| |
| |
| |
| |
| |
| |
Anton Albert Beekman
(Amsterdam, 5 Januari 1854 - 's-Gravenhage,
De man die zulk een grote plaats heeft ingenomen in de geografische studie van Nederland in het algemeen en in de historische geografie in het bijzonder, was voor deze vakken niet opgeleid. Het kon niet anders. Aardrijkskunde immers was eertijds niet een vak waarin men studeerde, waarop men zich toelegde. Een ‘schoolmeestersvak’; een nevenbedrijfje. Geograaf van professie is Beekman eerst geworden na zijn pensionering.
Zoon van A.G.F. Beekman en van A.F.A. Brouerius van Nideck, was hij na schoolopleiding te Amsterdam en te Wageningen, opgeleid aan de Koninklijke Militaire Akademie te Breda en had dienst gedaan als genie-officier. Gestationneerd te Utrecht had hij gewerkt aan de aanleg van het nieuwe fortenstelsel aldaar en de herinrichting van de Hollandse Waterlinie; en met het oog hierop had hij heel wat praktische kennis van waterstaats- en waterschapstoestanden opgedaan. De hydrografische en bodemkundige geografie van Nederland was toen een bij uitstek praktische aangelegenheid, bekend aan enkele ingenieurs en praktijkmensen, te bestuderen niet uit boeken, maar in directe toepassing. Het aandeel in deze toepassing als genie-officier zou Beekmans verdere leven bepalen.
Nog jong, 25-jarig, zeide hij de dienst vaarwel en werd leraar in de wiskunde. Deze overgang was toen zonder meer mogelijk, zoals men weet. Beekman zal er praktische redenen voor hebben gehad. Hij was, naar we menen te weten, enigszins vervreemd geraakt van de kringen zijner jeugd; en ook haakte hij naar de verwerkelijking van trouwplannen.
Als leraar aan de H.B.S. (1879), later aan het Gymnasium (1882-1890), heeft Beekman te Zutphen een gelukkige tijd gehad. Niet als leraar zozeer; zijn wiskundelessen boeiden de jeugd toen niet sterk (en later evenmin), al waren er wel jongelui die de leraar als mens waardeerden; en de hele klas luisterde met aandacht als hij over geografisch-water-staatkundige onderwerpen vertelde. De sfeer der kleine stad was gunstig voor zelfontplooiing; meerderen hebben het ervaren. Hij verkeerde er met mensen als Tutein Nolthenius, Meinsma en Gimberg; met hen hoorde hij tot de oprichters der Vereniging ‘Gelre’ en ook tot de Kring voor Wetenschappelijk Onderhoud. Ook met de geograaf
| |
| |
Schuiling, te Deventer, knoopte hij duurzame betrekkingen aan. En, niet te vergeten, met de familie Schillemans. Hierdoor kwam hij in relatie met de uitgeverij. Beekman schreef veel en graag. Novellen en schetsen (die vergeten zijn). Schoolboekjes, die hun tijd hebben gehad. Een handleiding voor Taktiek en Versterkingskunst. Maar vooral: een atlas van Nederland naar een toen nieuwe opzet, die succes had; en in aansluiting daarop het werk Nederland als Polderland (eerste druk 1884), dat in twee weken was uitverkocht en dat voor velen een openbaring was. Men kan zich thans moeilijk meer voorstellen, hoe onwetend de doorsnee-Nederlander van die tijd was aangaande de vitale verschijnselen van het eigen land. Een hele generatie is door Beekman in dit opzicht gevormd: door het zo juist genoemde boek, door de Atlas van Beekman en Schuiling, en door de overnemingen van gegevens uit een en ander, waarmede anderen alras niet karig waren.
Van Zutphen verhuisde Beekman naar Schiedam, om er directeur der H.B.S. te worden (1890-1902). Dat deze periode niet de vruchtbaarste van zijn leven is geweest blijkt hieruit, dat geen zijner werken in deze tijd is gepubliceerd. Hij had een druk leven in gezin en school en dit leven was niet steeds harmonisch. In de Schiedammer samenleving kon hij het lang niet zo goed vinden als te Zutphen het geval was geweest. De oud-militair had opvattingen van leiding en van zijn positie als directeur, waarmede nòch sommige leraren, nòch ook de gemeentelijke commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs zich konden verenigen. Een verstandig besluit was het van Beekman, Schiedam te verlaten om in Den Haag weer leraar te worden. Den Haag had hij verkozen vooral ter wille van de bibliotheek. Naast de eigen boekerij en kaartverzameling, met veel zorg en geduld opgebouwd, had hij het contact met een wetenschappelijke bibliotheek nodig om de studies waartoe de plannen bij hem gerijpt waren te kunnen volbrengen.
