Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1935
(1935)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Francis William Reitz
| |
[pagina 186]
| |
namen kreeg heeft de president aldus verklaard. Er waren ten tijde van den doop in 1810 slechts twee predikanten in de Kaap en net één kerk, de welbekende groote kerk in de Heerengracht (later in Addeleystraat verdoopt). Toen de Hollandsche predikant ds Manger afwezig was, moest de Engelsche veldprediker Jones den doop verrichten en aangezien hij de Fransche namen François Guillaume (naar zijn peetoom Fagel, een intiemen vriend van zijn vader) niet kon uitspreken, vertaalde hij de namen in Francis William, waarmede deze Engelsche namen in de familie hun intrede deden. Op zijn tiende jaar wordt hij naar de kostschool genaamd ‘Rouwkoop’ van den Duitscher Dr. Drossel te Rondebosch gezonden. Later verwisselde hij de kostschool voor het South African College, waar hij tot zijn 18de jaar bleef. Op zijn twintigste jaar legde hij met goed gevolg examen in letteren en wetenschap af en was een jaar lang werkzaam op het kantoor van advocaat Frederik Watermeyer, om de eerste beginselen van Romeinsch-Hollandsch Recht te leeren. Daarna zond zijn vader hem naar Engeland om zijn juridische studies te voltooien aan de Inner Temple te Londen. Voor zijn terugkeer naar zijn vaderland in 1868, bezocht hij Nederland. Toen hij in de Kaap aangekomen als advocaat geen droog brood verdienen kon, trok hij in 1870 naar de pas ontdekte diamantvelden te Pniel aan de Vaalrivier om zijn geluk te beproeven, maar ook daar begunstigde de fortuin hem niet. In de Kaap teruggekomen heeft hij drie jaren met het Rondgaande Hof door de kolonie getrokken, totdat president Brand van den Oranje Vrijstaat (‘Alles sal reg kom’) hem een plaats als voorzitter van het Hof van Appèl aanbood en toen later het Hooggerechtshof werd opgericht, kreeg hij daarin zitting. In Juli 1888 verloor de Oranje Vrijstaat zijn grooten en wijzen staatspresident Hendrik Brand en viel de keuze van den Volksraad op Reitz, die met 3999 van de 4324 stemmen tot president gekozen werd. Den 10den Januari 1889 werd hij als 5den president ingezworen en in 1894 herkozen. Een zijner eerste regeeringsdaden was het tractaat van vriendschap en handel met de Zuid-Afrikaansche republiek en het politiek verbond tusschen beide republieken, den 9den Maart 1889 te Potchefstroom gesloten. Hij haalde de banden van vriendschap zoo dicht mogelijk aan, om daardoor een zekerder bolwerk tegen den gezamenlijken vijand te hebben. Onder zijn invloed nam de Volksraad bovendien in 1895 een motie aan, die een soort bondgenootschap tusschen beide staten bepleitte, waarna in 1896 de banden nog nauwer werden toegehaald door het of- en defensief verbond, dat in den 2den vrijheidsoorlog de beide republieken samen ten strijde deed trekken. Om gezondheidsredenen trad hij in 1895 af en vestigde zich, na in Europa gereisd te hebben, in Pretoria als advocaat. Hier werd hij in 1898 tot rechter in het Hooggerechtshof benoemd en toen de staatssecretaris dr. W.J. Leyds in 1898 als buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Zuid-Afrikaansche republiek naar | |
[pagina 187]
| |
Europa vertrok, volgde hij dezen, door den Volksraad benoemd, als staatssecretaris op. Tot den ondergang der republiek, na den tweeden vrijheidsoorlog, heeft hij deze functie bekleed. Hij was mede-onderteekenaar van het verdrag van vereeniging op 31 Mei 1902. Een betere keuze kon met geen mogelijkheid zijn gedaan, want niet alleen was Reitz een warm Afrikaner van groote bekwaamheid, maar hij was iemand aan wiens trouw en oprechtheid geen mensch kon twijfelen. Als staatssecretaris heeft een zwaren taak op zijn schouders gerust. Immers de oorlogswolken trokken toen al over Transvaal. Hij was de opsteller en