Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1947
(1947)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||
Wouter Nijhoff
| |||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||
ge, P.A.M. Boele van Hensbroek, later als schoonzoon in de familie getreden, de opeenvolgende bibliothecarissen van de Koninklijke Bibliotheek, Holtrop en Campbell. Vooral met de Campbells waren de Nijhoffs, ouders en kinderen, nauw verbonden. Uit de Spectator-groep nog Carel Vosmaer, zeer bevriend met vader Martinus, die hij als tochtgenoot Neaules in zijn Londinias heeft vereeuwigd. Verder kwam haast dagelijks huisvriend en -dokter Kappeyne van de Coppello een praatje maken. Het was er in die dagen een fel-liberale kring, waar ook veel over de politiek werd gesproken. Na afloop van de schooltijd bracht de jeugdige Wouter drie leerjaren door, in Frankfort bij Baer, in Parijs bij Welter en in Londen bij David Nutt. Hij dankte er behalve degelijke grondslagen voor de wachtende taak, een groot gemak aan, zich mondeling en schriftelijk in het Frans, Duits en Engels uit te drukken. Later heeft hij daar nog kennis van Spaans aan toegevoegd. Winst uit de Parijse tijd was mede de blijvende vriendschap met J. Funke, die eens zijn zwager zou worden, le très grand et le très petit, gelijk men het tweetal te Parijs betitelde. In 1891 uit het buitenland teruggekeerd, is de bijna 25-jarige op 1 October in de zaak opgenomen. Ongeveer een jaar later trouwde hij met Alida Seyn. Hij heeft haar ruim 19 jaar overleefd. Uit het huwelijk werden twee zoons en twee dochters geboren. In 1932 trof hem de slag, dat de jongste zoon in Indië aan typhus bezweek. Begonnen in de Barentszstraat, betrok het gezin Nijhoff, na nog tweemaal te zijn verhuisd, ten slotte in 1917 de gezellige woning op de Duinroosweg, gebouwd door architect Leliman. Reeds een kleine drie jaar, nadat Wouter Nijhoff in de zaak was gekomen, stierf zijn vader. Van toen af heeft een grote verantwoordelijkheid op de schouders van de nog niet voluit 28-jarige gerust. Wel deelde hij deze met zijn zwager Boele van Hensbroek, die de uitgeverij verzorgde, terwijl hijzelf zich aanvankelijk tot het antiquariaat bepaalde. Niet altijd strookten hun opvattingen; de bruisende activiteit, de nieuwe denkbeelden en invoersels van de veel jongere verschilden te vaak van het rustige, meer 19e eeuwse zakenbestuur van Boele. Begin 1906, tijdstip van diens uittreding uit de firma, heeft Wouter Nijhoff de alleenheerschappij verkregen. In het licht van de verdere ontwikkeling bezien kan men het moeilijk een ramp voor hem noemen, dat hij, nog heel jong, voor zulk een zware taak is komen te staan. Nooit heb ik hem anders dan met de grootste | |||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||
waardering over zijn vader en diens beleid horen spreken. Maar zou, wanneer beider samenwerking een tiental jaren langer had geduurd, het haast klassieke conflict tussen vaders en zoons ook bij deze twee markante persoonlijkheden niet eens tot uitbarsting zijn gekomen? Zoals de toestand nu is geweest, heeft de zoon het geluk gehad drie jaar lang door een zeer bekwaam vader wegwijs te zijn gemaakt; daarna heeft hij de eigen banen kunnen kiezen. Dat hij hiertoe in staat was, hebben de feiten bewezen. Aan de toespraak door de mede-directeur W. Nijhoff Pzn. op 1 Oct. '41 tot zijn oom bij het 50-jarig ambtsjubileum gehouden - een breed overzicht van diens werkzaamheid, ook in druk