Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1948-1949
(1948-1949)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||
Jean Jacques Salverda de Grave
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||
lingen nog vrije uren voor eigen studie liet, las hij Goethe, de klassieken, wat tot veel beschouwingen met zijn klasgenoten aanleiding gaf. Met twee ervan, de toekomstige professoren Boer en Steinmetz, zou hij later deze gesprekken in de professorenkamer te Amsterdam voortzetten. De litteraire vakken zag hij echter niet als zijn toekomst: ‘Hij had adelborst willen worden en eigenlijk was in het diepst van zijn ziel de marine altijd het mooiste vak voor hem gebleven.’ Dit schreef hij in een examenopgave voor Frans M.O.A. in 1909. 's Avonds stonden de examencandidaten - hoe weten zij zulke dingen - geboeid te luisteren naar het romantische verhaal van één van hen die meende te weten dat deze bijzonderheid autobiografisch was; terecht. Zijn ouders hadden hem echter deze keuze ontraden en, behalve op papier, zal hij geen spijt hebben gehad hun raad te hebben gevolgd. In zijn geslaagde carrière althans was waarlijk geen aanleiding de gekozen richting te betreuren. Hij studeerde Nederlandse letteren te Leiden en promoveerde in 1888 cum laude te Groningen op een Frans onderwerp: Introduction à une edition critique du roman d'Eneas; prof. Van Hamel was zijn promotor. Zijn laatste stelling luidt: ‘Het is wenselijk de bepalingen der Wet op het H.O. betreffende de doctoraten die door de Faculteit der Letteren verleend kunnen worden, zo te wijzigen, dat o.a. ook de studie der Romaanse philologie aan de Nederlandse universiteiten tot haar recht kan komen.’ De 25-jarige promovendus zal toen wel niet bevroed hebben, dat op hem de plicht zou rusten dit onderwijs te organiseren en te leiden, en dat hij dat eens tot grote bloei zou brengen. Hij had dit proefschrift, waarop in 1891 de critische uitgave van de tekst volgde, grotendeels te Parijs voorbereid. Gaston Paris, Paul Meyer, Delisle en Raynaud waren er zijn leermeesters en zijn medestudenten Alfred Jeanroy, Joseph Bédier, de Fin Wallensköld werden vrienden voor het leven. Na 45 jaar getuigden zij nog van de ‘inoubliables dimanches’ bij Gaston Paris, wiens genialiteit op de romanisten van toen zo grote invloed heeft uitgeoefend. Korte tijd studeerde Salverda de Grave later nog in het Duitse Freiburg bij Emil Levy. In 1889 werd hij benoemd tot leraar van Koningin Wilhelmina, toen nog de Prinses; hij gaf Haar lessen in Nederlands, Frans, geschiedenis en aardrijkskunde. Het waren voor hem onvergetelijke jaren en tot in zijn ouderdom mocht Salverda de Grave van Hare Majesteit blijken ontvangen van Haar medeleven in alles wat zijn persoon en zijn gezinsleven betrof. In deze periode legde hij het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||
examen Frans M.O. af, een evenement dat enige spanning teweegbracht: hij was er zich pijnlijk van bewust, dat de leraar van de Koningin geen échec mocht lijden! Als de Commissie zijn in het Frans gestelde dissertatie had gelezen, zal de uitslag niet twijfelachtig zijn geweest. In 1891 was Salverda de Grave in het huwelijk getreden met mejuffrouw Elise Ferf; in 1896 werd hij privaat-docent, daarna lector te Leiden. Hij had in die jaren een werkzaam aandeel in de arbeid van de Mij. voor Letterkunde. In zijn openingsrede als Voorzitter van de jaarvergadering van 1902 koos hij als onderwerp De zuiverheid der taal; van 1901 tot 1903 was hij ook lid van de Commissie voor Taalen Letterkunde en voerde als zodanig de redactie van het Tijdschrift. In 1899 had hij reeds in deze commissie gesproken over de Middelnederlandse vertaling van Renaud de Montauban en in de Handelingen en Mededelingen van 1911-'12 publiceerde hij een voordracht over Taalbetrekkingen van Nederland en Frankrijk. In zijn Leidse tijd is hem een aanbod gedaan om hoogleraar te worden in Bonn; hij bleef zijn land trouw,.... gelukkig, niet alleen voor onze