met zijn groote levensvreugde, neer te drukken. Gelukt is dat niet, al was het verdriet hem soms de baas.
Ook de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde had zijn warme sympathie. In de algemeene vergaderingen ontbrak hij nooit. Daar voelde hij zich gelukkig in den kring zijner medeleden, met wie hij reeds zoovele jaren naar de jaarlijksche samenkomst optrok.
Van Son werd opgeleid voor het onderwijs. Reeds op 31-jarigen leeftijd werd hij hoofd eener openbare school te Dubbeldam, de gemeente die met de Merwedestad het eiland Dordrecht deelt. Zijn geestelijk voedsel moest hij te Dordrecht halen. Daar nam hij dan ook aan het intellectueele leven, dat in die stad altijd zeer veel beteekende, ijverig deel. Zoo was hij meer dan een halve eeuw kunstcriticus van het Dordrechtsch Nieuwsblad, voor de tooneelcritieken, onder den schuilnaam Doxa. Hij was een groot voorstander van het nationale tooneel. Geheel in overeenstemming met zijn karakter, waren zijn critieken altijd opbouwend, nooit scherp, dikwijls geestig. Hij was mede-oprichter van den Dordtschen Kunstkring, welks secretaris hij werd. En het Maandschrift Morks' Magazijn, een Dordtsche uitgave, had, gedurende de 30 jaren van zijn bestaan, in Van Son zijn gewaardeerden hoofdredacteur.
Toen in 1898 het Algemeen Nederlandsch Verbond te Dordrecht gevestigd werd, sloot hij zich onmiddellijk er bij aan, maar weldra zou hij er heel wat meer mee te doen krijgen dan van een gewoon lid verwacht kan worden. De toenmalige algemeene secretaris, Dr H.J. Kiewiet de Jonge, legde weldra beslag op hem teneinde over de noodige hulp te kunnen beschikken voor het bijhouden van de spoedig vrij omvangrijke administratie van het Secretariaat. Maar die hulp was aanvankelijk van bescheiden omvang en behoefde in dien tijd ook niet grooter te zijn. Van Son bleef voorloopig dan ook schoolhoofd te Dubbeldam en wijdde zich aan het Verbond derhalve in zijn vrijen tijd. Maar het Verbond groeide sterk en in 1906 bleek het noodzakelijk aan het hoofd van de administratie, tot steun van den algemeenen secretaris, een man te plaatsen, voor wien deze functie zijn dagtaak zou zijn. Van Son was daarvoor de aangewezen persoon. Daartoe aangezocht, nam hij dadelijk met beide handen het aanbod aan. Dit bracht een belangrijke verandering in zijn leven en de vervulling van een grooten wensch. Hij kon nu van het onderwijs afscheid nemen en zich voortaan geheel aan het Verbond wijden, maar ook terugkeeren in zijn vaderstad en zich dicht bij den haard, waarin het intellectueele vuur brandde, opstellen.
Als administrateur zat hij aan de bron. Hij kon nu alles wat in het