Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1942
(1942)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Alida Johanna Maria Tartaud-KleinGa naar voetnoot1
| |
[pagina 141]
| |
en te hooren gaf, was in elk geval zoo, dat er verschillende aanbiedingen van tooneeldirecties kwamen. Op raad van den toenmaligen directeur der Tooneelschool, den heer S.J. Bouberg Wilson, voor wien zij haar leven lang, als zoovelen zijner oud-leerlingen, grooten eerbied en dankbaarheid heeft gehad, sloot ze een contract met de heeren Le Gras en Haspels, directeuren van de Vereenigde Rotterdamsche Tooneelisten; de verbintenis ging in 1 September 1890. Zoo werd zij Rotterdamsche en ze zou het met een in de tooneelwereld zeldzame standvastigheid blijven. Nu begint ze het gewone leven der jonge actrices: van alles meedoen, allerlei kleine karweitjes opknappen. Zoo moest ze ook mee-figureeren, ook wel helpen souffleeren. Figureeren is trouwens een goede leerschool. Toen heeft ze, nog in datzelfde najaar, haar ‘kans’ gekregen. Catherina Beersmans werd ziek; ‘Vorstenschool’ moest, met die groote actrice in de hoofdrol, te 's-Hertogenbosch ‘gaan’... Alida Klein mocht voor haar invallen. Vijf dagen om te leeren, één repetitie met de artisten... Aan repetities deden ‘de Rotterdammers’ in dien tijd trouwens niet veel; ook lang daarna niet. Het eerste optreden was een succes; ze speelde deze rol toen achtereenvolgens ook te Breda, te Middelburg, te Zutphen en op nog eenige plaatsen. En het succes bepaalde zich niet tot de plaatsen zelf waar ze optrad: de critiek nam van de jonge actrice die reeds op de Tooneelschool groote verwachtingen had gewekt, heel veel notitie. Natuurlijk ontbraken ook de waarschuwingen vol vaderlandsche bedachtzaamheid niet: men moest haar niet over het paardje tillen; ‘geen heel onverstandige gedachten wekken in het verstandige kopje van ons Kleintje’. Zulke gevaren zijn in den regel minder groot, dan de buitenstaander meent. Jonge acteurs en actrices met zuiver gevoel en een dienovereenkomstig begrip, zooals Alida Klein, voelen en weten altijd zelve het beste wat hun ontbreekt, en hoe aangenaam de toejuichingen hun ook mogen klinken, het verschil tusschen het ideaal dat in hen leeft en de volbrachte praestatie voelen ze dieper dan de vreugde over succes. Alida Klein heeft haar heele leven door de rol van koningin Louise gespeeld, en wie die verschillende malen van haar hebben gezien, weten dat zij er altijd-door aan heeft gewerkt, en dat het succes aan het begin van haar loopbaan haar geenszins zelfgenoegzaam heeft gemaakt. We hadden het nu over een rol, die zij, tot haar groot voordeel trouwens, ‘opgenomen’ heeft: Haar eigenlijk debuut was de rol van Leentje Schmalenbach in ‘Het Fabriekskind’ van Ernst von Wildenbruch. De | |
[pagina 142]
| |
critiek hierover was niet minder schitterend dan die over de wel heel anders geaarde koninginnerol. Uiteraard bleef zij voorloopig nog kleine rollen spelen; als Catherina Beersmans overleden is, komt het emplooi van de tragische rollen aan Philomène van Kerckhoven-Jonkers, die sedert 1889 bij het Rotterdamsche gezelschap was, en daar tot 1907 bleef. Alida Klein heeft ook van haar wel rollen opgenomen, o.a. in ‘Vorstenschool’ de andere groote vrouwenrol, naast en onder die van koningin Louise, die van Hanna. Zij heeft uiteraard ook veel jongemeisjes-rollen gespeeld, speciaal de rollen van ernstige jonge meisjes. Blijspel-rollen heeft ze een enkele maal vervuld, te weinig naar haar wensch; ze heeft daarin nooit geëxcelleerd. Een van haar weinige blijspelrollen, die ons zijn bijgebleven, was die van Mathilde in ‘Het laatste Stadium’ van Mevrouw J.M. IJssel de Schepper-Becker. Haar bestaan verloopt regelmatiger dan