Romanisten. Het zal hem veel teleurstelling hebben bespaard. Wij kunnen ons tenminste niet goed voorstellen hoe hij in Duitsland zou hebben kunnen aarden. Hij moge dan aan de Duitse wetenschap recht hebben doen wedervaren, een bewonderaar van het land had hij toch nooit kunnen worden en er zich thuisvoelen evenmin. In 1907 volgde hij zijn leermeester Van Hamel te Groningen op. Deze benoeming, voor hem de bekroning van reeds hoogstaande wetenschappelijke praestaties, opende vele toekomstmogelijkheden en was voor zijn ouders een grote vreugde. Zijn vader, die ten gevolge van de vrijwillige afstand van zijn beroep, moeilijke jaren had gekend, had het voorrecht binnen enkele maanden tijds zijn oudste zoon tot Secretaris-Generaal van Waterstaat, de jongste tot Hoogleraar te Groningen en zijn schoonzoon, Professor Hesseling, tot Hoogleraar te Leiden te zien benoemd. Het waren gelukkige jaren in Groningen: de werkzaamheid van Salverda de Grave vond erkenning in den lande, en de Groningse universiteit, de enige die een opleiding gaf in de moderne talen, werd een centrum dat veel studenten, zelfs enkele uit het buitenland, tot zich trok. In Dr. Marie Loke, lector in de letterkunde, vond Salverda de Grave een medewerkster, die met haar zeer vrouwelijke en artistieke aanleg zijn capaciteiten bizonder goed aanvulde. Beiden hadden | |||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||
door hun gaven en hun persoonlijkheid grote invloed op de kring van ontvankelijke jonge mensen die zich om hen hadden geschaard. ‘Meer dan welk ander universitair vak, vraagt de studie ener levende vreemde taal, medewerking van de gehele persoon. Het doordringen in de taal en de geschriften van andere volken is niet mogelijk zonder het met de ziel, niet minder dan met het verstand, zo dicht mogelijk nabij te komen. Zonder sympathie voor de natie die men wil leren kennen, is het slechts half werk, zo ergens, dan is hier begrijpen slechts mogelijk door liefhebben’. Deze woorden, door Salverda de Grave geschreven in die tijd, typeren zijn onderwijs. Van uit dit verre Noorden was er veel contact met Frankrijk en lang voor het cultureel accoord van 1946 werden van hier uit hoogleraren uitgewisseld. Zijn colleges in de taalkunde werden wel moeilijk gevonden; in een tijd toen geen wetenschappelijke staf het pad voor beginnelingen effende, werden deze onvoorbereid gesteld voor een vaak te zware stof. Het was misschien zo kwaad nog niet, al heeft het wel eens wankelmoedigen afgeschrikt. Salverda de Grave toch had momenten wanneer ineens de vonk van zijn enthousiasme op zijn gehoor oversprong. Hij opende dan wijde perspectieven, die het doorworstelen van moeilijke beginselen wel waard bleken. Salverda de Grave prepareerde zijn colleges grondig en wie later geroepen werden, zelf deze stof te doceren, zullen zijn helder betoog en ‘la belle ordonnance’ van zijn uiteenzettingen bizonder hebben gewaardeerd. Hoewel hij zelden eigen wetenschappelijke publiciteit vermeldde en grote objectiviteit betrachtte, had zijn voordracht iets persoonlijks en was zijn overtuiging steeds merkbaar. Wel was hij er steeds op uit bij zijn studenten een zelfstandig oordeel aan te kweken: niets vreesde hij zozeer als schoolse napraterij, in zijn jeugd had in Duitsland de angst van de jongeren, de mening van de hoogleraar tegen te spreken, hem reeds pijnlijk getroffen. Toen in 1912 de Amsterdamse universiteit ook de moderne talen in het H.O. betrok, werd hem de leerstoel voor Frans aangeboden. Om persoonlijke redenen bedankte hij en bevorderde de benoeming van de Fransman Gustave Cohen. Toen deze in 1921 naar Straatsburg ging, nam Salverda de Grave dit onderwijs op zich. Deze positie eiste meer extra-universitaire activiteit van hem; toch wist hij altijd met een rust die de tegenwoordige generatie hem benijdt, een deel van zijn tijd vrij te houden voor wetenschappelijk werk. Het is moeilijk in Salverda de Grave de leermeester te scheiden van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||
