Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1945
(1945)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||
Gerardus Horreus de Haas
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||
en hoe vroeg zij reeds ontwaakten, blijkt wel uit het feit dat hij, op de lagere school nog, geen winterjas wilde aanhebben, omdat de andere jongens er geen bezaten. Hij was een vlugge leerling en wat hij zou worden was nooit een probleem, van het begin af stond vast dat hij in de voetsporen zijner vaderen zou treden en predikant worden. Daartoe werd hij naar het Gymnasium te Leeuwarden gezonden, waar hij wederom de vlugge, bevattelijke leerling bleek te zijn en op 17-jarigen leeftijd het eind-examen aflegde. De verwachtingen, op het Gymnasium gewekt, werden aan de Universiteit vervuld. Voor de derde maal bleek zijn vlugheid, toen hij doctorandus werd en proponent een vol jaar vóór hij de pastorie - men moet daarvoor nu eenmaal 23 jaar zijn - mocht betreden en dat terwijl hij allerminst zich enkel tot de studie had beperkt. Rijk en moeilijk zijn deze studiejaren voor hem geweest. Rijk aan jolijt en ontspanning, rijk aan belangstellingen en liefhebberijen in de wereld der schoonheid. Op verschillende kunstgebieden toonde hij een opmerkelijke begaafdheid, hij speelde wat viool en hield veel van muziek; hij schreef gedichtjes in de Studenten-Almanak en verdiepte zich in de groote literatuur; hij nam les (in de avonduren) op de teeken-academie Minerva en heeft jarenlang nog geschetst (tal van schetsboeken zijn nog bewaard gebleven); hij speelde tooneel en trad o.a. op in het Middeleeuwsche stuk ‘De Gloriant’ en in ‘Lioba’ van Frederik van Eeden, in het laatste als koning Harald. Zijn creatie trok de aandacht van den regisseur Jan C. de Vos, die hem gaarne aan het tooneel had zien gaan. Al heeft hij later weinig of geen scheppend werk geleverd, zijn liefde voor de verschillende kunsten heeft hij nimmer verloren. Met figuren als Dante en Shakespeare, met Rembrandt en zoovele andere grooten is hij zich altijd verbonden blijven voelen. Veel muziek heeft hij in zijn drukke leven nooit kunnen hooren, maar hoe kon hij genieten van het magistrale orgelspel van Albert Schweitzer, dien hij naar Zwolle haalde en als gast in zijn huis mocht ontvangen. Daarnaast had hij de studie die hij met even hartstochtelijken honger heeft aangevat en die hem met al haar problematiek zóó heeft aangegrepen, dat hij zich in deze jaren overwerkt heeft en na zijn doctoraal een jaar in de ouderlijke pastorie heeft doorgebracht tot herstel van zijn krachten. Zijn moeilijkheden waren vooral van ethischen aard, hij wilde in zijn overtuigingen ethisch en wetenschappelijk verantwoord zijn. Pijn heeft hij gehad om het leed dat hij in de wereld wist, pijn om de wreedheid die hij zag in de natuur. Zelf was hij een hartstochtelijk jager geweest in zijn jongere | |||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||
jaren, maar was het verantwoord het leven te dooden voor eigen genoegen? Was het geoorloofd het leven te genieten, waar zooveel ontbeerd werd? Hij vocht met zichzelf als een Middeleeuwsche monnik en won, voor zijn geheele leven, een zekere soberheid, zonder tot uitersten te vervallen. En dan waren er al de theologische problemen: wat was ten slotte waarheid en waar lag de zekerheid? Ook hierin kwam hij tot klaarheid en hij werd een overtuigd modern theoloog, die zich geven kon aan de prediking van hooge en heilige waarden. Van zijn hoogleeraren was H.U. Meyboom de man aan wien hij het meeste te danken had voor hulp en leiding, aan diens Nieuw-Testamentische inzichten is hij zijn leven lang trouw gebleven. Na het doctoraal wilde zijn vader dat hij een dissertatie zou schrijven, hij gaf er echter de voorkeur aan, ook wegens zijn overspanning, zijn vrije jaar aan de voorbereiding voor zijn ambt te besteden, met de belofte dat hij later promoveeren zou, een belofte die hij vervuld heeft, zij het na vele jaren en na den dood zijner ouders. Het proponentsexamen werd gelukkig, zij het niet zonder een klein stormpje, doorstaan. In een brief van den vader vinden wij daarover het volgende merkwaardige bericht: ‘gelukkig dat Gerard zijn bewijs van toelating tot het predikambt in den zak heeft. Bij het tweede gedeelte toch vielen eenige der heeren hem aan over zijn preek, zoodat dit gedeelte meer van een debat dan van een examen had. Zij beweerden dat hij met zijn beschouwingen niet in de kerk thuis behoorde. Hij verdedigde zijn goed recht en vond steun bij een paar der heeren, V.d. Slee en Bruna. Bij de stemming stemde een der heeren tegen zijn toelating, op grond van zijn meeningen, niet op grond van te geringe kennis. De anderen begrepen gelukkig dat dit niet mocht. En G. is er met lof.’ In 1903 betrok de jonge predikant de pastorie te Bergum (Fr.) met zijn echtgenoote Ella Jeane Ulyssa Offerhaus. Uit dit huwelijk werden in den loop der jaren drie kinderen geboren, voor wie hij bij al zijn werk steeds tijd had, zoodat hij met allen meeleefde en tegelijk hun opvoeder, vriend en speelkameraad was. In zijn eerste gemeente bleef hij vier jaar, deze en de daaropvolgende twaalf te Sneek vormden zijn Frieschen tijd. Al aanstonds nam het groote leven naast dat in zijn gemeenten hem in beslag. In hevige worsteling had hij zijn idealen veroverd en geconsolideerd, de lijn in zijn leven was vast komen te staan. Uit zedelijke overwegingen trad hij toe tot de Sociaal Democratische Arbeiders-Partij, in welke hij de gerechtigheidseischen van het Evangelie belichaamd zag; hij werd geheelonthouder en lid van de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||
Nederl. Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken, hij werd vegetariër en schafte het rooken af. Toch was hij geen cultuuroptimist en geen geloovige in een gemakkelijken geleidelijken vooruitgang der maatschappij; daarvoor had hij te veel oog voor den donkeren kant van het leven. Evenmin werd hij een star dogmaticus; in zijn partij stond hij steeds rechts en voelde hij zich bovenal democraat en met hoeveel welbehagen kon hij voor zijn vrienden goede sigaren uitzoeken. Hij streed voor de groote dingen en toog er op uit zonder ooit zijn gemeente te verwaarloozen. Gemakkelijk was zijn positie niet, zoo min als die van andere socialistische predikanten. De partij was overwegend ongodsdienstig en wilde van de kerk als ‘handlangster van het kapitaal’ niets weten. In de kerk stond men huiverig tegenover roode dominees, de vrijzinnigen waren voor het meerendeel van liberale denkwijze en wenschten geen ‘politiek’ op den kansel. Wie naast de roode vaan het kruis predikte liep kans door de arbeiders gewantrouwd te worden, tenminste naar den religieuzen kant, en wie naast het kruis de roode vaan omhoog hield, werd door de Christenen als maatschappelijk gevaarlijk beschouwd. Als verontschuldiging kon bij de arbeiders hoogstens dienen, dat een predikant nu eenmaal zijn baan in de kerk had evenals de arbeider in de fabriek en bij de bourgeoisie was de vriendelijkste opvatting dat socialistische predikanten naieve idealisten waren. Maar de groote zedelijke ernst van een man als De Haas heeft op den duur naar beide zijden respect afgedwongen en geen die ten slotte aan zijn integriteit heeft getwijfeld. In de S.D.A.P. wist hij zich een stevige plaats te veroveren en W.H. Vliegen getuigt (in ‘Die onze kracht ontwaken deed’): ‘Hij ziet de Nederlandsch Hervormde Kerk als een machtig middel tot vorming en misvorming van den volksgeest. Hij verdedigt de gedachte van een vrije volkskerk, die ruimte geeft aan alle richtingen, die op den christelijk-godsdienstigen grondslag willen voortbouwen. De sociaaldemocratie ziet hij als de groote historische stuwkracht tot onmiddellijke lotsverbetering van de massa, maar meer nog als de beweging tot doorzetting van een hoogere maatschappelijke orde van recht en volkerenvrede.’ Terwijl menige ‘burger’ verklaard heeft: ‘Als alle socialisten zoo waren als De Haas, zou ik tegen het socialisme geen bezwaar hebben.’ De Haas was begrijpelijkerwijze geen strenge Marxist; met al zijn waardeering voor de groote figuur van Marx en de tendenz van het Marxisme, had hij met name bezwaar tegen het historische materialisme dat z.i. dwaalde met in de economische factoren de alles bepalende | |||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||