In Den Haag heeft Beekman nog 45 jaren lang gewoond, eerst in gezinsverband, later als weduwnaar op kamers ; tot kort voor het einde nog krachtig en opgewekt, gekweld alleen door doofheid; prijs stellend op vriendschappelijke en wetenschappelijke omgang in gezelschappen en verbanden; ‘lid van onderscheidene geleerde genootschappen’. Een voorbeeld van de in Nederland niet zo heel veel voorkomende ‘Privatgelehrte’, en een gelukkig voorbeeld ervan. Hard en zorgvuldig werker; een ‘type’, niet vrij van de eigenschappen die de autodidact kenmerken, maar ruim bedeeld met de bekoringen van dat type. Een prettig mens
A.A. Beekman
| |
| |
om mee samen te werken, conscientieus en ijverig als hij was; en - voorzover we zelf hebben kunnen ervaren - zeer open ook voor de bevindingen en opinies van anderen, jongeren. De schrijver dezes zal wel niet de enige zijn die dankbaar moet erkennen, van Beekman als wetenschapsman en als mens veel te hebben geleerd.
Over het meer technische werk Polders en Droogmakerijen (1909-1912; deel I, afl. VI der Waterbouwkunde van Henket c.s.) kunnen we niet oordelen. Wel over Het Dijk- en Waterschapsrecht in Nederland voor 1795 (1905-1907); een glossarium in twee dikke delen, uitgegeven door de Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen: een rijk magazijn van geordende kennis, sterk in de verzameling, zwak in de compositie. De meer op het taalkundige geordende bewerking van dezelfde stof in Deel XI van het Middelnederlandsch Woordenboek (1941) en het, ook lexicografisch opgezette, boek over de Wateren van Nederland (1948). En dan de delen die hij schreef voor de Geschiedkundige Atlas van Nederland, de bijdragen voor de Nomina Geographica Neerlandica. De succesvolle voleindiging van de Geschiedkundige Atlas is Beekmans werk. Met Blok, de voorzitter der commissie, kon hij goed samenwerken. Blok en Beekman waren mensen voor elkaar. Opschieten, flink doorwerken, het nodige werk tot stand brengen; zo goed mogelijk, zeker, maar niet angstig twijfelend stilstaan bij elke kruisweg. Dat de atlas fouten zou bevatten, en onvolkomenheden, dat niet alle onderdelen op gelijke hoogte zouden staan, dat wist Beekman heel goed. Ook is de nieuwe atlas niet zo'n eenheid als de Geschiedkundige Atlas van Mees; wat niet te vermijden was bij de veel grotere opzet en bij de verscheidenheid van medewerkers. Beekman kon zuchten over sommige van die medewerkers; waar hijzelf al het tekenwerk moest verrichten wist hij maar al te goed, hoe moeilijk sommiger voorstellingen in kaart waren te brengen. Maar over ettelijke der tekst-delen kon Beekman, en kan men nog thans, zich verheugen; en in zijn geheel is de atlas een zeer nuttig hulpmiddel voor de algemene en bijzondere geschiedbeoefening van Nederland. Een samenvatting heeft de hoofdbewerker op het eind nog willen geven door de nieuwe uitgave van Van den Berg 's Middelnederlandsche Geografie; ze is na zijn dood door Moerman afgemaakt.
Het was met het volste recht dat de Groninger hogeschool bij haar derde eeuwfeest, in 1914, aan Beekman de doctorstitel aanbood, een titel die hij naderhand steeds heeft gedragen. Zo er één eredoctoraat
| |
| |
verdiend was, dan wel dat van Beekman. Het kwam hem toe, met de akademische vakgeleerden op één lijn te staan.
Meer dan eens is er sprake van geweest, aan Beekman een functie in het hoger onderwijs te verschaffen. Inzonderheid toen er voor het eerst akademische docenten in de geografie werden gezocht; ook voor Delft schijnt er aan hem te zijn gedacht. Hij heeft zelf niet gewild. Het doceren was niet zijn sterke zijde, wist hij wel. En - moet men erbij zeggen - dat aspect der geografie waarin Beekman uitblonk was een zeer partieel aspect: de waterstaats-geografie en de historische geografie van Nederland. Voor de sociografische gezichtspunten en voor meer algemene vraagstellingen had hij weinig oog. Maar in het door hem beheerste onderdeel uitmuntend, heeft hij er velen - op rechtshistorisch terrein, op taalwetenschappelijk terrein - van dienst kunnen zijn, wat ook zijn eigen blik weer verruimde.