verschenen, en boeiende lectuur - ontleen ik dankbaar enkele hoofdfeiten van Wouter Nijhoff's veelzijdige activiteit. Invoering van een meer wetenschappelijk type van catalogi; moderne fondsadministratie; van April-December 1901 eerste zakenreis naar Amerika, al in het najaar van 1902 door een tweede en in 1912 door een derde gevolgd. Om en aan 1906 modernisering van de boekhouding, waarvoor hijzelf les nam van een accountant; na 1907 geen veilingen meer gehouden, omdat de combinatie van aucties en een goede stock van oude boeken niet mogelijk werd geacht. Steeds zakenreizen naar Engeland, Duitsland, Frankrijk en België; ontwikkeling betrekkingen met Spanje en reis daarheen in 1908; relaties met Z. Amerika. In Oct. 1910 wordt het mooie huis op het Voorhout betrokken, voor de zaak gebouwd door architect Limburg. In den beginne is een gedeelte aan anderen verhuurd, doch toen ik er van 1917 af geregeld kwam, was alles in eigen gebruik. Reeds in 1923 dwingt de stage uitbreiding tot aankoop van het grote pand L. Voorhout 10, waarvan de achtergebouwen langs de Kazernestraat in 1926 in gebruik werden genomen. Weinig heeft Wouter N. toen kunnen voorzien, dat hij in het jaar ons Heren 1943, na - toppunt der beschaving - door de bezetting uit drie andere huizen te zijn verdreven, dankbaar is geweest hier een tijdelijk verblijf te kunnen inrichten. Ook later vroeg het groeiend fonds steeds om meer ruimte en zo worden er herhaaldelijk pakhuizen bij aangekocht. Terug tot de oorlogsjaren 1914-'18, waar Nijhoff's meesterlijk beleid de zaak met kunde en profijt doorheen heeft gestuurd. Gelijk een bekwaam generaal, die zijn tactiek onmiddellijk aan de gewijzigde omstandigheden weet aan te passen, heeft hij met een geniale blik de koers veranderd. Van toen af is de firma zich mede gaan toeleggen op de internationale ex- en import van boeken. In 1917 wordt de zaak omgezet in een naam- | |||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||
loze vennootschap en in hetzelfde jaar treedt W. Nijhoff Pzn. erin. Na de oorlog is onder meer van belang de medewerking aan de opbouw der nieuwe Univ.-Bibliotheek te Leuven, helaas, reeds weder verwoest. Ook zijn er opnieuw geregeld, nu door de jongere neef-naamgenoot, reizen naar Amerika ondernomen en andere landen worden eveneens herhaaldelijk bezocht. De diepe depressies, die eerst omtrent 1932 en vervolgens tijdens de bezettingsjaren 1940-'45 natuurlijk op het bedrijf drukten, heeft Nijhoff met onverstoorbaar optimisme gedragen. Dat hij zelf ook aan de naoorlogse opleving nog deel heeft kunnen nemen, bewijst wel, hoe zijn grote levens- en werklust niet te verwoesten viel. Tot op Donderdagmorgen 2 Januari 1947 heeft de nu 80-jarige, gelijk gewoonlijk, aan zijn bureau op het Voorhout gezeten en gewerkt, de spil, waar alles om draaide. Op diezelfde middag trof hem een attaque, voorbode van zijn dood. Het mag als een bizonderheid vermeld worden, dat Wouter Nijhoff met zijn veelomvattend verstand de drie afdelingen, die in de firma verenigd zijn, boekhandel, uitgeverij en antiquariaat, volmaakt beheerste. Natuurlijk had hij een voortreffelijk geschoolde staf, die hem terzijde stond. Prestaties van de moderne en de oude boekhandel zijn moeilijk met woorden uit te drukken; slechts kan men constateren, dat hun omvang in de loop der jaren zichtbaar groter is geworden. Ook de bijna 500 gedrukte catalogi, tijdens zijn beheer verschenen, getuigen hiervan. Gemakkelijker valt de