| |
| |
| |
| |
Jacobus Oranje
(Berkel en Rodenrijs, 27 Juli 1898-Amsterdam, 6 April 1946)
‘Kort, moeilijk, maar rijk is het leven geweest van Ko Oranje.’
Aldus de aanhef van een door ontroering trillende toespraak van den oud-minister prof. Gerbrandy in de aula van de begraafplaats Zorgvlied te Amsterdam tijdens de plechtige teraardebestelling van zijn diepbetreurden vriend en opvolger.
De tegenstelling van de beide eerste woorden tegenover het laatste is een rake karakteristiek, welke door allen, die Oranje hebben gekend, ten volle zal worden beaamd. Kort en moeilijk, kort, want slechts zeven en veertig jaren oud werd Oranje tot een hooger leven geroepen, moeilijk ten gevolge van de vele eischen, die hij bij de vervulling van zijn levensplicht aan zichzelf stelde. Maar rijk, want hij heeft de voldoening gesmaakt zijn arbeid te zien bekroond door Godes zegen, in de eerste plaats wel in zijn onvermoeid streven krachtdadig mede te werken aan de bevrijding van zijn dierbaar vaderland.
Wel weinigen in den lande hebben op een zoodanigen staat van dienst kunnen bogen als deze man, die met alle onverschrokkenheid en courage civil onafgebroken is doordrongen geweest van Marnix' devies: ‘Repos ailleurs’.
Jacobus Oranje is op 27 Juli 1898 geboren te Berkel en Rodenrijs als zoon van den bekenden later Haagschen gereformeerden predikant Cornelis Oranje en Johanna Cornelia de Kruijter.
Na het overlijden van zijn vader, dien hij op jeugdigen leeftijd verloor, hertrouwde zijn moeder met den heer H. Pollema te Sneek en zoo verhuisde het gezin naar Sneek, waar de jonge Oranje, na aanvankelijk het gymnasium in de residentie te hebben bezocht, het gymnasiale onderwijs verder heeft genoten.
Met de bedoeling om ook tot predikant te worden opgeleid werd Oranje in 1917 ingeschreven als student aan de Vrije Universiteit, waar hij naast de theologische colleges tevens die in de faculteit der rechtsgeleerdheid ging volgen, zonder echter in die jaren zijn studies te kunnen beëindigen. Wel legde hij in 1919 in beide faculteiten de eerste examens af, die den grondslag vormen voor verderen serieuzen arbeid, doch een zwakke gezondheid noopte hem een werkkring elders in een zachter klimaat te zoeken. Den raad om naar Zuid-Afrika te gaan volgde hij op,
| |
| |
zoodat hij na een korte voorbereiding een betrekking aanvaardde als leeraar in de oude en moderne talen aan de Boys High School te Pretoria. Het was in deze omgeving, dat hij ook zijn toekomstige echtgenoote, Marie Jacoba van der Meulen, die in die jaren als leerares werkzaam was aan de Girls High School te Johannesburg, leerde kennen.
In 1925 kwam Oranje met verlof naar Nederland ten einde aan de Vrije Universiteit zijn academische studies te voltooien en met gunstig gevolg het doctoraal examen in de rechtswetenschap af te leggen. Zijn gezondheidstoestand was toen gelukkig zoodanig verbeterd, dat hij voortaan zijn voortdurend verblijf in het vaderland kon vestigen. Een terugkeer naar Zuid-Afrika diende om te Pretoria zijn arbeid af te sluiten, in het huwelijk te treden en kort daarop voorgoed de terugreis naar het vaderland te ondernemen.
Hij aanvaardde een functie als hoofdcommies aan het Ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid. Slechts kort van duur kon de ambtelijke sfeer Oranje bekoren. Want reeds anderhalf jaar later trad hij in dienst van het Philips-concern te Eindhoven; achtereenvolgens bekleedde hij in verschillende afdeelingen een belangrijke positie als secretaris. Groot was Oranje's gezag in deze industrieele onderneming; het zou voortdurend stijgen door zijn ontoombare werklust en vitaliteit, die zich ook manifesteerden in een met succes bekroonden wetenschappelijken arbeid. Want zijn vrijen tijd besteedde Oranje aan het werken aan een proefschrift, waarmede hij op 20 Mei 1938 den graad van doctor in de rechtsgeleerdheid verwierf. De dissertatie had tot titel ‘Rights affecting the use of broadcasts’; Prof. mr P.S. Gerbrandy, de illustere hoogleeraar der Vrije Universiteit, trad als promotor op.