de geleerde en nog moeilijker is het een overzicht te geven van zijn wetenschappelijke publicaties, die zich uitstrekken over 60 jaar van bijna ongekende activiteit. Als Romanist behoorde hij tot een generatie die, naar het illustere voorbeeld van Gaston Paris en Paul Meyer in Frankrijk zowel als daarbuiten, het litteraire verleden van Frankrijk heeft doen herleven. Het was de tijd van de beroemde ‘Editions critiques’, waarin men met eindeloos geduld en moeizame conjectures een middeleeuwse tekst hoopte te reconstitueren; de tijd waarin de taalgeleerden meer philologen dan linguisten waren en de phonetische taalontwikkeling hoogtij vierde. Dit was aanvankelijk ook zijn richting. Het was intussen de grote verdienste van Salverda de Grave dat hij de ontwikkeling van de wetenschap steeds zeer nauwkeurig bleef volgen en op hoge leeftijd nog die opvattingen recht liet wedervaren die tegen zijn vroegere overtuigingen ingingen. De boeiende voordracht die hij in 1936 hield voor de Vereniging van Leraren in Levende talen over De studie der levende talen in de laatste 25 jaren bewees, hoe jong de grijze geleerde was gebleven. Natuurlijk geeft hij hierin een ruime plaats aan De Saussure's beroemd geworden onderscheid tussen historische en statische taalwetenschap, maar hij begaat de vergissing hierin een verschil in methode niet een verschil in wezen te zien en tracht dan te komen tot een compromis tussen beide beschouwingen. Dat Salverda de Grave het positivistische standpunt van zijn tijd nooit geheel heeft kunnen loslaten, kan men hem moeilijk euvel duiden. Zijn tweede uitgave van de Eneas (1925) getuigt van zijn veranderde inzichten in de tekstcritiek: hij was tot de overtuiging gekomen, dat het onmogelijk is de tekst van de dichter te reconstitueren en reproduceerde nu het manuscript, dat hem het dichtst het origineel scheen te benaderen. Hem is verweten, dat hij ditmaal te ver in de nieuwe richting was gegaan. Hoe dit zij, door deze tweede uitgave ‘qui peut être tenue pour définitive’ zoals een Frans handboek zegt, bewees Salverda de Grave een grote dienst aan de Franse wetenschap; zijn belangrijkste bijdrage daartoe had hij intussen geleverd in 1891, toen hij als eerste de tekst van de Franse Eneas bekendmaakte, in zijn inleiding het accent legde op de middeleeuwse voorstelling van de oudheid en het aandeel bepaalde, dat de ‘Romans de l'Antiquité’ hadden in de opbloei van de ‘Romans courtois’ en dus van Chrétien de Troyes. Voor wie de werkzaamheid van de geleerde in zijn geheel tracht te overzien is het tevens merkwaardig hier de evolutie van zijn stijl vast | |||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||
te stellen. Het Frans van de dissertatie is correct, bizonder verdienstelijk voor een Nederlander; de inleiding van 1925 is Frans: in dit werk, dat in Frankrijk klassiek is geworden, zal niemand meer de buitenlander vermoeden. Aan zijn grote liefde voor de teksten der oud-Franse en Provençaalse letterkunde is Salverda de Grave zijn levenlang trouw gebleven, hij schreef monographieën over de oorsprong van de dichtkunst der troubadours, en had, zoals zijn medewerker Professor Jeanroy ons verzekert, het grootste aandeel in de publicatie van de gedichten van Uc de St. Circ; in 1938 nog, gaf hij een verhandeling over de lyriek van Giraud de Borneil. Toch is deze zijde van zijn werkzaamheid, waarmee hij naar mij bleek, in Frankrijk en in Engeland zijn naam vestigde, in ons land minder bekend. Hier trokken meer de aandacht zijn publicaties over de ontleningen der talen onderling: iedere Neerlandicus zowel als iedere Romanist kent zijn Franse woorden in het Nederlands en de Influence de la langue française en Hollande d'après les mots empruntés, ontstaan uit de colleges die hij in 1913 aan de Sorbonne gaf. De woordontlening wordt gezien als een sociaal en cultureel verschijnsel, dat de verhouding tussen de betrokken landen illustreert. Hieruit ontstond wat een buitenlands geleerde noemde de ‘Scuola olandese di Salverda de Grave’, waarin door zijn leerlingen verschillende aspecten van deze ontleningen werden belicht en aan de feiten getoetst. Op zuiver theoretisch gebied dient hier te worden vermeld Salverda de Grave's revolutionnaire theorie De la double accentuation des diphtongues. Weinig geestdriftig ontvangen, daarna bestreden heeft deze theorie, bij de bezwaren eraan verbonden, het voordeel zeer uiteenlopende verschijnselen in de evolutie der Franse klinkers door eenzelfde verklaring aannemelijk te maken. In zijn Syllabes ouvertes et syllabes fermées en Roman tracht hij wederom de monophtongering van sommige open klinkers terug te brengen tot het algemeen verschijnsel der vroegere diphtongering en ook zijn hypothese over Un préfixe français réel is een poging tegenstrijdigheden in etymologische hypothesen onder één verklaring samen te vatten. Is dit streven in wezen niet hetzelfde als de eis van strenge systematiek die hij zijn studenten bij scripties en dissertaties stelde? Natuurlijk, dit is een voorwaarde van elk wetenschappelijk denken, maar Salverda de Grave voerde deze door tot in de uiterste consequentie van de compositie. Niets | |||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||
haatte hij zo als ‘rommelig werk’. Zijn eigen geschriften zijn daardoor steeds prettig leesbaar, ze werden haast angstvallig verzorgd, zowel wat stijl als wat het typografisch uiterlijk betreft: ‘Geleerdheid ontslaat ons niet van de verplichting sierlijk te zijn’. Het is niet mogelijk hier een ook maar enigszins volledig overzicht van Salverda de Grave's wetenschappelijk werk te geven, de indrukwekkende lijst van zijn publicaties op het gebied der Franse taalkunde en middeleeuwse letterkunde zou alleen al voldoende zijn geweest om een werkzaam leven te vullen. Wij verwijzen dus voor een overzicht van zijn publicaties vóór 1933 naar de lijst die verschenen is in de Mélanges de philologie offerts à Jean Jacques Salverda de Grave à l'occasion de sa 70ième année, par ses amis et ses éléves (Groningen Wolters, 1933). Maar Salverda de Grave was Romanist in de volle zin van het woord: de kennis van het Provençaals, van het Italiaans, de elementen van het Spaans, beschouwde hij als het vanzelfsprekend complement van zijn studie van de ontwikkeling van het Frans, en veel publicaties van zijn hand zijn aan de talen of de letterkunde van die landen gewijd: hij schreef verhandelingen over Carducci, Manzoni, Dante, over Een oud-Spaanse romance en reeds in zijn jonge jaren, toen hij de Koningin op een reis naar het Engadin had vergezeld, gaf hij een artikel uit over het Rheto-Romaans. Het Roemeens ontbrak, jarenlang, maar toen zijn emeritaat hem meer vrije tijd liet werd ook deze leemte grotendeels aangevuld. Zijn wetenschappelijke arbeid ging ook na zijn 70ste jaar voort; in het bijzonder vermelden wij de editie met Prof. Meyers van tot toen toe nog niet gepubliceerde handschriften betreffende het gewoonterecht van St. Amand, Verdun en Metz (dit laatste is thans nog bij de drukker) in de XIIIe en XIVe eeuw. Deze uitgaven zijn door Salverda de Grave voorzien van een uitvoerige uiteenzetting omtrent het Picardisch en Lotharings dialect, zoals het in deze handschriften voorkomt. Natuurlijk waren ook de uiterlijke tekenen van erkenning niet uitgebleven: Salverda de Grave was doctor honoris causa van de Sorbonne, van de Universiteiten Straatsburg en Brussel, hij was lid, dat spreekt haast vanzelf, van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, oprichter van de beroemde Association Guillaume Budé, ter bevordering van de studie der oudheid, lid van de Raad van Toezicht op de Société des anciens Textes, die hij herhaaldelijk in Parijs presideerde en lid | |||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||