machten te zien. Daarvoor zag hij te veel een eigen leven in den geest en de ideeën. Een ‘groote rol’ in de partij heeft hij nooit gespeeld; hij was de propagandist die stad en land afreisde om de waarheid van het socialisme te prediken. Hij is de dienaar van de partij geweest, die altijd bereid was te gaan en te staan waar zij hem noodig had en hij ging naar het kleinste plaatsje. Voor de Friesche socialistische beweging is hij van groote beteekenis geweest; hij was geregeld medewerker aan het Friesche Volksblad, dat onder redactie stond van dien anderen socialistischen predikant A. van der Heide van Britswerd, ‘zijn strijdbaren vriend Van der Heide, voorvechter van zijn volk’ die hem ‘vroeg ontroerd had door de zedelijke trilling in zijn sterke woord’. Met andere roode collega's werkte hij mede aan het typisch Friesche godsdienstig-socialistische blad De Blijde Wereld, schoon hij niet in de redactie zat. Met Troelstra is De Haas in nauwere aanraking gekomen, ook in een uitvoerige correspondentie, die een vriendschappelijk karakter kreeg, daar Troelstra groote waardeering had voor den zedelijken kant van het socialisme. Het was smartelijk voor De Haas in 1918 tijdens de revolutionaire dagen in ons land, toen Troelstra naar de macht wilde grijpen, tegen dezen te moeten optreden en op het Rotterdamsche congres met al zijn kracht voor de democratische ontwikkeling te moeten opkomen, waarbij hij een redevoering hield die volgens Troelstra ‘zeker de belangrijkste’ was (Gedenkschriften IV 1931, blz. 226). Uit volle overtuiging was De Haas tegen iedere revolutionaire gewelddadige beweging; hij had een volledig geloof in de democratie en in den open en vrijen weg, dien deze, ondanks al haar gebreken en tekortkomingen, te volgen had. De Russische revolutie met haar harde methodes was een verschrikking voor hem. En daar deze gewelddadige kant voor hem de kern was, kon hij moeilijk aanvaarden wat óók in Rusland groeide. Ook het empirio-criticisme van Lenin, den wijsgeerigen achtergrond van het communisme, heeft hij steeds bestreden. Zoo heeft hij als religieus socialist tegen vele fronten moeten vechten in een tijd dat het debat zeer geliefd was. Hij was een voortreffelijk spreker, helder en eenvoudig, bewogen en geïnspireerd, hij was ook een voortreffelijk debater. Men heeft hem altijd geprezen om zijn hoffelijkheid, doch hij had iets dat van meer beteekenis was: hij begreep zijn tegenstanders en kon hun daarom in mildheid recht doen. Hij begreep ook de betrekkelijkheid van een standpunt en zag daarom overal het betrekkelijk recht, het ‘deel der waarheid’, het ‘deel van gelijk’ bij den ander. Maar omdat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||
hij dit zoo goed zag was hij een te gevaarlijker tegenstander, die niet op het goedkoope succes werkte en geen vliegen afving. Het was hem er niet om te doen gelijk te hebben, maar de waarheid te vinden. Een geziene figuur, een geliefd spreker was hij eveneens in de wereld der drankbestrijding. Ontelbaar is het aantal artikelen dat hij in haar organen schreef, ontelbaar het aantal spreekbeurten dat hij in de afdeelingen en op meetings vervulde. Hij had de groote gave zijn speeches over dit onderdeel van een nieuwe cultuur in een grooter verband te zetten en wijde perspectieven te openen, waar het toch maar om een deel van de levensinstelling ging. Toen de geheelonthoudersbeweging zelve scherper ging inzien dat geheelonthouding op zich zelf geen einddoel kon zijn, maar dat zij haar geheele vereenigingsleven op hooger peil moest brengen, was het alweer De Haas die daartoe allerlei plannen ontwierp en uitvoerde (o.a. de uitgave van bloemlezingen uit de groote en goede literatuur). Sinds 1921 Hoofdbestuurder van de Nederlandsche Vereeniging is hij van toen af nog meer directen invloed op de actie der vereeniging gaan uitoefenen. In de Friesche wereld, in de vooruitstrevende Friesche wereld, waar socialistische en geheelonthoudersbeweging meestal samen vielen, heeft De Haas 16 jaar lang hard gewerkt en het is geen wonder dat hij een groote plaats in het hart der Friezen is gaan innemen. Hij was een hunner voormannen. Na Bergum diende hij Sneek als predikant. Hier had hij goede jaren, jaren van veel arbeid, maar ook van veel studie, want allerminst ging hij in de practijk van het leven verloren. Hij bleef theoloog met sterke wijsgeerige belangstelling, die gevoed werd door den omgang met zijn collega Dr. H.T. de Graaf, den zeer geleerden lateren Leidschen hoogleeraar. Samen lazen zij de groote filosofen, samen brachten zij ook de donkere jaren van den eersten wereldoorlog door, waarin zij toch niet vetwijfelden en bleven gelooven in de hooge levenswaarden. Deze beide mannen zijn verbonden gebleven in een zeer hechte vriendschap met veel overeenstemming in denken niet alleen, maar ook in levenshouding, in onkreukbare karaktervolheidGa naar voetnoot1. Andere vrienden vond hij daar in Dr. G.A. Wumkes, wel rechts, maar zeer ruim, en in den ouderen doopsgezinden collega Vincent Loosjes, den geestigen, critischen theoloog-literator, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||
