waardeerd werd, want het blauwe potlood schrapte de litteraire franje, zoodat een vrij nuchter verslag overbleef. Lang is Walch, die ook ander werk te doen kreeg aan dat blad, niet te Amsterdam gebleven, slechts veertien maanden. Hij had zijn belangstelling voor het tooneel reeds laten blijken, was medewerker voor tooneel aan ‘Groot Nederland’, waarvan o.a. W.G. van Nouhuys redacteur was, schreef Amsterdamsche brieven voor ‘Het Vaderland’ en toen Van Nouhuys benoemd werd tot dramaturg aan de ‘Koninklijke Vereeniging het Nederlandsch Tooneel’ heeft hij Walch als zijn opvolger bij ‘Het Vaderland’ aanbevolen.
In December 1909 maakte Walch zijn entree als redacteur voor tooneel en letterkunde aan het Haagsche blad en hij is dit gebleven tot 1916. In dien tijd bracht hij een seizoen te Parijs door, toen de Koninklijke Schouwburg wegens brandgevaar gesloten werd en verbouwd moest worden. Maar uit Parijs hield hij de lezers op de hoogte van hetgeen in de Fransche hoofdstad op tooneelgebied gebeurde. Ook de litteraire rubriek bleef in zijn handen. Maar het tooneel, met zijn moeilijke problemen, boeide hem het meest. Omdat hij die problemen nog niet doorgrond had. Zijn tooneelstukken Judas Ish-Karioth, Voor de Heilige Stad en Antithese waren toen echter reeds gespeeld.
Als alle jonge schijvers bijna debuteerde Walch met verzen. Zijn eerste gedichten bracht hij samen onder den titel Holland en daarin komt een sonnet voor - nog zeer onvolmaakt van vorm - De Koe dat Frederik van Eeden ter plaatsing in ‘De Beweging’ heeft aanbevolen. Maar dichter van beteekenis is Walch toch niet geworden, al moet ik een uitzondering maken voor een in het laatst van zijn leven geschreven Paaschspel in rijmlooze verzen Hemel en aarde, Spel der verlossing, dat zeker bijzondere aandacht verdient. Betreuren moet men het, dat dit werk nog geen uitgever heeft kunnen vinden.
Het tooneel. Feitelijk maakte een gezocht conflict een einde aan zijn redacteurschap van ‘Het Vaderland’. Hij wilde vrij zijn om zich geheel aan zijn lievelingsstudie te kunnen wijden. En hij deed dit serieus. In 1911 had de Nederlandsche Tooneelvereniging zijn Judas Ish-Karioth gespeeld, waarin hij een psychologische uitbeelding heeft willen geven van de aanleiding tot Judas' verraad. Het was Louis de Vries, die de hoofdrol speelde en het in 1915 als openluchtspel in Nederlandsch-Indië bracht. In 1913 voerde Het Nederlandsch Tooneel zijn dramatische schets Voor de Heilige Stad op, het Rotterdamsch Tooneelgezelschap