dat van de meeste tooneelkunstenaars. We wezen er reeds op, dat zij ongeveer haar heele leven aan ‘de boorden van de Schie’ heeft doorgebracht; - ze woonde ook lange jaren aan de Schie -; dat leven is een zeldzaam voorbeeld van wat een vrouw aan kunst speciaal aan ééne stad kan geven, eenerzijds, en van wat zij van die stad aan dankbare genegenheid kan terug ontvangen. Zij is den 2den November 1899 aldaar getrouwd met den tooneelspeler Frits Tartaud; twee kinderen zijn er uit dat huwelijk geboren, een meisje en een jongen, die geen van beiden de tooneelloopbaan hebben gekozen. Alida Tartaud-Klein voelde zich ook thuis in Rotterdam; zij verkeerde er in zeer goede kringen, en stelde daar prijs op; ze had er altijd een uitstekende pers (Johan De Meester, Henri Dekking), men kan - zonder eenige spottende bedoeling - wel zeggen: dat stond bij iedere première van-te-voren vast. Ze had er jaarlijks, als eenige andere artisten van het gezelschap, haar eere-avond; dat waren avonden van hulde en feestelijkheid, waarop fabuleuze aantallen bloemstukken werden aangedragen. Kortom, zij heeft veelszins een ideale kunstenaarsloopbaan gehad; voor zoover dit mogelijk is. Als ‘De Vereenigde Rotterdamsche Tooneelisten’ onder Legras en Haspels worden omgezet in ‘Het Rotterdamsch Tooneel’ onder de directie van P.D. van Eijsden (Augustus 1900), blijft zij uiteraard bij dit gezelschap; wanneer in 1920 de combinatie Rotterdamsch-Hofstad Tooneel tot stand komt, onder de leiding van Cor van der Lugt Melsert, evenzoo. In 1926 verlaten dan de Heer en Mevrouw Tartaud het Rotterdamsch-Hofstad Tooneel en stichten het Nieuw Rotterdamsch Tooneel; het nieuwe gezelschap werd geïnaugureerd met ‘De Koekoek’ | |
[pagina 143]
| |
van Jan Fabricius, door Mevrouw Tartaud geregisseerd en waarin zij de rol van Aalke Aikes speelde. Dat eigen gezelschap heeft maar korten tijd bestaan. Dan, na 1929, volgen er vier jaren van ‘ambulantisme’; bij Het Schouwtooneel valt zij, tijdens een ziekte van Mevrouw de Boer-van Rijk in en speelt ‘Kniertje’, een rol die zij ietwat anders opvatte, namelijk niet zoozeer als de houding van de door het leven getemde, als wel, positiever, die van een katholieke vrouw, wier geloof haar de ellende der aarde met smart, maar gedwee, doet aanvaarden. Ze heeft meer gastrollen bij het gezelschap van Adriaan van der Horst gespeeld: Mevrouw Hamelin in ‘De Zilveren Bruiloft’, Anna in Pirandello's ‘Het Leven dat ik je gegeven heb’, rollen die zij alle drie eerst bij Van der Lugt Melsert gespeeld had. In 1933, bij het ‘Groot Nederlandsch Tooneel’, treedt ze dan weer eens als vorstin op; in ‘Hare Majesteit regeert’. Maar ook deze verbintenis was niet durend. Ze heeft toen ook nog bij Het Hollandsch Tooneel de rol van de huishoudster Marianne in Heyermans' ‘Schakels’ vervuld; - dien avond heeft ze haar 40 jarige tooneelloopbaan gevierd, een viering, minder glorieus, helaas, dan het groote feest van haar zilveren jubileum, op 6 November 1915, toen ze in ‘Sonna’ van Jan Fabricius optrad, en de vlaggen uitwoeien van den Grooten Schouwburg in Rotterdam. Het is een weemoedige gedachte, dat verval in de publieke aandacht dat bijna alle oude tooneelkunstenaars moeten ervaren; - Mevrouw Mann-Bouwmeester was een uitzondering. Alida Tartaud-Klein heeft haar leven besloten in een otium, zij het wel zeer ‘cum dignitate’. Zij heeft haar laatste jaren in stilte doorgebracht; gaf nog wel eens een declamatie-avond, gaf lessen, regisseerde bij dilettantenclubs. Haar gezondheid begon ook te verminderen. In Februari 1938 verergerde haar toestand. Ze overleed den 18den van die maand in het Haagsche diaconessenhuis Bronovo, waarheen ze eenige dagen daarvóór uit het ziekenhuis te Rotterdam was overgebracht.
