| |
| |
| |
Jan Hendrik Hofmeyr de Waal
(Somerset West, 30 December 1871-Kaapstad, 30 October 1937)
Jan Hendrik Hofmeyr de Waal werd 30 December 1871 op de boerenplaats ‘Bakkerskloof’, een wijn- en vruchtenplaats nabij Somerset West in de Kaapkolonie geboren. Toen zijn vader David Christiaan Dié de Waal voor deze plaats een voordeelig bod ontving, verkocht hij haar, vertrok met zijn gezin naar Kaapstad en vestigde zich op de plaats ‘Bellevue’ nabij Kaapstad. De tengere, jonge Jan was toen vijf jaar oud. Later opende de vader met een compagnon De Kock een ijzergroothandel in Kaapstad en werd burgemeester aldaar. Naar hem werd het De-Waalpark te Kaapstad genoemd. Als parlementslid vertegenwoordigde hij het district Piquetberg gedurende 20 jaren.
De jonge Jan, genoemd naar zijn oom Hofmeyr, den lateren beroemden volksleider ‘Onze Jan’ en zijn grootvader Jan, bezocht op 8-jarigen leeftijd de school op een naburige boerenplaats (voordat de vader zijn zaak te Kaapstad vestigde) en ontving zijn eerste onderwijs o.a. van de onderwijzeres Chrissie de Villiers, die later de moeder van den rechter en politicus Tielman Roos zou worden. Toen hij 10 jaar oud was, bezocht hij de Normaalschool, een half uur loopens van zijn woning, een door de Ned. Geref. Kerk gestichte school, destijds de grootste van Zuid-Afrika. Als jongeling met een onafhankelijken geest ging hij daar gebukt onder het onderwijs van de Schotsche onderwijzers, die weinig van het afrikanerhart, hun geest en geaardheid of behoeften konden begrijpen en van wie hij meer tuchtiging heeft gehad, dan alle andere kinderen tezamen. Op zijn school werd slechts een half uur per week aan het onderwijs in het Nederlandsch besteed, het vak waar hij het meest voor voelde. Was hij gewoonlijk de eerste in de vakken Nederlandsch, Engelsch en teekenen, in Engelsche geschiedenis en rekenkunde daarentegen was hij meestal de laatste.
Toen hij 15 jaar was ving zijn studie als onderwijzer aan en won hij de tweede hoogste ‘General Prize’. Vandaar bezocht hij het Normaalkollege en het S.A. Kollege (nu het Universiteits Kollege) waar hij zijn B.A. behaalde.
Op verzoek van den rector van het Normaal Kollege nam hij een betrekking als onderwijzer aan de openbare jongensschool te Uitenhage aan waaraan destijds een salaris van £ 120 verbonden was. Na zes maanden verwisselde hij die plaats voor hoofd der Openbare school te Utrecht
| |
| |
(Transvaal), waar hij eveneens zes maanden bleef. Toen de compagnon zijns vader in den ijzergroothandel De Kock kwam te overlijden, noodigde zijn vader hem uit als klerk in de zaak te komen met het oog op een latere vennootschap. Anderhalf jaar was hij in de zaak werkzaam, maar het werk beviel hem allerminst. Alle briefwisseling werd in die dagen in het Engelsch gevoerd; een Afrikaansche brief was een zeldzaamheid. Dat was de tijd toen Kaapsch-Hollandsch niet als een taal werd beschouwd. Zijn hart trok naar de journalistiek en de politiek. Eerst toen hij 23 jaar was, kon zijn vader het bekostigen hem te laten studeeren en zoo trok hij in 1894 naar Europa, om zijn rechtstudies in Engeland aan te vangen. Aan boord van het schip, waarmede hij naar Engeland vertrok, waren zijn neef Danie de Waal (de latere rechter-president van Transvaal), Jan de Villiers en J.C. Smuts (de latere generaal en minister). Zijn studie duurde drie jaren. In Londen ontmoette hij zijn vroegeren onderwijzer W.J. Viljoen, die later superintendent-generaal van Onderwijs werd en nog een groote rol in de taalbeweging zou spelen, daarna hoogleeraar in het Nederlandsch aan het Victoria Kollege te Stellenbosch werd. Het eerste letterkundig werk van De Waal was een Engelsche vertaling in boekvorm van zijn vaders reisbeschrijving in Mashonaland, die in het Z.A. Tijdschrift verscheen. Ook schreef hij voor tijdverdrijf in Londen een drama in Kaapsch-Hollandsch, ‘Angelina’, dat eerst vele jaren later (in 1903) in De Goede Hoop werd opgenomen onder den schuilnaam Jannie. De tijden waren nog niet rijp voor het Afrikaansch om de plaats van Nederlandsch in te nemen. Behalve dit drama schreef hij een aantal kluchtige versjes en tooneelstukjes, welke in Land en Volk werden opgenomen. De Patriot-stijl van S.J. du Toit, ‘Skrijf soos jy praat’ kon hem weinig bekoren, beschaafd Afrikaansch trok hem steeds aan.