medeonderteekenaar van het moedige document, dat een dag na zijn verjaardag en op den geboortedag van zijn jongsten zoon een ultimatum aan Groot-Brittannië stelde. De eed van trouw heeft hij na den vrede geweigerd af te leggen. Verbitterd vertrok hij naar Nederland waar vrouw en kinderen vertoefden. Op het 24ste Ned. Taal- en Letterkundig Congres te Kortryk heeft hij met zijn stambroeders nog uiting gegeven aan zijn nationale gevoelens en toen trok de heer Reitz naar Texas en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, waar hij lezingen hield om aan de kost te komen. Hij zond drie zonen naar Madagascar om te onderzoeken of vestiging aldaar uitvoerbaar was. Op aandringen van generaal Smuts keerde hij ten slotte naar zijn geboorteland terug, kort na de terugroeping van sir Alfred Milner en het toekennen van zelfbestuur aan Transvaal in 1907. Rustig leefde hij in de Kaap met een hem in 1903 toegekend pensioen van den voormaligen O.V.S., terwijl hij zich met het schrijven van Afrikaansche poëzie bezig hield en het leveren van bijdragen aan de Zuid-Afrikaansche bladen. Toen in 1910 de Unie van Zuid-Afrika werd gesticht, werd hij tot senator benoemd en bij de eerste bijeenkomst tot voorzitter, welk ambt hij tot 1920 heeft bekleed, toen hij niet weer benoemd werd. Zijn nationale en republikeinsche gevoelens waren hieraan niet vreemd. Hij trok zich uit de politiek terug om rustige jaren in Gorddonsbaai, later in zijn woning in Tamboerskloof te Kaapstad te slijten. De universiteit van Stellenbosch verleende den waardigen grijsaard in December 1923 een eeredoctoraat als erkenning van zijn groote verdiensten voor land en volk gedurende een menschenleven. Immers in drie landen, den Oranje Vrijstaat, Transvaal en de Kaap (voor de Unie) had hij aan den bloei en de verheffing van den Afrikaanschen stam gewerkt en dat Stellenbosch hem eerde was - zooals hij mij schreef - ‘aangenaam vooral als komende van een plaats, waar de tradities van ons Hollandssprekenden niet geminacht worden, zooals ongelukkig wel grootendeels het geval is met de universiteit van Kaapstad, waar de groote meerderheid van de professoren uit Schotland afkomstig zijn’. Na den ondergang der republieken weigerde Reitz den eed van trouw aan het nieuwe bewind af te leggen, evenals zijn zoon, den tegenwoordigen minister Kolonel Deneys Reitz. In 1932 heeft het parlement, zonder stemming, een wet aangenomen, waarbij o.m. aan voormalige burgers van de Z.A.R. en de O.V.S., die indertijd ge- | |
[pagina 188]
| |
weigerd hadden dien eed af te leggen en die zonder nationaliteit waren, het Unieburgerschap werd verleend. Daartoe behoorden ook Reitz en zoon. Dr Reitz, die sedert 1884 lid was van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, was medeoprichter van den Afrikanerbond en lid van den universiteitsraad van Kaapstad. Tot zijn dood is hij senator geweest en merkwaardig is het, dat vader en twee zoons, kolonel Deneys Reitz, en Hjalmar Reitz tegelijk zitting in het parlement hadden, terwijl een andere zoon J.H.B. Reitz, lid van den Provincialen Raad voor Bloemfontein is en de echtgenoote van kol. Denys Reitz, het eerste vrouwelijke Volksraadlid voor Parktown. Hij was het patriarchale hoofd van een gezin van elf zonen en twee dochters, waarvan nog vier zoons en een dochter in leven zijn. Mej. Betsy Reitz, die geneeskundige is, heeft haar vader tot zijn dood verzorgd. Tweemalen is de heer Reitz gehuwd geweest. Zijn eerste echtgenoote mejuffrouw Blanco Thesen was de dochter van een Zweedsch koopman, die hem op zijn geboortedag, den 5den October 1887 ontviel. Hij hertrouwde in December 1894 met onze landgenoote mej. Cornelia Maria Theresia Mulder uit Delft, die leerares aan het damesinstituut ‘Eunice’ te Bloemfontein was en die hem op waardige wijze als presidentsvrouw ter zijde