Dit is het schema, het geraamte van haar bestaan. Wat er leven, gloed, vorm, bekoring aan gaf, dat was haar kunst. Men heeft het betreurd, dat zij betrekkelijk weinig in werk van groote litteraire allure is opgetreden; inderdaad, men zou van een vrouw van haar talent, haar rijzige schoonheid, haar doordringenden blik verlangen, dat zij enkel in ‘klassiek werk’, in den ruimsten zin van het woord, haar gaven had getoond. De omstandigheden hebben het anders gewild, maar toch, zij heeft onder | |
[pagina 144]
| |
andere belangrijke Ibsen-rollen gespeeld, behalve Nora - reeds in 1896 - Mevrouw Alving in ‘Spoken’ (haar eerste moederrol), Rebekka West in ‘Rosmersholm’, Ellida in ‘De Vrouw der Zee’; Hedda Gabler was bovendien de rol waarin zij in Mei 1928 afscheid nam; - een fausse sortie! Ze heeft ‘Judith’ van Hebbel gespeeld, Maria Stuart en De Maagd van Orleans, Ygraine in Maeterlincks ‘Dood van Tintagiles’, Monna Vanna, Bianca in Wilde's ‘Florentijnsche Tragedie’, Madelon in ‘Belachelijke Hoofsche Juffers’, Armande in ‘Geleerde Dames’, Jette in Hauptmanns ‘Ratten’, en Rosa Bernd, en Hanna Schal in Voerman Henschel. Porcia in Shakespeare's ‘Julius Caesar’, en Desdemona, en Kaatje in ‘De Getemde Feeks’; en Vasantasena. Hélène in ‘Mejonkvrouw de la Seiglière’, Marguerite Gautier (een van haar geliefde rollen) en die andere paraderollen: Flora Tosca en Medea (Legouvé). En Berthe Tergnier in ‘De Schaduw’ van Dario Niccodemi, en Mevrouw Hamelin in ‘De Zilveren bruiloft’ van Paul Géraldy, en de moeder in Hellmuth Ungers ‘Moederlegende’ en juffrouw Dowey in ‘De medailles van een oude vrouw’. Wat Nederlandsche stukken aangaat, we noemden reeds een paar van haar rollen (Knier in ‘Op Hoop van Zegen’, Marianne in ‘Schakels’). Als Sonna in het gelijknamige stuk van Fabricius vierde ze haar zilveren jubileum, ze heeft meer rollen van Fabricius vertolkt; vooral als Djoeke in De Rechte Lijn (haar man was Wilko de Hond) had zij veel succes. Ook was ze Beatrijs in 't stuk van Felix Rutten; Mathilde in ‘Het laatste Stadium’ van J.M. IJssel de Schepper-Becker, Christine in Walchs ‘Antithese’. De titelrol in Multatuli's ‘Aleid’ speelde ze bijzonder graag. Van Koningin Louise spraken wij al. We vermelden niet al haar honderden rollen. Belangrijker is het, na te gaan, welke persoonlijke gesteldheid aan die verschillende creaties ten grondslag lag. Wat haar uiterlijk betreft, we zeiden het reeds, bracht Alida Klein veel mee, vooral ook een sterk sprekend, echt ‘tooneelgezicht’. Bovendien had zij een helder begrip, en een bijzondere gave voor vreemde talen, waarvan zij voortreffelijk het accent wist te treffen. Behalve bij haar eindexamen van de Tooneelschool heeft zij dat getoond in voordrachten; - zij heeft haar leven lang voordrachtavonden gegeven. Ze was een ongemeen intelligente vrouw; we moeten erbij voegen, dat dat intellect zich niet altijd op de aangenaamste wijze toonde; ze kon onder haar kameraden geducht scherp zijn; een scherpe tong bij een scherp verstand. Het vlug-geestige van een figuurtje als Aleid ‘lag’ haar in bijzondere mate. Sensualiteit lag haar niet, in elk geval heeft ze zich wel | |
[pagina 145]
| |
zeer gehoed voor al wat Rotterdam in haar spel ‘oneerbaar’ zou kunnen voorkomen; - het is haar kunst niet altijd tot voordeel geweest; haar Marguerite Gautier was meer fatsoenlijk dan overtuigend. Dit was wellicht een keerzijde van haar zoozeer ingeburgerd zijn in de Maasstad. Overigens, wanneer we haar qualiteiten opnoemen, - ijver en toewijding hebben daartoe altijd behoord; dat zij bij eenige gelegenheid niet volkomen rolvast zou zijn geweest, was ondenkbaar. Er zijn twee in den grond verschillende manieren van tooneelspelen; al zegt Coquelin, dat er maar één goede isGa naar voetnoot1, namelijk die, waarbij de acteur voortdurend zijn personnage als buiten zichzelven blijft zien en beheerschen, hoezeer die personnage ook ten prooi is aan allerlei hartstochten. Alida Tartaud - wellicht