Na in Europa enkele reizen gemaakt te hebben en voor een kuur in Wiesbaden te zijn geweest, keerde De Waal in October 1897 naar zijn geboorteland terug, om zich te Kaapstad als advocaat te vestigen. Hij opende een kantoor in de Waalstraat aldaar om de rechtspraktijk uit te oefenen. Zijn liefhebberij bleef de journalistiek en de politiek. Hij begon voor de Cape Times de Hollandsche toespraken in de Wetgevende Vergadering in het Engelsch te vertalen en werkte voorts mede aan het blad Ons Land. In 1898 werd hem het redacteurschap van het blad Het Zuid Westen te Oudtshoorn aangeboden, maar in verband met zijn verloving met de dochter van den vroegeren vennoot van zijn vader, Emma de
| |
| |
Kock, weigerde hij, omdat hij Kaapstad niet wilde verlaten. Hij trad in December van het jaar daarna in het huwelijk en ging in het groote woonhuis van de familie Hofmeyr ‘Welgelegen’ geheeten wonen, waardoor hij meer met ‘Onze Jan’, van wien hij groot bewonderaar was, in aanraking kwam. ‘Onze Jan’ (1845-1909) was een groot politiek kampvechter voor de Hollandsche (d.i. de Nederlandsche taal) in de Kaap, en stichter van den Afrikanerbond. Op diens aandrang aanvaardde De Waal het redacteurschap van het maandblad De Goede Hoop, gesticht in een bijeenkomst in de studeerkamer van ‘Onze Jan’ in April 1903, waarbij tegenwoordig waren ds J.P. van Heerden, Melt Brink, advocaat F.S. Malan, Du Plessis en De Waal. Mevrouw Marie Koopmans-De Wet, doopte het nieuwe tijdschrift, dat in Hooghollandsch bij de firma Van de Sandt en De Villiers uitkwam, De Goede hoop. Zijn salaris was de bescheiden som van £ 5 per maand! De verschijning werd 21 April in Ons Land aangekondigd, waarbij o.a. gezegd werd ‘dat de taal ervan zal zijn eenvoudig, voor den Afrikaner gemakkelijk verstaanbaar. Hollandsche gedichten en verhalen in Afrikaansch gesteld zullen echter niet uitgesloten worden’. Hiermede was De Waal tevreden gesteld.
De taalkwestie was in die dagen het allesbeheerschende onderwerp in de Kaap. Het ging om Hooghollandsch (Nederlandsch) of Afrikaansch als schrijftaal. Bij de stichting van den Taalbond op het congres van 31 October 1890 was ten gunste van het Hollandsch tegenover het Afrikaansch met 48 stemmen voor en 37 tegen besloten, want Kaapsch-Hollandsch werd niet als een taal beschouwd, maar alleen goed om onder elkaar gesproken te worden. De vooruitzichten voor het Afrikaansch waren bij het uitbreken van den tweeden vrijheidsoorlog in 1899 vrij donker.