groei van de uitgeverij te beschrijven. Fondscatalogi - ik noem die van 1898, 1907, '14, '19, '21 en vooral de indrukwekkende van 1927, lopend van 1853-1926 en verschenen 100 jaar na de geboorte van de stichter Martinus N., benevens die van 1931 en '40 - bieden de tastbare bewijzen van de activiteit. Hier volgen de titels van enkele mooie en belangrijke uitgaven, onder het beheer van Wouter N. aan het licht gekomen. Het is slechts een vrij willekeurige greep uit het vele: Sluyterman, Oude binnenhuizen in Nederland (1908), en Oude binnenhuizen in België (1913); Van Pelt Lechner, Oologica neerlandica (1910-1913); Beekman e.a., Geschiedkundige atlas van Nederland (1911-1938); Jacob van Deventer's Ned. steden in de 16e e. (1916-1923), later aangevuld door diens Kaarten van de Ned. provinciën in de 16e e. (1941); Encyclopaedie van Ned.-Indië (2e dr. 1917-1940); Van Oort, Ornithologia neerlandica (1918-1935); Byvanck en Hoogewerff, N. Ned. miniaturen (1921-1925); Van Marle, The deve- | |||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||
lopment of the Italian schools of painting (1923-1938); Wieder, Monumenta cartographica (1925-1933); Wie is dat? (1931 en reeds enige keren herdrukt); Hoogewerff, De N. Ned. schilderkunst (1936-1942); Bienfait, Oude Hollandsche tuinen (1943); vervolgens de reeks Handboeken, als Gosses en Japikse over de Staatkundige geschiedenis van Nederland (1919); Prinsen en later Walch over de Ned. letterkunde (1916 en 1943); Vermeulen over de Ned. bouwkunst (1928-1941). Tijdschriften van internationale betekenis als Genetica (1919 vv.) en Physica (1933 vv.). Aan al zulke uitgaven heeft W. Nijhoff een actief deel genomen. Over papier, lettertypen, bladindeling, titelbladen, illustraties, banden had hij zijn inzichten. Geen feilen of zwaktes ontgingen aan zijn scherpziend oog. Ook bij zuiver wetenschappelijke werken werd de grootste aandacht aan de uiterlijke verzorging gewijd. Van nature begiftigd met een goede smaak, heeft hij die op het gebied der typographie steeds meer ontwikkeld. Als grief tegen de firma Nijhoff heb ik wel horen uiten, dat ze duur zijn met hun uitgaven. Naïef verwijt. Men betaalt toch ook niet hetzelfde voor een petit-gris jas als voor een pels van konijnenvellen? Mag bovendien, naast de voortreffelijke verzorging der boeken, de kunde van een uitgever om ze te verspreiden niet betaald worden? Uitgedrukt met Nijhoff's eigen woorden in de voorrede tot de Fondscatalogus van 1927: ‘Het is niet genoeg om boeken of tijdschriften te laten drukken en uit te geven, hoofdzaak is, ze daar te brengen waar ze behooren te zijn. Goede exploitatie van zijn fondsartikelen kost den uitgever het meeste hoofdbreken’. In het verenigingsleven, zowel in de Ned. Uitgeversbond als in de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels is Nijhoff herhaaldelijk op de voorgrond getreden en dat de laatste mag bogen op een voortreffelijke vakbibliotheek, uitnemend gecatalogiseerd, dankt ze voornamelijk aan zijn stuwkracht. Hij is de man geweest, die het eerst in 1901 door zijn opstel in de Spectator, Het Hollandsch in Amerika, en ook daarna door zijn onvermoeide actie de stoot heeft gegeven tot het stichten van een leerstoel in het Nederlands aan Columbia University te New York. Voornamelijk op zijn initiatief werd in 1908 de Linschoten-Vereeniging opgericht, waarvan hij tot in 1946 permanent secretaris is geweest. De prachtige reeks publicaties, al 49 nummers tellend, van oude scheeps- | |||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||