Geen wonder was het, dat, toen Gerbrandy in den zomer van 1939 door de aanvaarding van het ambt van Minister van Justitie als hoogleeraar de Vrije Universiteit vaarwel zegde, Oranje tot degenen behoorde, die als aangewezen opvolger in aanmerking mochten komen. Directeuren van de Vrije Universiteit gaven reeds op 27 October 1939 hun sanctie aan Oranje's benoeming tot hoogleeraar in het Handelsrecht, Faillissementsrecht en Burgerlijk Procesrecht. Op 9 Februari 1940 aanvaardde hij zijn nieuwe ambt met een inaugureele rede over ‘Het karakter van de overeenkomst van levensverzekering’, een rede, in welke hij niet verzuimde om ook op den principieelen dogmatischer kant van het vraagstuk het licht te doen vallen. Van een stoutmoedigen anti-revolutionnairen geleerde had men bezwaarlijk anders kunnen verwachten. Maar
| |
| |
het waren niet uitsluitend steile principes, die Oranje hier verkondigde. Man van de practijk bleek hij evenzeer toegankelijk te zijn voor de overtuiging van anderen, en ook zonder zijn beginsel te verloochenen, zoo noodig die overtuiging tot de zijne te maken. Oranje's nobel rondborstig karakter stond daarvoor in ieder opzicht borg.
Nauwelijks drie maanden na de aanvaarding van het hoogleeraarsambt werd Oranje door de omstandigheden genoodzaakt zijn gansche persoonlijkheid te geven aan de zaak, die ieder weldenkend Nederlander in de eerste plaats moest preoccupeeren: de redding en de bevrijding van het dierbare vaderland. Die arbeid is een aaneenschakeling geweest van daden, welke voor den gewonen mensch reeds bijna te veel zijn en naar hun aard en hun aantal den ‘superman’ ter uitvoering vereischen. Aanstonds heeft hij zich rekenschap gegeven in welke banen het verzet tegen de gehate bezetters moest worden geleid en hoe hij zich daarbij van de noodzakelijke medewerking van velen kon verzekeren.
De Vrije Universiteit mocht misschien op zich zelf beschouwd niet zóó kwetsbaar worden geacht als de oudere toonaangevende zuster, het eeuwenoude bolwerk te Leiden, een instelling, die in haar wezen voor altijd nauw blijft verbonden aan onzen voormaligen strijd om de vrijheid, nochtans staat het vast, dat ook de eerste onafgebroken der bezettende macht een doorn in het oog was en dat elk gebaar, dat van haar uitging, terstond moest worden gepareerd. Dat een en ander aanleiding gaf tot hernieuwde actie zoo mogelijk in nog heviger mate van de zijde der ‘illegale rebellen’ lag in de rede. Koen en onverschrokken is Oranje daarbij te werk gegaan. In den kring zijner Universiteit werd hij alras als een der vooraanstaanden opgemerkt en toen het daar begon te spannen, in het voorjaar van 1943, zag hij er niet tegen op om als primus inter pares den last van het rectoraat op zich te nemen. In de eerste plaats hadden de talrijke studenten van Nederland zijn voortdurende zorg. Ik zeg met opzet van Nederland, want die zorg bleef niet beperkt tot zijn eigen alumni van de V.U., maar strekte zich uit tot die van het gansche land. Er was een interacademiaal contact gevormd ten aanzien van het verzet, zoowel van de zijde der hoogleeraren als van die der studenten en mocht dat contact nu en dan hebben gefaald, dan lag dat geenszins aan de instigaties van Oranje. In zijn magistrale rede op 19 September 1945, een rede voor een talrijke schare in de groote gehoorzaal van het Indisch Instituut gehouden bij gelegenheid van de overdracht van het rectoraat der Vrije Universiteit aan zijn opvolger prof. dr J. Coops, heeft Oranje
| |
| |
een en ander medegedeeld van de wijze waarop dit verzet is gevoerd. Hoe daarbij dag aan dag, neen van uur tot uur, van minuut tot minuut moest worden geageerd niet alleen tegen de bezetters, maar ook tegen lafhartige landgenooten, die als oogendienaars van de bezettende macht het streven najoegen om de annexionistische plannen in de hand te werken, is in die rede uitvoerig geschetst, ook hoe het initiatief van enkelen door velen is begrepen en alom voldoenden weerklank heeft gevonden.