In Ons Land schreef De Waal nog steeds rijmpjes en gelegenheids-gedichtjes en zoo gebeurde het dat een viertal zijner collega's, procureurs, in Kaapstad hem wegens rassenpolitiek boycotten!
De ingeslapen Z.A. Taalbond werd opnieuw opgericht door prof. De Vos als voorzitter en M. Besselaar als secretaris. Een algemeene taalherleving trad in 1903 op. Daarbij kwam een andere factor: de vereenvoudigde spelling in Nederland, waarvoor in 1897 in Z.A. belangstelling was. De meening van prof. De Vos was: ‘Wij willen geen nieuwe taal voor Zuid-Afrika scheppen, die den naam van Nederlandsch niet waardig zal zijn. Wij wenschen dat het nageslacht zich bij voortduring zal kunnen bedienen van de litteratuur van Nederlandsch, maar
| |
| |
wij zijn tevens verplicht rekening te houden met onze volkstaal en onze landsomstandigheden, alzoo ook met de sterke concurrentie der Engelsche taal hier te lande’.
De Goede Hoop kreeg veel steun en tal van lezers. Voortdurend ontving De Waal bijdragen in het Afrikaansch, zeer tegen den zin van Melt Brink, die Hooghollandsch voorstond. De Afrikaansche bijdragen namen in De Goede Hoop toe. De Waal zelf schreef ook veel stukken in die taal onder den naam ‘Patriot’. Hoe noodig hij het vond zijn moedertaal te steunen en voorts te helpen bleek wel uit het feit, dat van de 92 parlementsleden met 48 Afrikaansche namen slechts 19 zich van Afrikaansch bedienden.
In het 2de nummer van De Goede Hoop verscheen zijn drama Angelina in het Afrikaansch, dat 16 1/2 kolom besloeg en afzonderlijk als boek werd uitgegeven. In dien tijd verschenen ook zijn boeken Stompies, Johannes van Wijk, Die Tweede Grieta en eenige tooneelstukken. In dat nummer van De Goede Hoop verscheen tevens een pluimpje op het Afrikaansch van Melt Brink, echter in zijn beste Hooghollandsch:
Die, zonder groot omhaal,
Zooveel weet uit te drukken -
Geen last heeft van geslacht,
Geen vaste reeg'len acht,
Geen wetten hard doet slikken:
Maar toch zoo zacht en zoet
Van blijd en droef gemoed
't Gevoel kan wedergeven -
Het hart zoo wild doet slaan,
En lach, zoowel als traan,
Doet op de wangen zweven.
De Waal was een der menschen die een voorstander van de zoo gesmade Afrikaansche taal was, gewoonlijk ‘kombuistaal genoemd’ en hij heeft het niet bij woorden gelaten, maar zelf hard gewerkt om zijn moedertaal haar rechtmatige plaats in het volksleven te geven. Hij was ook een der eerste advocaten in Kaapstad, die zijn praktijk in het Afrikaansch voerde, inplaats van in het Engelsch. Toen hij eens tijdens een zitting van het Rondgaand Hof de jurie te Malmesbury in het Afrikaansch wilde toespreken, wilde rechter Sir John Buchanan hem dit beletten. Het is aan zijn volharding te danken, dat het parlement besloot de bestaande wetten zoodanig te wijzigen, dat geen rechter een verzoek mocht weigeren om Afrikaansch in het Hof te spreken.
Op een nieuw taalcongres 28 December 1904 door den Taalbond gehouden, werd tot vereenvoudiging van Afrikaansch besloten. Viljoen was er voor en had tot medestrijder Hubertus Elffers, een bekend Neder- | |
| |
landsch onderwijzer, die tal van schoolboeken in het Z.A. heeft geschreven.
Er ontspon zich een voortdurend twistgeschrijf over het gebruik van het Afrikaansch als schrijftaal tusschen voor- en tegenstanders als dr W.J. Viljoen, Melt Brink, F.P. Cillié, dr E.C. Godee Molsbergen, P.C. Schoonees, A.P.N. du Toit, J.R. Louw, prof. P.J.G. de Vos, prof. A. Moorrees, M.I. Stucki, C.P. van der Merwe, e.a.