Naast de hoofdwerken staan tal van kleinere studies, in tijdschriften. Vooral in het Tijdschrift van het Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap, waarvan Beekman lange tijd mede-redacteur van het tijdschrift, bestuurslid, en later eerlid is geweest. En ook in verscheidene andere periodieken kan men bijdragen van Beekman zoeken. Niet weinige van die bijdragen zijn polemisch. Beekman schuwde de strijd allerminst. Hij was wel eens wat scherp in het debat en toonde dan weinig begrip voor de zienswijze van anderen. Maar met de warmste overtuiging vocht hij voor hetgeen hij als ‘goede zaken’ mocht beschouwen. Zo in het verzet tegen Belgische aanspraken op delen van Nederlands grondgebied (1919). Zo ook in het propageren van de afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee; hiervoor heeft hij stad en land afgereisd en veel bijgedragen tot het zegevieren van dit stoute denkbeeld.
Veel heeft hij ook gestreden voorde hervorming van de spelling der Nederlandse aardrijkskundige namen. Deze strijd heeft hem weinig voldoening en veel ergernis verschaft. Dat men de schrijfwijze der toponiemen naar de spelling van De Vries en Te Winkel puur en eenvoudig moest normaliseren, dat was voor hem een stelling die geen betoog behoefde. De veelal irrationele factoren die zich daartegen verzetten vond hij geheel onbegrijpelijk, eenvoudig kortzichtig en dom. Dat de Regering, die hierin het beslissende woord zou moeten spreken, ook, en vooral, met dergelijke irrationele factoren rekening hield, dat vond Beekman hemeltergend. De zaak is inderdaad zeer onbevredigend verlopen; en voor Beekman inzonderheid, daar hij erdoor in conflict
| |
| |
is gebracht met medewerkers en zelfs met het bestuur van het Aardrijkskundig Genootschap. Men kan de fouten, die hierin door anderen tegenover Beekman zijn begaan, ten volle erkennen, zonder daarom Beekmans beschouwingen geheel en al te aanvaarden. Op het gevaarlijke terrein der plaatsnaamkunde, tot hetwelk verschillende wegen leiden, maar waarop men lelijk verdwalen kan, liet de rechte weg zijner waterstaatsgeografie Beekman in de steek.
Kort nadat Beekman zijn lange levenswerk afsloot kwamen er nieuwe gegevens, die aan de historische geografie van Nederland een geheel ander gezicht zouden gegeven. Beekman had gewerkt met de geologische kaart van Staring en later met die van Tesch c.s. Inzake oudheidkunde had hij zich aan de erkende resultaten kunnen houden. In de laatste jaren is de bodemkunde tot bloei gekomen, in samenwerking met een nieuwe richting in het oudheidkundig bodemonderzoek. Binnenkort zullen we o.a. door deze beide studierichtingen van de historische geografie véél meer weten; Beekmans boeken zijn bestemd om te verouderen. Zo gaat het vaak met hen die handboeken schrijven; de werking ervan bestaat hierin, zichzelf mettertijd overbodig te maken. Beekman zelf wist dit zeer goed. Dat zijn Nederland als Polderland zo volkomen in het algemene bewustzijn was geabsorbeerd en dientengevolge zijn taak had vervuld, verheugde Beekman. Hij besefte, ook aan wetenschappelijke werkers op aangrenzend en verwant gebied steun te hebben gegeven; en dit gaf hem een gepast gevoel van eigenwaarde. Dat, toen hij ouder en zeer oud ging worden, er jongelui zouden komen die hem als een afgedane figuur beschouwden en het hem lieten voelen, dat verraste hem niet.
Van Beekman inderdaad kan men zeggen, dat hij een wetenschappelijke roeping gevoeld heeft en deze gevolgd is naar zijn beste krachten. Hij had geen leermeesters in zijn vak en moest op zelfontwikkeling vertrouwen. Zijn weg heeft hij zich door eigen kracht moeten banen; wel soms gesteund en aangemoedigd (door Blok, door Nijhoff, door prof. Fockema Andreae), maar in wezen toch op zichzelf aangewezen en hierdoor soms wel eenzaam. Beekmans leven en werken overziende krijgt men de indruk, dat hij niet geheel de plaats heeft gekregen die hem toekwam. Het terrein van zijn studie is zo bij uitstek Nederlands en van zulk een vitaal belang voor het land, dat een afzonderlijk ‘instituut’ daarvoor wel recht van bestaan zou hebben. Het is jammer dat iemand als Beekman heeft moeten werken alleen met een eigen moeizaam
| |
| |
bijeengegaarde bibliotheek, dat hij nooit een assistent heeft gehad, steeds zijn zoek-, schrijf- en tekenwerk geheel eigenhandig heeft moeten doen - en dat hij geen leerlingen heeft kunnen vormen. Niet rechtstreeks tenminste. Indirect zullen velen aan Beekman heel wat te danken hebben en dit dankbaar blijven erkennen.