met wien hij ook een reis in Duitschland maakte, over welken tocht De Haas later met onbetaalbaren humor kon vertellen. Daar in Sneek waren ook de vele ongenoemde vrienden, die hem in 1919 met leede oogen zagen vertrekken naar Zwolle, waar hij beroepen werd als opvolger van den socialistischen predikant S.K. Bakker. Niet zonder moeilijkheden was zijn beroeping tot stand gekomen, maar ook in Zwolle is hij de geliefde predikant geworden. Wanneer ik eerst nu hem meer als predikant poog te teekenen, dan is dat omdat het mij in Zwolle gegeven is hem als zoodanig te leeren kennen. Predikant, dominee was hij met hart en ziel, hij was inderdaad het middelpunt zijner gemeente en stond altijd voor haar klaar. De weg naar zijn huis werd door ieder gevonden, al waren het lang niet altijd geestelijke moeilijkheden die de menschen dreven. Dat hij dikwijls bedrogen werd, wie wist het beter dan hijzelf. Maar geestelijk verzorger was hij ook: op zijn trouw huisbezoek, aan ziek- en sterfbedden, als de tegemoettredende vriend van jonge en oude menschen. Zijn dartelende en tintelende geest maakte hem tot een goeden catecheet met begrip voor het jonge leven dat zich hem toevertrouwde. Zijn kerken waren aanvankelijk goed bezet, later beter, nog later, in de oorlogsjaren, uitstekend. Hij heeft nooit ondervonden, wat bijna alle predikanten vroeger of later krijgen, dat het bezoek aftakelde. Zijn preeken waren boeiend, zijn spreektrant onderhoudend. Het moeilijkste wist hij eenvoudig te maken; hij was een vroom geleerde die altijd verkeerde met het hoogste en de grootsten, maar hij voelde het als zijn plicht dat hoogste zonder concessie en zonder popularisatie aan zijn menschen te brengen. Hij preekte, als men het zoo noemen wil, actueel, uit het leven, maar met de gansche menschheidshistorie op den achtergrond en hij schroomde niet in zijn preeken Plato en Spinoza, Rembrandt en zoovele andere grooten te noemen en er iets van te verhalen, hij schroomde evenmin citaten in vreemde talen te geven - en toch, zijn hoorders begrepen hem en werden aangeraakt en bezield door het allerhoogste. Hij sprak in een zwaar, gedragen, rhythmisch proza, dat meesleepte en zonder oratorie in vervoering bracht. Zoo konden eenvoudigen en intellectueelen zijn preeken waardeeren. Zijn preeken én de vele andere toespraken, die hij in Zwolle voor tal van vereenigingen en groepen placht te houden: Protestantenbond, Vrijzinnig Hervormden, Volksuniversiteit, Instituut voor Arbeidersontwikkeling, S.D.A.P., A.J.C., V.C.J.B., Nederlandsche Vereeniging, Religieus Socialistisch Verbond. Voor zijn Donderdagavonden, waarop hij groote lite- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||
ratuur voorlas, waren er die meer dan een uur van buiten kwamen loopen om ze bij te wonen. Bij het opsommen der vele vereenigingen waarvoor hij sprak en waarmede hij vergaderde, zien wij alweer hoe weinig begrensd en beperkt zijn arbeid was. Van de Volksuniversiteit was hij sinds 1930 de ziel, van andere vereenigingen niet minder. En gespaard heeft men hem nooit, omdat hij altijd weer bereid was. Buiten Zwolle legde hij zich eenige beperking op door als regel alleen op den Maandagavond uit spreken te gaan (behalve dat hij ook iederen vrijen Zondag elders preekte). Ook als schrijver is De Haas in Zwolle tot zijn breedste ontplooiïng gekomen, daar, vooral na 1930, zijn zijn grootere werken geschreven. Deze treffen altijd weer door een groote rijpheid en bezonkenheid, door groote kracht en beheersching. Hier is de man aan het woord, die zijn werelden levensbeschouwing gevonden heeft en niet meer de zoekende en worstelende is. Alle elementen zijn in die wereld- en levensbeschouwing