O. Kamerlingh Onnes, redacteur van het Algemeen Ned. Exportblad te Amsterdam, schreef na een uitgebreide reis in Zuid-Afrika, dat zijn onafhankelijk oordeel was, dat het Nederlandsch aldaar gedoemd was. De toekomst heeft hem gelijk gegeven.
In 1905 was er taalpolemiek tusschen de journalisten als De Waal, D.P. du Toit, Johan Visscher, J.S. Rabie, Eugèn Marais, Nico Hofmeyr, F.J. Malan, ‘Onze Jan’ e.a., waardoor De Waal zich vijanden maakte, maar doorzette. De journalisten waren voor het Afrikaansch.
‘Onze Jan’ hield voor ‘Ons Spreekuur’ op 6 Maart 1905 een rede, waarin hij de vraag deed: ‘Is 't ons ernst?’, welke rede in zijn geheel in De Volksstem werd opgenomen, waarop G.S. Preller een pamphlet schreef: ‘Laat 't ons ernst wezen’, dat in De Goede Hoop van 19 April verscheen, waaronder De Waal redactioneel toevoegde: ‘Als onze natie niet haar taal, het onvervalschte Afrikaansch, als een degelijke, waardige, zelfstandige taal wil vereeren, en haar trapsgewijze - zoo iets gaat nooit snel - tot schrijftaal wil verheffen, zal niet alleen deze kostbare erfenis onzer ouders ons verloren gaan, maar ook van 't heerlijke Nederlandsch zal er in ons land niets overschieten. Deze twee talen gaan hand aan hand. De beste vrienden van het Nederlandsch in Zuid-Afrika vindt ge bij de voorstanders van 't Afrikaansch. Werkt men Afrikaansch tegen, dan werkt men Engelsch - en Engelsch alleen - in de hand.’ enz. Het was het juiste en goede inzicht, dat later bekroond is met de verheffing van het Afrikaansch als zelfstandige taal.
De stichting op 13 December 1905 van het Afrikaansche Taalgenootskap te Pretoria was de uitkomst van Onze Jan's en Prellers betoog. Deze had ten doel: ‘a. Afrikaners te o'ertuig dat Afrikaans ons taal is en dat die deur Afrikaners as hul spreek- en skrijftaal behoort gebruik te worde, b. ontwikkeling van die Afrikaans in suiwere vorm, c. aankweeking en ontwikkeling van 'n suiwer Afrikaanse nasionaliteitsgevoel.’
Viljoen die gedreigd had een oppositieblad tegen De Goede Hoop in
| |
| |
het leven te roepen, deed op 15 Juli 1906 De Unie verschijnen die tevens orgaan van de Zuid-Afrikaanse Onderwijzers Unie werd, een ‘maandblad voor school en huis’. De voertaal was de vereenvoudigde.
Hetzelfde jaar kwam 5 October 1906 de Afrikaanse Taalvereeniging tot stand ten kantore van De Waal. Daarbij waren tegenwoordig, adv. Malan, H.S. van Zijl, procureur J.G. van der Horst, dr D.F. Malherbe, adv. Wessel Roux, H. Gerdener, dr A.J. Perold, procureur J. Meyer de Kock. Een commissie maakte in een verslag bekend, ‘dat het uiters wenslik is dat so spoedig moenlik 'n vereniging in die Kaapkolonie gestig word met hoofddoel om die gebruik van Afrikaans sowel as skrijf- as spreektaal aan te moedig’.