Het is geen strijd geweest, die op professorale wijze in de studeerkamer is uitgedacht en uitgewerkt, neen integendeel, de kamp werd gevoerd op het terrein van den wereldbrand, vaak zelfs met open vizier, en steeds met de kracht der overtuiging en met den moed van den onverschrokkene. Oranje vreesde daarbij niet zoo noodig den leeuw in zijn hol op te zoeken. Prof. mr N. Okma heeft er aan herinnerd, hoe Oranje nooit heeft geschroomd het contact met de tegenstanders te houden. Hij hield den vijand zijn schendingen van het volkenrecht voor, bepleitte er de belangen der slachtoffers. Een wonder mocht het wezen, dat de Duitschers een zóó gevaarlijken tegenstander niet eerder hebben doorgrond. De eenige verklaring, die prof. Okma wist, is deze, dat Oranje het overwicht van zijn persoonlijkheid ook tegenover den vijand wist te doen gelden. Gevangenisdirecteuren vlogen voor hem; wachtmeesters waren als was in zijn handen: ‘Der Mann hat Einfluss’, zeiden ze tegen elkander. En Duitschers zijn benauwd voor ‘Einfluss’.
Zoo werd het hem mogelijk gemaakt om in Februari 1944 een reis naar Duitschland te ondernemen, waar hij in de centra der weggevoerde en te werk gestelde studenten velen tot verzet aanmoedigde, de behandeling in kampen en ziekenhuizen controleerde en door een oordeelkundig ingrijpen herhaaldelijk veel ten gunste heeft kunnen doen verbeteren. De aansporing tot verzet stond evenwel als hoofddoel voorop. Oranje trachtte de studenten tot desertie te bewegen en onderwees hen op welke wijze zij de kampen konden verlaten, hoe zij als ‘blinde passagiers’ van de treinen konden gebruik maken en waar zij bij het overschrijden van de grens onmiddellijk den noodigen steun konden erlangen; hij gaf hun valsche persoonsbewijzen, de illegale documenten bij uitnemendheid. Zijn krachtig advies sloeg dermate in, dat, terwijl hij zelf nog in Duitschland vertoefde, de eerste van de reeks door hem bewerkte studenten in het vaderland reeds waren teruggekeerd. Tijdens zijn verblijf in Duitschland heeft hij ook de gelegenheid waargenomen om den grooten Nederlandschen staatsman dr H. Colijn in diens oord van ballingschap te
| |
| |
Ilmenau in Thuringen, dezelfde plaats waar Thorbecke in 1869 zijn vermaarde Narede schreef, op te zoeken en dezen een opbeurenden groet van aanhankelijkheid van tal van landgenooten nog kort voor diens dood te mogen brengen.
Tegelijkertijd bleven de belangen van vele studenten, die door de omstandigheden in studienood waren geraakt en die tengevolge van de officieele sluiting der academie van de mogelijkheid om zich aan examens te onderwerpen verstoken waren, bij voortduring zijn aandacht trekken. De tentamina aan de V.U. werden door hem in samenwerking met zijn diepbetreurden en trouwen ambtgenoot Victor Rutgers georganiseerd, terwijl hij daarbij onmiddellijk den steun verkreeg van zijn andere collega's van den academischen senaat. Wie op een Woensdagochtend gedurende het najaar van 1943 en de eerste helft van 1944 Oranje's woning aan de Jan Luykenstraat te Amsterdam mocht betreden ten einde op het vermaard geworden spreekuur zijn raad in te winnen of een afspraak te maken over de mogelijkheid van een of ander tentamen zal dit nimmer vergeten. Bij tientallen tegelijk kwamen de gegadigden tot de clandestiene tentamina zich aanmelden en niemand ging ongetroost heen. Het was op een van die Woensdagochtenden, dat schrijver dezer regelen het voorrecht is ten deel gevallen Oranje voor het eerst te ontmoeten, een ontmoeting, die het begin is geweest van een warme, onvergetelijke vriendschap, die helaas reeds twee jaar later op zoo wreede wijze door Oranje's overlijden is gestoord.