journalen en reisbeschrijvingen zijn een groots monument van Holland's glorie. Onder de tijdschriften, door Wouter N. met bizondere voorliefde verzorgd, zonder ooit op financiële resultaten te letten, behoort Het Boek, dat sinds 1912 verschijnt. Ik geloof geen redactie-geheimen te verklappen, indien ik vertel, welk een leidende rol hij bij de samenstelling en het persklaar maken der afleveringen - en dat met de warme instemming van ons, redacteuren - steeds heeft gespeeld. De kroon op zijn liefde voor Het Boek heeft hij gezet met de bewerking van een uitgebreid register op de 25 delen van dit tijdschrift en tevens op de voorgangers ervan, de Bibliographische Adversaria en het Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Veel voorwerk lag gereed, maar de finale opbouw en ordening is Nijhoff's huisbezigheid tijdens de eerste bezettingsjaren geweest. Wanneer ik eerst nu spreek over Nijhoff's wetenschappelijke prestaties, dan duidt dit geenszins op geringschatting ervan, doch veeleer geeft het de plaats aan, die hij er zelf in zijn leven aan toekende: vulling van de vrije tijd. Van de andere kant was hij er diep van doordrongen, van hoeveel belang het voor een bedrijf is, als ook de leiders een studie-object, ermee samenhangend, kiezen en iets produceren. Zo heeft hij zich gevormd tot een bibliograaf van betekenis, in binnen- en buitenland bekend. Zijn eerste grotere publicatie is de Bibliographie van N.-Nederlandsche plaatsbeschrijvingen, in 1894 verschenen. Onmiddellijk daarna had hij reeds weer een nieuw onderwerp op 't getouw gezet, de bibliographie der Ned. drukken van 1500-1540. Nauwelijks zal hij hebben kunnen vermoeden, welk een mer à boire dit zou blijken te wezen. Maar dat hij een bijna onontgonnen terrein betrad, waarin rijke schatten verscholen lagen, wist hij wel. Het was de tijd, dat de incunabelen alle belangstelling trokken en men zich nog weinig of niet bekommerde om hetgeen kort na 1500 gedrukt is. Toch zijn deze drukken, de post-incunabelen, zo dan aesthetisch vaak de minderen hunner voorgangers, als uitingen van een zeer bewogen tijdperk in hoge mate boeiend. Dezelfde brede blik, dezelfde durf, die Nijhoff als zakenman kenmerkten, hebben hem ook bij het kiezen van dit studie-onderwerp geleid. Over de vraag, of hij gelegenheid zou hebben het persoonlijk tot een goed einde te brengen, zal hij zich niet bezorgd hebben gemaakt. Bezwaren kende hij niet. En hij wist, dat wanneer een goed werk eenmaal op gang is, men altijd wel iemand vindt, die het kan voltooien. | |||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||
Zo is hij aan de arbeid getogen, heeft zelf in binnen- en buitenlandse bibliotheken nasporingen gedaan en mede af en toe bekame hulpkrachten op onderzoek uitgezonden. Veel medewerking ondervond hij van Pater Bon. Kruitwagen. De eerste resultaten zijn gedrukt in de Bibliographie de la typographie néerlandaise des années 1500 à 1540, in 20 delen Feuilles provisoires van 1901-1912 verschenen. Toen de oorlog van 1914 af verdere speurreizen verhinderde, besloot Nijhoff, die nooit ofte nimmer bij de pakken neerzat, de verzamelde stof, ‘bewust incompleet’ tot een eerste deel geordend, uit te geven. Ook dit werk bleek van groter omvang te zijn, dan aanvankelijk gemeend was en ging zijn vrije tijd te boven. Dus werd naar medewerking gezocht, met het resultaat - pater Kruitwagen