Menschen als ‘Onze Jan’, prof. De Vos e.a. waren hierover zeer bedroefd, maar het getij was niet meer te keeren. Talrijke gelukwenschen werden in Zuid-Afrika van oud-president Steyn, Preller en vele anderen ontvangen. De Waal werd vice-president en van de Kaapstadsche tak voorzitter. Hij ontwierp de statuten. Toen ontbrandde er een strijd tusschen den Taalbond en de A.T.V. welke na een samenspreking op verzoek van generaal Hertzog met de stichting in 1908 van de Z.A. Akademie voor Taal en Letterkunde eindigde. De Waal werd lid van de spellings-commissie van de A.T.V., welke de spelregels van het Afrikaansch opstelde, zooals die tot heden met weinig afwijkingen gebruikt worden. In 1908 werd hij president van de A.T.V.
Zijn verontwaardigde artikelen onder den naam ‘Jan van Rozenburg’ over de uitzetting van generaal Hertzog uit het kabinet Botha bracht hem in conflict met de uitgevers van De Goede Hoop, ten gevolge waarvan hij als redacteur in 1914 bedankte. Hij nam deel aan de stichting van de Nationale Pers Bept. Daarna volgde zijn parlementaire loopbaan. Als candidaat van de pas gestichte Nationale Partij werd hij 28 October met groote meerderheid in het parlement voor Piquetberg gekozen. Hij was een van de eerste zeven nationale parlementsleden in de Kaapkolonie. Hij zegde zijn wetspraktijk vaarwel en werd geregeld als parlementslid herkozen. Men benoemde hem tot ‘tweede zweep’ (een soort secretaris) tot 1924, toen bij de algemeene volksraadverkiezing de nationale partij aan het roer kwam.
Achtereenvolgens werd De Waal adjunct-speaker in 1924, en voorzitter van het centrale comité, in 1926 voorzitter van het Nationaal Partijcongres, in 1927 vice-voorzitter van de partij, in 1928 voorzitter en in 1929 speaker, welke laatste functie hij vijf jaren heeft bekleed. Bijna
| |
| |
zonder uitzondering sprak hij Afrikaansch in het parlement. Een der weinige keeren dat hij Engelsch heeft gebruikt, was toen hij in 1918 voorstelde, dat het Afrikaansch in den staatsdienst zou worden erkend.
Op politiek gebied was hij gematigd, oprecht en rechtvaardig. Tusschen al zijn drukke werkzaamheden vond hij gelegenheid verschillende boeken te schrijven als Oupa en sij kleindogters, Oorlog tussen twee dokters, Die eksentrieke Essie, Stompies, Die lewe van D.C. de Waal, Johannes van Wyk, Die Tweede Grieta, My herinnerings van ons Taalstryd. Van hem zijn de tooneelstukken Die jonge skrywer, Die dobbelspelletjie, Die spioen en sy handlangers. Van Angelina verscheen in 1937 een nieuwe druk. Met woord en pen heeft hij 30 jaren de Afrikaansche volkszaak gediend en was de laatste jaren algemeen als ‘oom Jannie’ bekend.
Ter erkenning van zijn verdiensten schonk de universiteit van Pretoria hem in 1936 een doctoraat, dat hij tegelijk met dr A. Pijpers, dr D.C. Hesselink en Anton van Wouw op 15 December ontving. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde had hem in 1908 tot lid benoemd. Zijn beteekenis voor de Z.A. letterkunde belichtte dr M.S.B. Kritzinger in Die Volkstem van 4 November 1937.
De Waal overleed op 30 October 1937 en liet £ 50 na aan de school van Piquetberg. De schoolcommissie van die plaats besloot de rente daarvan jaarlijks voor den aankoop van boeken als boekprijzen aan leerlingen van bijzonderen aanleg in Afrikaansch te besteden.
De Waal, de voorvechter van het Afrikaansch, was steeds een vriend van de Nederlandsche taal geweest en schreef: ‘ek het nooit vergeet dat Afrikaans sy lewe en sy krag aan Nederland te danke het nie’. Hij was een minzaam, bescheiden en humoristisch mensch, financieel onafhankelijk, wiens naam onafscheidenlijk met de tweede taalbeweging van Zuid-Afrika verbonden is geweest.
Fred. Oudschans Dentz
|
|