S.J. Fockema Andreae
| |
Lijst van geschriften
1881 | Schetsen en Novellen. 's Gravenhage. |
1884 | Nederland als polderland. Beschrijving van den eigenaardigen toestand der belangrijkste helft van ons land, tevens bevattende de topografie van dat gedeelte met de voornaamste details, toegelicht door kaarten en teekeningen. Zutphen 3de druk. Zutphen 1932. |
1885 | Hollanders in politiek en uniform geschetst. Zutphen. |
1887 | De klokken van Delft. Zutphen. |
1887 | De strijd om het bestaan. Geschiedenis en tegenwoordige staat van de lage gronden van Nederland. Zutphen. |
1889 | Is Nederland in gevaar? Naar aanleiding der brochures van Henry Tindal. Zutphen. |
1897 | Denkbeelden omtrent eene reorganisatie van Middelbaar en Gymnasiaal Onderwijs. Zutphen. |
1900 | Iets over onze groote rivieren. De Rijn. Amsterdam. |
1904 | Iets over onze groote rivieren. De Maas. Amsterdam. |
1904-1907 | Het Dijk- en Waterschapsrecht in Nederland voor 1795. 's Gravenhage. |
1905 | R. Schuiling, Schoolatlas van Nederland en zijne Overzeesche Bezittingen. 3de druk. Zutphen. |
1909-1911 | Polders en droogmakerijen. Boek I-II: 1. 's Gravenhage. Met platen. |
1911 | Onze waterkeeringen. Amsterdam. |
1916 | R. Schuiling, Schoolatlas van de geheele aarde. 3e, verm. druk. Zutphen. |
1919 | Nederlandsch of Belgisch? Beknopt overzicht van de staatkundige geschiedenis van de Westerschelde, Zeeuwsch-Vlaanderen en Limburg. 's Gravenhage. |
1921 | Een buitenkansje. 's Gravenhage. |
1936 | De stichting voor bevolkingsonderzoek in de Zuiderzeepolders. 's Gravenhage. |
1937 | Een laatste woord naar aanleiding van de brochure, uitgegeven door de Stichting voor het Bevolkingsonderzoek in de Zuiderzee-polders. 's Gravenhage. |
1938 | H.J. Moerman, Nederlandse aardrijkskundige namen. 's Gravenhage. |
1948 | De wateren van Nederland aardrijkskundig en geschiedkundig beschreven. 's Gravenhage. |
1912-1938 | Atlas (Geschiedkundige) van Nederland. Uitgegeven door de Commissie voor den Geschiedkundigen Atlas en geteekend door A.A. Beekman. 's Gravenhage. |
1917 | Catalogus van kaarten, enz. betrekking hebbende op de oudere en tegenwoordige gesteldheid van Holland's Noorderkwartier, aanwezig op de |
| |
| |
| tentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam, September 1917. [Met inleiding door A.A. Beekman]. Leiden. |
1917 | Afsluiting (De) en droogmaking der Zuiderzee. - Weerlegging van bezwaren [door A.A. Beekman]. Uitgegeven door de Zuiderzee-Vereeniging. Leiden. |
1921 | Catalogus van kaarten, enz. betrekking hebbende op de oudere en tegenwoordige gesteldheid van Holland tusschen Maas en Y, aanwezig op de tentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam, in September en October 1921. [Met inleiding door A.A. Beekman] Leiden. |
1941 | Verwijs (E.) en J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek. Dl. 11, is: Aanvullingen en verbeteringen op het gebied van dijk- en waterschapsrecht, bodem en water, aardrijkskunde enz. door A.A. Beekman. |
1949 | Bergh (L. Ph. C. van den), Handboek der middelnederlandsche geographie. 3de dr., aangevuld en omgewerkt door A.A. Beekman en H.J. Moerman. 's Gravenhage. |
Verder bijdragen in: Nomina Geographica Neerlandica; Bijdragen en Mededeelingen [van] Gelre; (Nijhoffs) Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde; Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap; verder militaire en M.O. tijdschriften.
|
|