is de tussenpersoon geweest - dat in Maart 1917 een contract is getekend, waarbij ik mij verbond van de Feuilles provisoires een definitief geheel te maken. Van weerszijden met licht wantrouwen begonnen, heeft deze samenwerking zich weldra vredig en bevredigend ontwikkeld. In de loop der jaren is waardering der collaboranten zelfs tot vriendschap uitgegroeidGa naar voetnoot1. Het tastbare resultaat is onze Ned. Bibliographie van 1500 tot 1540, met de beschrijving van 2221 post-incunabelen, die in 1923 voltooid was. Inmiddels was Nijhoff's bezige geest alweer vervuld van het begeleidende werk, ook reeds sinds 1902 in afleveringen verschijnend, L'Art typographique dans les Pays-Bas (1500-1540). Dit bevat de reproducties van het typografisch arsenaal der Ned. drukkers: typen, initialen, titelranden, drukkersmerken, houtsneden. In 1926 smaakte hij de voldoening de twee delen, aan Noord en Zuid gewijd, met de begeleidende tekst af te sluiten. In 1935 kon hij er nog een Supplément aan toevoegen. Voor wie de drukken van het tijdvak bestudeert, is dit plaatwerk onmisbaar. Diezelfde voorliefde voor de 16e eeuwse typografische kunst heeft hem tot het verzamelen en reproduceren van andere uitingen ervan gebracht, de grote houtsneden, op losse bladen gedrukt. Uit deze reproducties heeft zich zijn Ned. Houtsneden gevormd, van 1931-1939 verschenen. Altijd was zijn bedrijvige geest bezig. Van geheel andere aard is weer zijn omvangrijk boek, Arnhemsche boekverkoopers en uitgevers Nijhoff, dat, prachtig verzorgd met veel illustraties en voortreffelijk gedocumenteerd, in 1934 is uitgekomen. Reeds eerder (1929) had familie- | |||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||
gevoel hem gedreven tot de uitgave van een charmant, geïllustreerd boekje, Met Tante Mina op reis 13-20 Junij 1852, een reisverhaal door Hermina Nijhoff, toen ze 19 jaar was, opgesteld. Ook nadat onze samenwerking door de voltooiing van deel I der Ned. Bibliographie feitelijk was afgelopen, heb ik bij de voorbereiding en afsluiting van het tweede deel (in 1940 verschenen) steeds zijn warme belangstelling ondervonden. Nooit deed ik een vergeefs beroep op zijn ongeëvenaarde kennis van bibliografische hulpbronnen. Voorts zullen in catalogi niet vaak onbekende Ned. post-incunabelen aan zijn speurend oog zijn ontgaan. Geen kosten of moeite werden dan gespaard, deze aan te kopen, ten einde mij in staat te stellen ze te beschrijven. Bij zijn helder, goedgeordend verstand moet Nijhoff een ijzersterk hoofd hebben gehad. De hele dag in beslag genomen door tal van bezoeken - ‘bezoekingen’, zei hij wel eens - en door de meest uiteenlopende wetenschappelijke en zakelijke kwesties, die dikwijls onmiddellijke beslissingen eisten, maakte hij nooit de indruk moe of gehaast te zijn. In hoge mate verstond hij de levenskunst, zich op zijn tijd te ontspannen. Van ommeritjes vóór en na de bureau-uren langs zee of door nieuwe wijken genoot hij intensief. Weinig stadgenoten zullen als hij Den Haag en omgeving in hun groei hebben gekend. Dan de grotere auto-tochten door het land, bij voorkeur naar het geliefde Gelderland, waarheen het bloed trok; soms een zomerreis met zijn vriend Prof. Sluyter-man naar de Franse kathedralen. In 1928 ging hij voor een half jaar naar Indië om er de beide dochters te bezoeken. In het dagelijks leven was er steeds de vreugde van de tuin, een weelderige bloemenhof. Zelfs voor veel lectuur scheen er tijd over te schieten. Altijd