opgenomen, vandaar de beheerschte rust die er ons, in bewogenheid, uit tegemoet treedt. De Haas schreef gelijk hij sprak, in een rhythmisch proza dat toch geen rhetoriek was en goed verzorgd. Hij dacht en schreef synthetisch, zooals men ook zien kan in de lange, zware alinea's. Hij schreef niet als die velen, die telkens uitgeschreven zijn en dan weer een nieuwe alinea beginnen, verademing schonk hij den lezer liever door verzen te citeeren. Hoe vele verzen vinden wij in zijn boeken aangehaald van Henr. Roland Holst, die hij als dichteres zeer bewonderde. Als wij het totaal wat De Haas gewerkt en geschreven heeft, overzien, dan is dit min of meer verbijsterend, wanneer wij er rekening mede houden dat hij na de inzinking in zijn studententijd nooit meer over zijn volle werkkracht heeft kunnen beschikken en 's middags rusten moest en 's avonds tijdig naar bed gaan. Niet minder verbijstert ons het aantal boeken dat hij voor zijn studie heeft doorgewerkt, men heeft slechts zijn literatuuropgaven te zien om onder den indruk er van te komen. Op meer dan één gebied bestudeerde hij de eerste rangs-literatuur en hóe hij zich daarin verdiepte kan men in de door hem gebruikte boeken constateeren door de omhalingen, de streepjes, de kruisjes, de uitroepteekens en de verwijzingen. De uren dat hij kon studeeren werkte hij dan ook in volkomen inleving en overgave; op zijn kortere en langere ziekbedden lag hij met de zwaarste literatuur om zich heen; toen hij bij zijn laatste ziekte in het ziekenhuis werd opgenomen, moest Shakespeare hem worden gebracht. Vóór en ook tijdens de grootere werken, die allicht meer de aandacht | |||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||
trekken, is een berg klein werk, van zeer goede journalistieke kwaliteit, uit zijn pen gevloeid. Die kleinere stukjes, in tal van bladen, zijn soms juweeltjes. Wanneer hij een artikel moest schrijven over geheelonthouding, wat uiteraard een begrensd onderwerp is, wist hij het altijd in grooter verband te zetten en wijderen achtergrond te geven. Het is merkwaardig hoe hij dat jaren en jaren heeft kunnen volhouden. Zijn loopbaan van dezen kleineren, journalistieken arbeid was hij begonnen met hoofdartikelen in de Appingedammer Courant, waarmede hij het werk van grootvader Okken en vader De Haas voortzette. Van 1900-1903, dus nog vóór Bergum, schreef hij er 37, van den meest verschillenden, meest ethischen, inhoud. Daarna kwamen artikelen in godsdienstige, socialistische en geheelonthoudersbladen en -tijdschriften: Friesch Volksblad, Wetenschappelijk Bijblad van Het Volk, Palvu, De Blauwe Vaan, De Blijde Wereld (later Tijd en Taak), De Socialistische Gids, De Hervorming, de Stroom, enz. enz. Twintig jaar lang redigeerde hij het kerkelijk-godsdienstige blad voor Zwolle e.o. Tal van brochures over dezelfde onderwerpen zagen in den loop der jaren het licht; in de lijst der geschriften vermelden wij er enkele van de vele. Ook vele van zijn preeken zijn gepubliceerd. Een zestal in De Blijde Wereld-preekjes, meerdere in de Vrijzinnige godsdienstprediking, een bundel van zes, getiteld ‘Zij zal bloeien als een roos’ bij zijn vertrek uit Sneek (1919), een bundel van 25 bij zijn 25-jarig ambtsjubileum ‘Uw koninkrijk kome’ (1928), een tweetal over ‘Jodendom en democratie’Ga naar voetnoot1. Kort voor zijn dood heeft hij nog een nieuwen bundel persklaar gemaakt om t.z.t. te verschijnen. Met 1922 beginnen dan de meer omvangrijke geschriften te komen, de rij wordt geopend met ‘Redelijke Religie’, ontstaan uit Volksuniversiteitsvoordrachten, en besloten met ‘Moderne Theologie’ (1940). Ook al deze grootere werken zijn prediking en propagandistisch van aard, prediking van een redelijke religie die ‘klaarblijkelijk in harmonie is met het wetenschappelijke, sociale en humane ideaal’. Nu eens meer populair, dan weer meer wetenschappelijk zijn deze werken altijd weer een pleidooi, een bewogen hartstochtelijk pleidooi voor het hooge rijk, ‘het heimwee veler harten’. Zijn religie ging niet op in den tijd, maar was er wel zeer nauw mede verbonden, zij was niet dogmatisch maar realistisch opgebouwd, op de wereld der werkelijkheid. Het ligt niet | |||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||