van talloze andere geleerde genootschappen. Het Institut de France dat voor buitenlanders de qualificatie ‘Membres correspondants’ kent, kiest een enkele keer een buitenlands geleerde tot een fauteuil als ‘Membre associé’. Het is een eer voor zijn land, dat Salverda de Grave deze hoge onderscheiding is te beurt gevallen. Salverda de Grave was geen geleerde die zich afzonderde in de stilte van zijn studeervertrek. Hij was een van de oprichters van Neophilologus, jarenlang redacteur van Museum, van De Vragen des Tijds, en gaf zo nu en dan bijdragen aan de grote pers. Voor ons onderwijs heeft hij veel gedaan. Jarenlang voorzitter van de examens voor de M.O.-acten Frans, Italiaans en Spaans, heeft hij zowel in de faculteit als daarbuiten generaties van leraren gevormd die als verspreiders van de Franse cultuur in ons land naam hebben gemaakt. Velen danken hem de voldoening die de uitoefening van een werkkring geeft, welke men niet alleen als ‘vak’ heeft leren zien. Hij ijverde voor de vernieuwing van ons lager onderwijs, voor beter grammatica-onderwijs, voor behoud van het Frans op de lagere school en alle ouderen weten hoeveel hij gedaan heeft voor de vereenvoudiging van onze spelling. Hij was jaren voorzitter van ‘Vereenvoudiging’ en talloze spreekbeurten en artikelen heeft hij gewijd aan deze kwestie, die hem zeer ter harte ging. In die polemieken liet zijn hoffelijkheid hem nooit in de steek, maar het wapen der ironie versmaadde hij geenszins. Wanneer litteratoren, doctoren, ingenieurs, zich mengden in het debat onder voorwendsel dat zij allen de taal toch ook gebruikten, antwoordde hij: ‘Precies zoals de electrische tram, maar de aanleg zullen we toch maar liever aan ingenieurs overlaten’. Hoogst vermakelijk is na jaren het herlezen van het Gidsartikel over Taalgeleerdheid en Spelling waarin hij zich keerde tegen zijn vroegere strijdmakker Prof. van Ginneken, die zich nu ‘met ophef’ aan de zijde der tegenstanders had geschaard. In een geschrift, gericht tegen Prof. Bolland nam hij het op voor de Franse taal, die volgens deze wijsgeer ‘te arm zou blijken om daarin gelijkwaardige bewoordingen en woordverbindingen te bedenken voor de rijkdom en de diepte van de Nederlandse rede’. Het viel de taalgeleerde niet moeilijk de ambtgenoot, die zich buiten de grenzen van zijn gebied had gewaagd, met wetenschappelijke argumenten en fijne ironie te verslaan. Deze polemiek verwekte nogal opschudding, het boze verweer van Dr. Meerum Terwogt, waarin Salverda de Grave ‘Hollands Franskillon’ werd ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||
scholden, werd door De Gids, het Tijdschrift voor Wijsbegeerte en de Groene geweigerd en tenslotte als vlugschrift verspreid. Dit zal wel de enige keer zijn geweest dat het optreden van Salverda de Grave rumor in casa verwekte. De emotionaliteit die ongetwijfeld zijn wezen kenmerkte, wist hij binnen de perken van zijn zelfbeheersing te houden, naar buiten maakte hij een indruk van gematigdheid. Een enkele keer slechts bleek, soms na jaren, hoe diep een verwijt, een handeling die hij afkeurde, hem hadden getroffen. Hij vergat niet licht, dat bleek dan ineens uit een onverwacht felle reactie. Maar juist die bewogenheid van zijn innerlijk gaf aan zijn optreden iets persoonlijks, aan zijn welsprekendheid grote warmte. Misschien was ook dit Frans in hem en inderdaad in zijn prachtige taal, zijn geestige, voorname welsprekendheid, deed hij voor grote Fransen niet onder. Deze kant kwam vooral tot uiting in de bijeenkomsten van Nederland-Frankrijk en van het Maison Descartes. Het Genootschap Nederland-Frankrijk heeft een grote plaats in zijn leven ingenomen en hij heeft veel bijgedragen tot de stichting en de bloei van het Institut Français. Als eerste in ons land van de later zo talrijk geworden bilaterale verenigingen richtte Salverda de Grave Nederland-Franrijk op, omdat hij in de Nederlandse wetenschap de z.i. te overheersende Duitse invloed wilde tegengaan. In een te eenzijdige oriëntering zag hij de ondergang van onze specifiek Nederlandse beschaving, die, de geschiedenis van de taal had het hem geleerd, juist berust op de Romaanse invloeden die onze Germaanse ondergrond hebben