nog niet Alida Klein - beantwoordde ten volle aan dezen eisch. ‘Chez le comédien le un doit être le maître du deux’, zegt Coquelin ‘celui qui voit doit gouverner, le plus absolument possible, celui qui exécute’. Alida Tartaud was nóóit weg in een rol; - zooals bijvoorbeeld wijlen Wilhelmina van der Horst-van der Lugt Melsert dat wel was; men mag zeggen, dat die haar groote rollen in trance speelde; met Charlotte Köhler is dat ook het geval. Het voordeel van de speelwijze van Alida Tartaud was, dat zij, uiteraard, voortdurend haar plastiek, ook de accenten van haar stem, observeerde, en, meer dan dat, zorgvuldig tot hun recht deed komen. Het gevaar van dezen trant is, dat men in emotionneerende kracht te kort schiet. Alida Tartaud kon vlak vóór- en vlak nádat ze het publiek tot tranen bewogen had, tusschen de coulissen allerlei grappen maken, en tusschen de coulissen niet alleen, ook in kleine pauzes terwijl ze op het tooneel stond. Maar onmiddellijk daarop bespeelde ‘le un’ dan weer haar volmaakt instrument - ‘le deux’ - met volmaakt meesterschap. Dat instrument dat zoo ontroerend van uitdrukking, zoo schoon van plastiek, zoo ontroerend van geluid was. Die crânerie van grapjes maken tusschen gevoelig spel in was en is iets, dat kunstenaressen en kunstenaars van de andere categorie volkomen onverdragelijk is. Die diepste onbewogenheid heeft haar gevaren, zeiden we. Ook dit gevaar, dat de kunst op die manier tot een ‘métier’ wordt, dat wel-is-waar een ongeschoold publiek - en daartoe behooren zeker 95 procent van onze schouwburgbezoekers - kan ontroeren, maar dat op den duur de kenners koud laat. Hoewel Alida Tartaud-Klein een groote kunstenaresse | |
[pagina 146]
| |
was, is zij toch ook wel, en niet zoo heel zelden, tot het ‘métier’ vervallen. Het donkere tremolo in haar stem ‘deed 't 'm’ altijd, en dat wist zij, en paste dien truc toe, ook wanneer een fijner genuanceerde dictie de juiste was. Haar tegenspeler maakte zij 't daarmee niet gemakkelijk; hij bemerkte de onbewogenheid van zijn partner, en had moeite, doorvoeld spel daartegenover te plaatsen. Zij kon - natuurlijk! - anders en beter, en wanneer de regie haar daarop wees - het is bijvoorbeeld gebeurd bij repetities van Pirandello's ‘Het Leven dat ik je gaf’, bij het Rotterdamsch-Hofstad Tooneel - en dus haar artistiek geweten wekte, dééd zij het onmiddellijk beter. Maar ja, het is begrijpelijk, al is het niet goed, dat iemand, zoo verwend door pers en publiek, die àlles van haar mooi vinden en haar stééds toejuichen in tonen waar niets boven gaat, - dat zoo iemand wel eens verslapt... En na de eerste voorstellingen van dit stuk is zij dan ook wel weer in dien gemakkelijken en wat het effect betreft nooit falenden toon vervallen. Wij vermelden dit, daar we meenen dat een levensbeschrijving niet een voortdurende ophemeling moet wezen, en we voegen erbij, dat een dergelijke fout, waarvan het zoo begrijpelijk is, dat ze op-den-duur in deze omstandigheden insluipt, de groote beteekenis van Alida Tartaud niet aantast. Want haar toon was in den regel, en zeker in de eerste helft van haar carrière, bijzonder natuurlijk. En van regie in den modernen zin, een regie die een dergelijke fout in den aanvang had moeten aanwijzen en bestrijden, was, althans ten opzichte van iemand van haar positie, meestal geen sprake. Op de repetities repeteerde ze ook nooit met volle kracht. Was zij niet steeds in haar zelfde milieu, in haar zelfde stad gebleven, dan zou zelfs dit kleine ongunstige gevolg van het al te gemakkelijk succes zich niet hebben vertoond. We vermeldden reeds terloops, dat zij ook voordracht-avonden gaf; ze was ook lange jaren leerares in de voordrachtkunst aan de Rotterdamsche muziekschool en gaf veel particuliere lessen. Een merkwaardige vrouw, met een innerlijk moeilijk leven, is Alida Tartaud-Klein geweest. In de annalen van het vaderlandsch tooneel neemt zij een roemvolle plaats in.
Cor van der Lugt Melsert Jan Walch |
|