in de bedoeling van dit levensbericht De Haas' overtuigingen en inzichten in den breede te schetsen, wij volstonden daarom met enkele richtlijnen. In den Zwolschen tijd valt ook zijn dissertatie. Op zijn 51ste jaar (1930) kwam hij er eindelijk toe de aan zijn ouders gedane belofte in te lossen. Waar een dissertatie meestal is de eenigszins onbeholpen eerste schrede op het wetenschappelijke pad, die beloften in kan houden, krijgen we hier het tegendeel: het werk van een rijpen volgroeiden geest die zijn onderwerp met bekwaamheid hanteert. Zij was gewijd aan den Deenschen filosoof Harold Høffding, die reeds in zijn studentenjaren, zijn aandacht had geboeid, om wien hij Deensch was gaan leeren en dien hij, op een Congres voor Geheelonthouding in Kopenhagen zijnde, in zijn studeervertrek van aangezicht tot aangezicht heeft mogen aanschouwen en spreken. Het werk is uitgegroeid tot een lijvig boekdeel van bijna 300 bladzijden en met de liefde en piëteit van een oudere geschreven. Dat Høffding tot onderwerp van de dissertatie gekozen werd is begrijpelijk. Er was menig punt van overeenkomst. Høffding was een vrije ondogmatische geest en bezield met sociaal gevoel al was hij nooit socialist geworden. Høffding's grondstelling van het behoud van de waarde als het religieuze grondbeginsel, noemde De Haas geniaal: ‘hier is de grondslag gegeven voor een verantwoorde, universeele religie, redelijk en realistisch inderdaad, met de groote horizonnen die zich openen van een oneindig waarderijk, dat zich uitstrekt in en boven de wereld onzer ervaring, een eeuwig wereldwerk, dat zich voltrekt in menschengeschiedenis en wereldgeschiedenis, waaraan wij deel kunnen hebben en waaraan wij ons deel moeten geven, met de diepe overtuiging dat het waardevolle niet verloren gaat, slechts omgezet wordt in andere hoogere vormen’ (blz. 285). Zie hier nog eenmaal De Haas' overtuigingen, nu in meer wijsgeerige termen. Het was een groot persoonlijk geluk voor hem De Graaf, met wien hij in zoo menig opzicht eens geestes was, als promotor te mogen hebben. Het was een verheffend moment tevens deze beide vrienden tegenover elkaar aan de groene tafel te zien. Strijder met het woord in geschriften voor een universeele religie en een humanistisch socialisme was De Haas meer in het bijzonder een vurig strijder voor het Vrijzinnig Protestantisme in de kerk. In den loop der jaren is die strijd eenigszins van karakter gewijzigd door de houding der Vrijzinnigen. Aanvankelijk viel voor De Haas het accent op de groote vraag: Hebben de Vrijzinnigen het recht op een plaats in de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||
Ned. Herv. Kerk? De pogingen der orthodoxie de meer vrijzinnige elementen er uit te drijven waren eeuwen oud en doken telkens weer op, ook in de jaren omstreeks 1910. De Haas, dien men in zekeren zin - men denke aan het voorgevallene bij zijn proponents-examen - uiterst links kon noemen, was diep overtuigd van het ideaal eener vrije volkskerk, waarin voor alle richtingen plaats is. Op historische en moreele gronden bepleitte hij dit recht o.a. in een geschrift ‘De Belijdenisquaestie in de Ned. Herv. Kerk’ (1914), waarin hij zich ten scherpste verzet tegen conscientie-dwang en uitdrijverij. Met heel zijn hart hing hij en is hij blijven hangen aan onze oude kerk, al zag hij haar conservatisme in wereld- en levensbeschouwing en haar overwegende maatschappelijk-reactionaire gezindheid. Maar naar diepsten zin zag hij haar groote beteekenis; zij bedoelde ten slotte ‘de levende godsdienstige en Christelijke gedachte te zijn, die niet vast te leggen is in een eenmaal vastgestelde leer en niet gebonden aan een bepaalde voorstelling, maar die veeleer ook zich verwerkelijkt in het voortgaande denken en streven der eeuwen’. Zoo was haar wezen niet conservatief en niet reactionair en kon hij geloof in haar hebben. De Haas was modern, issu van de moderne vaderen der 19e eeuw: Scholten, Kuenen, Pierson e.a. Hij had eerbied voor de oude geloofsbelijdenissen, zag er de kern van, maar hij sprak de taal van zijn eigen tijd. Geijkte stichtelijkheid lag hem verre, het woord God zullen wij in zijn preeken niet vaak tegenkomen, hij was huiverig voor alle anthropomorfisme en poogde alle traditionalisme te boven te komen door, naar de leus van het modernisme, het geloof op ervaring en rede te grondvesten. Hij hield