weer bleek Nijhoff alles en nog wat gelezen te hebben, mémoires, historische werken, goede romans. Een grote liefhebberij was ook het minutieus kleuren der reproducties van oude stedekaarten. In overeenstemming met de geest van het ouderlijk huis heeft ook Wouter Nijhoff altijd warm gevoeld voor gezelligheid in besloten kring. De traditie der wekelijkse bijeenkomsten van de Spectator-kring is door hem, zelfs toen het tijdschrift reeds lang ter ziele was, in ere gehouden. Op het laatst waren met hem slechts A.A. Beekman en E.F. Kossmann van de oude garde overgebleven. Force majeure - gebrek aan benzine en de verduistering - heeft ten slotte in de oorlogstijd al spoedig een eind aan deze geliefde Donderdagavonden gemaakt. De beproeving der bezetting heeft hij op zijn hoge leeftijd voorbeel- | |||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||
dig gedragen. Schoon reeds in 1942 uit het geliefde huis en daarna nog uit twee tijdelijke verblijven verdreven, liet hij de moed nooit zakken, bleef overtuigd van de finale overwinning. Dat hij inderdaad de terugkeer in het eigen huis heeft mogen beleven, is wel een groot geluk geweest. Feller dan fel uitte hij, soms op 't gevaarlijke af, zijn haat tegen de brute overmacht, die Nederland onderdrukte. Ruim en royaal als hij in elk opzicht was, heeft hij ook financieel het ondergrondse verzet mildelijk gesteund. De strijdlust voor hetgeen hij zijn goed recht achtte, heeft hem nooit verlaten en, eenmaal aan het vechten, zette hij door, een laaiend vuur. Botsingen zijn daar natuurlijk wel eens het gevolg van geweest. Nijhoff had nu eenmaal zijn uitgesproken sympathieën en antipathieën. De laatste stak hij niet onder stoelen of banken. Nooit deed hij zich beter voor dan hij was, eer slechter. Zo heeft hij zich af en toe vijanden gemaakt. Toch geloof ik, nog heel wat meer vrienden. Warme gevoelens koesterde hij voor zijn medewerkers en personeel, in zaak en huis. Door velen hunner werd hij gewaardeerd en geliefd. Zelf was hij voor hen, die eenmaal in zijn kring waren opgenomen, een vriend uit duizenden; trouw en hartelijk schonk hij zijn volle belangstelling en, zo nodig, steun. Hij was een volmaakt onafhankelijk man, zonder kunsten, kuren of ethische ballast, degelijk, maar nooit zwaar, ruim denkend, liberaal in de beste zin van het woord. Daarbij uitermate onderhoudend en gezellig, met vermakelijke opmerkingen en originele invallen en een zeer beminnelijk gastheer. Tevens een genoeglijk brievenschrijver, met een groot epistolair talent. Altijd ging er van hem een verkwikkelijke levenslust uit. IJdelheid of geurmakerij stond hem verre. De eigen verdiensten heeft hij nimmer overschat. Maar wie zijn leven en werk kunnen beoordelen zijn er van doordrongen, dat met Wouter Nijhoff een Nederlander van grote capaciteiten is heengegaan, die het boekenvak èn zakelijk, èn wetenschappelijk volmaakt beheerste.
M.E. Kronenberg | |||||||||||||||||||
Lijst der geschriftenI. WERKEN:
| |||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
II. BIBLIOGRAPHIEËN, REGISTERS:
| |||||||||||||||||||
III. TIJDSCHRIFTARTIKELEN:Ga naar voetnoot1Vele opstellen in tijdschriften als Bibliographische Adversaria, De Ned. Spectator, Het Boek, Het Nieuwsblad van den Boekhandel, enz., waarvan hier slechts het eerst gepubliceerde en enkele bij uitstek belangrijke worden vermeld. | |||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
IV. UITGAVEN MET INLEIDING, ETC.:
|
|