. Zeer de aandacht trok in het bijzonder zijn verklaring van de naam Birka. Deze oude naam van het tegenwoordige Björkö in het Mälarmeer werd en wordt door de meeste linguisten nog verklaard als ‘Berkeneiland’. Wadstein meende echter, dat Birka, eens de oudste stad van Zweden, die in de negende eeuw een bekend en belangrijk handelscentrum was, haar naam ontleende aan een Friese term voor rechtsgebied (berek, Deens birk, mnl. berec).
Terwijl Wadstein in het dagelijks leven een voorzichtig en bedachtzaam man was, liet hij zich van een geheel andere kant zien in de hardnekkige verdediging van een eenmaal door hem aanvaarde wetenschappelijke theorie. Critiek op zijn soms al te ver gaande conclusies had slechts tot gevolg, dat hij zijn hypothesen telkens weer met nieuwe bewijzen trachtte te staven. Een hoge mate van stijfhoofdigheid, die we gewoonlijk Fries plegen te noemen, schijnt hem hierin gekenmerkt te hebben. Het lijkt me daarom niet onmogelijk, dat er achter zijn diepe belangstelling voor het Fries en de Friezen een sterk gevoel van innerlijke verwantschap school!
Naast zijn hoogleraarschap heeft Wadstein, behalve een langdurig censorschap bij de eindexamens gymnasium, weinig officiële opdrachten vervuld. Hij moet een uitstekend paedagoog zijn geweest, strikt rechtvaardig en objectief in zijn oordeel.