de beginselen der moderne vaderen hoog en wanneer hij in de latere jaren ziet dat vele vrijzinnigen ontrouw worden aan die beginselen, richt zijn strijd zich tegen hen. Verzet tegen deze moderne vaderen was reeds omstreeks 1900 opgekomen bij malcontenten, die zich afwendden van het 19e eeuwsche geloofsoptimisme, omdat zij meer oog kregen voor de tragiek der wereld en de realiteit van zonde en schuld. In het rechtsmodernisme werd deze lijn voortgezet, vooral in en na den wereldoorlog van 1914-'18, toen de groote geestelijke en maatschappelijke verwarringen aan den dag kwamen, waarbij ook in ons land de zgn. Zwitschersche theologie van Barth e.a. (afwending van alle cultuur) grooten invloed kreeg. De Haas was nooit een vlakke optimist geweest, in zijn wereld- en levensbeschouwing had hij alle levenswerkelijkheden een plaats gegeven, maar hij geloofde en bleef geloven in de door- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||
werking van de goddelijke gedachte in mensch en maatschappij. En wanneer dan in de 20e eeuw ook de wetenschap in andere banen gaat, is hij wel bereid te trachten opnieuw de waarheid van het geloof in overeenstemming te brengen met nieuw gevonden wetenschappelijke waarheden, maar hij is allerminst bereid mede te loopen met hen die op grond van de wijzigingen in het wetenschappelijk denken, meenden dat deze wetenschap bankroet was, dat er geen wetmatigheid in de natuur meer was, dat alles relatief was geworden en nu alles in het denken maar geoorloofd, dat het irrationalisme de hoogste waarheid en wijsheid geworden was. Hij zag, en hij zag het met ergernis en droefheid, dat ook in vrijzinnige kringen de ‘mythe’ ten koste van de ‘rede’ verheerlijkt werd, dat de ‘behoefte’ werd geponeerd inplaats van het ‘zoeken naar waarheid’, dat men geneigd bleek tot een ‘al te vlotte aanvaarding van willekeurig-personalistische theologieën en christologieën, van kerkelijk confessionalisme, van een religieuze gezindheid die ten aanzien van eene humanistische en evolutionistische denkwijze eer antithetisch dan synthetisch is gericht’. Voor handhaving van de moderne beginselen, niet van de moderne verworvenheden, strijdt hij dan in zijn laatste omvangrijke, vrij zware, publicaties, in ‘De Godsdienstige Gedachte in de XXste eeuw’ (1935) en ‘Moderne Theologie’ (1940), vrij zwaar vanwege de compactheid waarmede zij geschreven zijn, vrij zwaar ook omdat hij de rekening moet opmaken van het moderne wereldbeeld, aan de hand van de nieuwere physici, biologen, psychologen, sociologen en filosofen. Een breed veld van studie, waarin hij zich nochtans met groote bekwaamheid en scherpzinnigheid heeft ingewerkt. Aan de hand van Eddington, Jeans, De Sitter, Einstein op physisch gebied en de belangrijkste figuren op de andere genoemde gebieden oriënteert hij zich om ten slotte vast te houden aan het causale wetmatige karakter van de werkelijkheid, aan wetmatig verband van organische evolutie, aan de wetmatigheid in de samenhangen van het bewustzijnsleven, aan alle sociale, economische en ideëele verbindingen, omdat zij nu eenmaal bestaan, aan een alomvattend verband en een dieperen eenheidsgrond. Daarnaast worden in deze beide werken de godsdienstige gedachte en de godsdienstige vormgeving, de noodzaak van godsdienstig waarheidsonderzoek, overlevering en waarheid, beginselen en problemen van moderne theologie onderzocht, waarbij Roomsch-Katholieke en orthodox-Protestantsche dogma's nog eenmaal, bij veel waardeering, worden afgewezen en het geloof in de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||
rede, waarin alle dingen, de erkenning van mysterie en kennisgrenzen, van geloof en geweten, van instinct, intuïtie en divinatie besloten zijn, beleden. Wanneer De Haas spreekt over de rede, dan doet hij dit in Platonischen, Kantiaanschen en Hegelschen zin, niet in den geborneerden van rationalisme of iets dergelijks, zooals hij op de laatste door hem bijgewoonde moderne theologen-vergadering (1942) Dr G.J. Heering, een zijner tegenstanders, bijna toebeet en zooals hij reeds meermalen betoogd had in zijn geschriften. Het is aan zijn initiatief te danken dat in 1934 werd opgericht de ‘Linker-Werkgroep van Moderne Theologen’, waartoe een aantal predikanten toetrad die mèt De Haas ‘met zorg zagen dat in de