middelbare akte als leraar in het Engels. De bevoegdheid als leraar werd in November 1879 verkregen; daarop volgde in September 1880 zijn benoeming tot leraar aan de beide middelbare scholen (H.B.S. en gymnasium) in Sneek vanwaar hij twee jaar later overging naar Groningen, waar hij leraar werd aan het gymnasium en de driejarige H.B.S. In 1884 huwde hij Aleida Haagman; uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren.
In Groningen begon Roorda de loopbaan die hem tot een van de vooraanstaande mannen gemaakt heeft in de geschiedenis van ons onderwijs. Hij heeft er ongetwijfeld hard gewerkt, maar daarnaast hield hij toch tijd om zich met zijn gezin bezig te houden. Ik herinner mij heel goed de Woensdag- en Zaterdagmiddagen, dat ik als gymnasiast hem op de Leeuwarder straatweg, toen nog onbebouwd, met de kleinen zag lopen of rennen, want deftig is Roorda nooit geweest, al gaf hij evenmin aanstoot door opvallend gedrag. Op school kregen wij Roorda eerst in de derde klas, dus wanneer wij al ingeburgerd waren en konden vergelijken. Er waren in mijn tijd (1888-1894) tal van biezonder bekwame leraren aan het Groninger gymnasium, waarvan verscheidenen hoogleraar geworden zijn, maar toch, met één krasse uitzondering, goede of uitstekende leraren waren. Bepaald onbekwaam, door onvoldoende vakkennis, waren alleen een paar van de klassieke leraren, maar dat hinderde niet tegen het overwicht van de andere. Roorda zal onder de kollegas ongetwijfeld opgetreden zijn met zijn gewone bescheidenheid, die ook ons leerlingen trof, maar zijn werk was voldoende om zich tegenover allen te handhaven, ook als leraar. Van strengheid was in Roordas klassen nooit sprake, van wanorde of orde evenmin: er werd in zijn klassen flink, schoon rustig, gewerkt. Wat mij nu opvalt, als ik verhalen van tegenwoordige gymnasiasten hoor, is dat er nooit met een woord gesproken werd over het eindexamen: de resultaten van dat examen waren trouwens ook van een aard om het als niet maar dan een vorm te beschouwen; de namen van de gekomitteerden werden door geen leerling ook maar gelezen. Roorda boeide ons niet door schitterende eigenschappen, trachtte nooit interessant te zijn, dwaalde nooit af, zoals enkele leraren, ook goede, wel eens deden; hij bleef bij zijn bescheiden taak, en wij leerden bij hem Engels, en... nog iets anders: zorgvuldig en ernstig studeren. Al spoedig na z'n komst in Groningen heeft Roorda voor zijn onderwijs een eigen boek verlangd; het resultaat was de in 1886 verschenen Engelsche Spraakkunst, waarvan sedert meer dan zestig drukken zijn verschenen. Vraagt men naar de oorzaken van Roorda's sukses, dan is het antwoord: omdat hij trachtte een boek te geven dat niet alleen voor de leerling zo helder mogelik was, geschikt ook voor de minder begaafden, maar bovenal een boek dat de leraar een groot deel van het werk uit handen nam, en geschikt was ook voor mensen die na hun examen hun hele leven nooit meer een boek inkijken. Het twede deel stelde enige eisen van nadenken, en is nooit populair geworden, al zijn er, mede door de steun van het eerste deel, veertien drukken van verschenen. De behoefte aan een een-