Bij al zijn arbeid in het belang van het zich steeds krachtiger manifesteerend verzet vond Oranje nog den tijd en den lust zijn werk voor de wetenschap voort te zetten. De zes weken van 16 Juli tot einde Augustus 1944 werden in strenge afzondering doorgebracht ten einde zich door gestadige lectuur aan de aanvulling en verfrissching van zijn wetenschappelijke kennis te wijden. Kort te voren zag hij zich bovendien belast met nieuwen organisatorischen arbeid van voorbereidenden aard: leiding te moeten geven aan de Radio op het oogenblik van onze bevrijding, een functie, die hij aanvaardde op verzoek van onze regeering, die toen nog te Londen vertoefde. Toen het er op den historischen ‘dollen’ Dinsdag, den 5den September 1944, aanvankelijk naar leek, dat ons land spoedig zou zijn bevrijd, toog Oranje in het vroege ochtenduur op de fiets naar Hilversum, ten einde aldaar in samenwerking met de oude beproefde radio-krachten en experts op dit gebied paraat te staan om de organisatie van dit belangrijke element in onze cultureele samenleving
| |
| |
onverwijld op te vangen en over te nemen. Helaas hebben de gebeurtenissen in die dagen tot een groote teleurstelling geleid, zoodat veel arbeid vruchteloos is gebleven.
Maar Oranje zelf werd zeer spoedig alweer tot anderen arbeid geroepen door te worden uitgenoodigd toe te treden tot het in het begin van Augustus 1944 ingestelde belangrijke college van Vertrouwensmannen, dat bestemd was gedurende het vacuum onmiddellijk na de bevrijding van ons land de richtlijnen van het staatsbeleid uit te stippelen. Op voordracht zijner medeleden werd Oranje door de Regeering te Londen bij besluit van 19 September 1944 daartoe aangewezen. Blijkens het officieele in 1946 verschenen verslag van de werkzaamheden van dit college is Oranje's aandeel belangrijk geweest. Twee der medeleden, de tegenwoordige minister van Sociale Zaken, W. Drees en de Leidsche hoogleeraar prof. mr. R.P. Cleveringa hebben daarvan in het openbaar getuigenis afgelegd. Drees schreef o.a.: ‘Oranje was altijd actief, altijd aandringend op snel handelen, op volledige voorbereiding. Altijd bereid alles te doen en alles te wagen’. Drees vermeldde een episode uit den verschrikkelijken winter van 1944/45. De vertrouwensmannen hielden hun geheime bijeenkomsten geregeld in de minder kwetsbare Valeriuskliniek te Amsterdam, waar Oranje als rector-magnificus van de V.U. zijn medeleden van dit moderne ‘Comité du salut public’ gastvrijheid aanbood en een betrekkelijk rustig genot van vergadering kon verzekeren. ‘De vorst was ingevallen’, aldus vervolgt Drees, ‘daardoor viel elke mogelijkheid weg om per schip wat voedsel uit het Noorden en het Oosten van ons land naar het Westen te brengen. Het wegvervoer was nog bezwaarlijker dan tevoren. Als de vorst aanhield zou er weldra niets meer zijn. Moest mogelijk toch om ons volk te redden het spoorwegvervoer, althans voor levensmiddelen worden hervat? De Duitschers hadden aan de Nederlandsche autoriteiten voor de voedselvoorziening doen weten, dat zij bereid waren het rijden van enkele treinen voor dit doel toe te staan, zonder daaraan den eisch van het opheffen der staking te verbinden. Waar lag de grens? Mochten wij den honger verder laten gaan? Maar aan den anderen kant, zouden wij, door aan de regeering te adviseeren het rijden van enkele treinen goed te keuren, niet het gevaar oproepen de staking te doen verloopen zonder de spoorwegarbeiders, die het werk zouden doen, in den val te lokken? Overleg werd noodig geoordeeld met de directie van de spoorwegen en de vakvereenigingen. Oranje was toen degene, die dadelijk op zich nam dat overleg te plegen.
| |
| |
Bij afschuwelijk weer, over gladde wegen fietste hij urenlang naar de schuilplaats der directie. Hij kon, hoe sterk hij toen ook scheen, den tocht nauwelijks volbrengen. Hij viel en was een tijdlang vrijwel buiten bewustzijn, maar hij heeft doorgezet. De conclusie is negatief geweest en kort daarna viel de dooi in, zoodat weldra eenig vervoer te water mogelijk was. Oranje echter had eens te meer getoond van welk hout hij gesneden was’.