tegenwoordige ontwikkeling van het Vrijzinnig Protestantisme de beginselen van de Moderne Theologie in het gedrang dreigen te komen, waardoor zij niet in staat zou zijn hare roeping in dezen tijd te vervullen’. Linker Werkgroep noemde deze groep zich, omdat er reeds een rechter bestond; zij vergaderde geregeld onder voorzitterschap van De Haas, referaten werden op deze vergaderingen gehouden om later in druk te verschijnen. Maar ook elders verhief De Haas zijn stem. Bij de veranderde inzichten van de vrijzinnige predikanten was toenadering tot de orthodoxie mogelijk geworden. Voor die toenadering werden gesprekken tusschen verschillend denkenden gehouden, waaruit een organisatie ‘Gemeente-Opbouw’ is voortgekomen, die de richtingen in de Ned. Herv. Kerk tot elkaar tracht te brengen. Aan de voorbereiding daarvan heeft De Haas nog deelgenomen, trouw aan zijn beginselen en weinig bereid die op te geven, hetgeen velen wel deden. De illusie dat hij het ‘winnen’ zou heeft hij nimmer gehad, daarvoor was hij te veel werkelijkheidsmensch en zag hij te veel het algemeen kenterende getij in 's werelds beloop. ‘Wij hebben uitgediend, vriend’, had reeds eerder op een Moderne Theologen-vergadering zijn oude strijdmakker Van der Heide hem toegevoegd in wijsgeerige berusting. Inderdaad was er een kloof ontstaan met de jongere theologenwereld. Toch droeg hij zijn laatste werk ‘Moderne Theologie’ op ‘in dank aan een vorige, in hoop aan een komende generatie’. Hij wist dat hij verliezen zou, maar ook, dat dit tijdelijk zou zijn, dat het licht der redelijkheid weer dagen zou. Niet alleen het Vrijzinnig Protestantisme, de geheele wereldgang ging dwars tegen De Haas' idealen in. Met zorg heeft hij het Nationaal Socialisme zien aankomen, met zorg het ook in ons vaderland vat zien krijgen op allerlei kringen. Dezelfde gevoelens als tegenover het Bolsje- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||
wisme bezielden hem er tegen: de dictatuur, de menschenvervolgingen, het niet dienen van de waarheid en al wat er aan vast zat. Hij bestreed het op den kansel, in vergaderingen, trad in debat met Mussert, altijd weer hoog houdend de vaan van de democratie en de vrijheid. Hij is daarmede op den kansel doorgegaan, ook toen ons land bezet was. Zwijgen kon hij niet. Zwaar heeft hij in de laatste jaren onder de omstandigheden geleden, maar zijn wil brak niet. Zijn arbeiden werd zwoegen boven de kracht, maar zijn gemeente had hem noodiger dan ooit. Toen gijzelaarschap dreigde, maar men hem ontsloeg wegens hoogen leeftijd en zwakke gezondheid, verzette hij zich: hij wilde blijven om te steunen en te sterken. Maar hij moest terug en de arbeid werd weer opgenomen, steeds korter werd de rust die hij zich gunde. Toen kwamen maagbloedingen, een ziekte van enkele dagen... De stem zweeg, zij zou ook niet meer gehoord worden, wanneer straks, na den oorlog, vredes-stemmen tegen haat en wraak zoo noodzakelijk zich zouden moeten verheffen.
Een sterk, groot en breed leven trok aan ons voorbij. Een leven, vol van gaven, die volledig uitgebuit zijn, een leven, gewijd aan den dienst van het hoogste, een leven vol trouw, gewijd aan een gezin, aan kerkelijke gemeenten, aan nog wijder gemeenten, aan de gemeenschap. Een leven waarin alles verantwoord was, het grootste en het kleinste, omdat niets zoo maar werd gedaan. Een leven van bijzonder formaat, zooals wij niet heel vaak tegenkomen. En hijzelf? Als een rijk en dankbaar mensch heeft hij zich gevoeld, die de moeite, het leed en den strijd heeft leeren kennen, maar die in dat alles schatten van rijkdom vond, in zijn huis, in zijn leven, in zijn heerlijk werk; als een ootmoedige, omdat hij zich voelde als de rentmeester uit de gelijkenis, die voor de Waarheid het gezicht bedekken moet...
2 Maart 1944 K.F. Proost | |||||||||||||||||||||||
Lijst der GeschriftenEen volledige lijst van de publicaties van Dr G. Horreus de Haas is voorloopig niet te geven. Misschien dat deze door een zijner kinderen nog eens gemaakt zal worden. Voor de talrijke organen waarin hij geregeld schreef, zie men blz. 96; wij vermelden hier als grootere artikelen:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
Van zijn brochures noemen wij:
| |||||||||||||||||||||||
Preekenbundels:
| |||||||||||||||||||||||
Geschriften:
|