bevrucht. Maar al te goed wist hij hoe de wetenschappelijke inslag de gehele cultuur beïnvloedt. Het streven van de Alliance Française, die ten doel heeft ‘la propagation de la langue et de la littérature française’ en daartoe van Parijs uit over de gehele wereld een vrijwel uniforme actie voert, vond hij onvoldoende. Hij wilde hier Franse kunst en Franse wetenschap brengen, en door Nederland zelf de keuze hiervan laten bepalen. In dit opzicht heeft hij zeker veel bereikt en zo Nederland na de oorlog in een accoord de culturele banden met Frankrijk zo gemakkelijk weer heeft kunnen aanknopen, zou het al zeer ondankbaar zijn niet te erkennen, dat het streven van Salverda de Grave hier het voorbereidend werk heeft verricht. De oorlog was voor hem geen verrassing, het vertrouwen in Duitsland had hij reeds lang verloren. In 1914-'18 werden hem zijn felle anti-Duitse gevoelens wel eens verweten. Hoewel Salverda de Grave in dit opzicht niet veranderd was, heb ik van een dergelijk verwijt in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||
1940-'45 nooit iets vernomen! Voor zijn familie en zijn vrienden was het een geluk dat hij emeritus was. Hij trok zich terug in de familiekring, niet zonder onrust overigens over wie hem lief waren, en diep getroffen door het lot van ‘ses deux pays, le sien et puis la France’. De overwinning heeft hij nog mogen beleven, al heeft hij ten volle beseft hoe duur deze gekocht moest worden. Nog eenmaal trad hij uit de stilte van zijn studeerkamer in de openbaarheid. Dat was toen Georges Duhamel, zijn oude vriend, voor een enthousiast gehoor kwam getuigen van de wederzijdse sympathie van onze beide landen, die nu weer vrij kon opbloeien. Toen gingen aller ogen uit naar Salverda de Grave, die met de oude, vriendelijke lach in zijn ogen Duhamel bedankte. Zoals hij daar stond, op het podium van onze historische Ridderzaal, werd zijn figuur tot de personificatie van de geestelijke waarden van het verleden, die niet zouden weerkeren. De jongeren waren getroffen door het stijlvolle, aristocratische van dit optreden uit een tijd, die ze nauwelijks hadden gekend, de ouderen hervonden even iets uit een verleden dat goed en waardig was geweest. Ze wisten dat ze Salverda de Grave nog eens ‘en forme’ hadden gezien, maar beseften ook, dat ze dit beeld moesten vasthouden...... voor later. Nadien leefde hij nog slechts voor zijn kinderen, zijn klein- en achterkleinkinderen en voor zijn werk. Want gewerkt heeft hij tot kort voor het einde. Toen hij afscheid nam, in volle bewustzijn en volkomen rust, wist hij dat de copie van Le maitre-échevin beneden klaarlag voor de drukpers. Zelden is een leven zo rijk en zo harmonisch geweest als dat van de mens en de geleerde Salverda de Grave. Zeker, zorgen, verdriet en moeilijkheden heeft ook hij gekend, maar het goede heeft toch wel sterk overheerst. Zou hij het ten volle hebben beseft? Misschien is dat de verklaring van de sereniteit van zijn ouderdom. Met hem is heengegaan een van die mannen ‘de grande classe’, waaraan onze verarmde wereld thans zozeer behoefte heeft. Bij de plechtige herdenking in het Institut de France zei Faral: ‘Il imposait le respect et la confiance par son savoir, par sa franchise, par l'absence de toute prétention, par la sagesse de ses appréciations, par la bienveillance sereine de son acceuil, par toutes ces choses enfin qui fondent la véritable autorité’.
Tine H. Wind Den Haag | |||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||
Lijst van geschriftenVoor de volledige bibliografie van J.J. Salverda de Grave van 1888-eind 1933 verwijzen wij naar de Mélanges de philologie offerts à J.J. Salverda de Grave, à l'occasion de sa soixante-dixième année par ses amis et ses éléves. Groningen-den Haag 1933. Na 1933 verschenen: | |||||||||||||||||||||||
Boeken:
Ter perse: Jugements du maitre-échevin de Metz au XIVe siècle.Ga naar voetnoot* | |||||||||||||||||||||||
Artikelen:
| |||||||||||||||||||||||
Boekbesprekingen:Neophilologus:
|