Dit is één staaltje uit vele. Als een ‘vliegende Hollander’ zwierf Oranje in dien somberen barren winter en het daarop volgende voorjaar van het ééne adres naar het andere, terwijl hij daarbij de kans liep in handen te vallen van de meedoogenlooze ambtenaren van den Sicherheitsdienst, die er langzamerhand genoeg van begonnen te krijgen en Oranje op de lijst van de in hun oogen staatsgevaarlijken hadden geplaatst. Bij dezen dagelijkschen arbeid in den dienst van het naar bevrijding snakkende vaderland, een bevrijding, die hoe nabij zij ook was, dagelijks nog tal van slachtoffers eischte en de grootst mogelijke omzichtigheid verlangde van hen, die in het gestage verzet leiding gaven, is Oranje op meesterlijke wijze terzijde gestaan door zijn trouwe, even dappere gade, die evenmin als hij voor geen gevaar terugdeinsde en herhaaldelijk in hachelijke oogenblikken een trait d'union is geweest tusschen ‘onderduikers’ en toekomstige ‘maquis’.
5 Mei 1945. Heel Nederland leest op de groote en kleine affiches de vertrouwenwekkende proclamaties der Vertrouwensmannen. De negen mannen zetten collegiaal en ieder naar eigen aard de hun aangewezen taak voort. Het Militair Gezag is evenwel onverbiddelijk en in menig opzicht misschien ietwat eigengereid. Zoo werden Oranje in de hem opgedragen functie van regeeringsgemachtigde voor de radio onverwachte moeilijkheden in den weg gelegd, die hem op zijn zachtst uitgedrukt tal van teleurstellingen baarden. Tengevolge van de vroegtijdige vrijmaking van het Zuiden was de radio daar in handen gekomen van den zender ‘Herrijzend Nederland’, die onmiddellijk na de bevrijding als gemachtigde van het Militair gezag ook in het Noorden optrad en alle voorzieningen, door Oranje te voren voorbereid en getroffen terzijde schoof en miskende. Oranje, als te goed vaderlander, beriep zich niet op verkregen rechten, noch wilde hij de eendracht van het land verstoren, zodat hij onmiddellijk eigener beweging terugtrad. Later zou blijken, hoe juist Oranje bij zijn voorbereidend werk had gezien, want dat alles, inzonderheid wat betreft de doelmatige inschake- | |
| |
ling der oude omroep-vereenigingen is vele maanden daarna een voldongen feit geworden.
Oranje zelf ging voort zich aan den nieuwen arbeid voor zijn geliefde Universiteit te geven. Met een élan, zooals wellicht nimmer te voren. Op 12 Juni reeds konden de eerste examens worden afgenomen; den 25sten van dezelfde maand hield hij in een speciaal daartoe bijeengeroepen vergadering van den academischen Senaat in de groote zaal van het Amsterdamsch Muzieklyceum een openbaar college, dat als officieele opening der lessen was bedoeld. En op 19 September 1945 de hierboven reeds vermelde overdrachtsrede van het rectoraat der Vrije Universiteit. Het was helaas de laatste daad door hem in het openbaar verricht.
Hem, die reeds eenige jaren te voren was benoemd tot raadsheer-plaatsvervanger in het Gerechtshof te Amsterdam, viel bovendien de onderscheiding ten deel om tot Vice-President van het Bijzonder Gerechtshof, dat met de berechting van politieke delinquenten was belast, te worden benoemd. Ook maakte hij deel uit van de toen nog in volle actie zijnde Groote Adviescommissie der Illegaliteit.
Doch in het begin van October openbaarde zich de verraderlijke ziekte, die opneming in een ziekenhuis en operatief ingrijpen noodzakelijk maakten. Aanvankelijk herstel deed zich gunstig aanzien, zoodat tal van vrienden nu en dan gelegenheid kregen den vitalen en levenslustigen man aan het ziekbed te mogen bezoeken, van welke de meesten onder hen stellig rijker zullen zijn huiswaarts gekeerd, omdat hij met de hem eigen frischheid van uiting geven aan hetgeen hem bezielde terstond vermocht te imponeeren en door de klaarheid van zijn betoog te overtuigen. Hoe zeer bleef hij deelnemen aan al hetgeen in dezen grooten tijd van resurrectie en omvorming in de wereld in het algemeen en in het vaderland in het bijzonder gebeurde. Ofschoon hij zijn afkeuring, zelfs van enkele opvattingen zijner partijgenooten niet onder stoelen of banken stak, bleef zijn eindoordeel steeds zacht en waardeerend. Erkentelijk was hij voor elke belangstelling van derden voor zijn persoon en zijn werk; hoe verheugd was hij, om een voorbeeld te noemen, over de benoeming tot lid onzer Maatschappij in de jaarvergadering van 22 December jl.
Maar de zoozeer en door allen vurig gewenschte beterschap mocht niet intreden. Het lichaam bleek te veel van Oranje's krachten te hebben gevorderd en zoo is hij in den vroegen ochtend van 6 April 1946 voor- | |
| |
goed heengegaan van allen, die hem zoo dierbaar waren, in de eerste plaats van zijn gezin, dat hem op de handen droeg, zijn vrouw, zijn beide zoons en zijn dochtertje.
Een officieele posthume hulde aan zijn nagedachtenis werd door Hare Majesteit de Koningin gebracht, toen Zij op 9 Mei jl. in het Koninklijk Paleis te Amsterdam aan Mevrouw Oranje het kort te voren ingestelde verzetskruis uitreikte, een onderscheiding, bij welke tevens wordt vermeld, ‘dat zij is toegekend aan Professor Mr J. Oranje voor onder gevaarlijke omstandigheden betoonden moed, initiatief, volharding, offervaardigheid en toewijding in den strijd tegen den overweldiger van de Nederlandsche onafhankelijkheid en voor het behoud van de geestelijke vrijheid,
daarbij in hem eerende een der uitingsvormen van het verzet, dat in zijn veelzijdige activiteit van 15 Mei 1940 tot 5 Mei 1945 in stijgende mate den vijand heeft geschaad en op onvergetelijke wijze tot de bevrijding van het Vaderland heeft bijgedragen’.
31 October 1946.
S. Bottenheim
| |
Lijst der geschriften
1929 | De verhouding van de taak van diaconie, overheid en philanthropie, inzake de ziekenverpleging. In samenwerking met mr A.J.L. van Beeck Calkoen, ds Lindeboom en prof. dr H. Dooyeweerd. Diaconaal Correspondentieblad. |
1938 | Rights affecting the use of broadcasts. Dissertatie. |
1940 | Het karakter van de overeenkomst van levensverzekering. Inaugureele oratie, gehouden op 9 Februari 1940. Amsterdam, Noord-Hollandsche Uitgevers Mij. |
1941 | Carpe Diem. Almanak van het Studentencorps aan de Vrije Universiteit. |
1943 | Civielrechtelijke bescherming van den uitvoerenden kunstenaar. Referaat voor de 28ste Wetenschappelijke Samenkomst der Vrije Universiteit op 14 Juli 1943 |
1945 | Vier Redevoeringen in 1945 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam uitgesproken door den Rector Magnificus. Wageningen. N.V. Gebr. Zomer & Keuning's Uitgevers Mij. |
1946 | Staatkundige Hervormingen. Rapport uitgebracht aan het Genootschap voor den Rechtsstaat. In samenwerking met mr N.J.C.M. Kappeyne van de Coppello, mr. L.J.J. Caron, mr J. Everts, prof. mr V.H. Rutgers, Mag. dr S. Stokman o.f.m., ir G.L. Tegelberg, mej. mr N.S. Corry Tendeloo, mr J. In 't Veld, dr H.B. Wiardi Beckman, mr dr P.J. Witteman en mr F.W.D.C.A. van Hattum. Haarlem, H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V. |
|
|