heeft gestaan en tot zijn dood den oudpresident, zooals hij steeds werd genoemd, heeft verzorgd. Op 1 Januari 1935 is zij, de eenige Nederlandsche vrouw die met een regeerend staatshoofd gehuwd is geweest, na een leven vol toewijding aan het Afrikaansche volk, te Kaapstad overleden. Behalve als staatsman was Reitz als dichter goed bekend en hij heeft zijn volk tal van pennevruchten nagelaten. In 1888 verschenen Vyftig uitgesogte gedigte, herdrukt in 1897 (met twaalf vermeerderd tot 62) en in 1909 opnieuw verschenen, in 1891 zijn Korte geschiedenis van Zuid-Afrika, in 1910 de Oorlogs- en andere gedichten, in datzelfde jaar verscheen de Unie Lees- en Studiebibliotheek onder redactie van out-President en Maskew Millar se Afrikaanse leesboekies deur H.J. Schepers onder redactie van F.W. Reitz. Tal van gedichten van Robert Burns werden door hem vertaald en uitgegeven. Hij vertaalde voorts Ma Call Theals History of South Africa en werkte met J.H. Hofmeyr (de tegenwoordige minister) mede aan de levensbeschrijving van ‘Onze Jan’ (Hofmeyr). Als dichter, vooral van oorlogsliederen, heeft Reitz het hart van zijn volk gewonnen. Geestig en levendig, humoristisch, soms vlijmend scherp, waren die een troost in de grootste ontberingen der vechtende burgers. De Nederlandsche taal beheerschte de oud-president volkomen. Eén dag voor zijn overlijden schreef hij met vasten hand Gezang 83 in het Nederlandsch over, alsof hij het voorgevoel van den naderenden dood had. Het na den vrede van Vereeniging vervaardigde gedicht: Vaarwel aan de Vierkleur, door J.P.J. Wierts op muziek gezet werd alom bekend en in tal van huizen in Transvaal en den Vrijstaat wordt het aangetroffen. | |
[pagina 189]
| |
Hij was een stut en een steun voor zijn volk in dagen van oorlog en vrede. Zijn naam leeft voort in het district en plaatsje in den O.V.S. naar hem genoemd, maar ook in het hart zijns volks als de laatste van een heldengeslacht, een patriot, die, zooals dr J.P. van Heerden bij den rouwdienst in de Groote kerk te Kaapstad zeide, toen hem hulde werd gebracht voor zijn onverzwakte verdiensten aan twee republieken, aan de Unie, aan volk en taal, maar ook wegens zijn menigvuldige deugden als mensch en als vriend: ‘Hij het geveg vir sy volk, gewerk vir sy volk, gely vir sy volk, geleef vir sy volk en geween vir sy volk. Hy het aan die hele Suid-Afrika behoort, want hy het die hele Suid-Afrika gedien’. Nog willen wij tot besluit enkele beschouwingen over zijn karakter uit het land zelve aanhalen. ‘In sy siel was geen skeur of kraak nie. Elders lezen wij: ‘Man van kragtige oortuiging wat nooit getransigeer, nooit sy eie heilige oortuiging vir eer en roem, vir lof of blaam prys gegee het nie, wat sy meening nooit opgedring het nie maar as dit moes, nooit geaarsel het om daarvan te getuig nie, wat selfs in die hoogste positie sy natuurlike eenvoud behou, maar in daardie eenvoud die diepste eerbied afgedwing het’. Verder: ‘Wyle president Reitz was die voorbeeld van 'n man wat sy minsaamheid kon rek tot die uiterste sonder om ooit te oorrek nie. Hy het geweet hoever hy kon buig sonder om te breek.’ En ten slotte schreef de Cape Times: ‘Brave and simple and true to the faith that was in him, ex-President Reitz was held in honour as much by those who, in the heroic epoch in which most of his life was spent, were necesseraly in the opposite camp, as by those of his own race for whom he worked. He was one of those men who could respect the views of his political opponents and would not allow a conflict of opinion to interfere with private affections’. Op den dag der begrafenis woei van het stadhuis te Senekal een oude Vrijstaatsche vierkleur halfmast. In de dagen der republiek was zij het eigendom der Vrijstaatsche regeering geweest. Voor deze gelegenheid had men haar - merkwaardigerwijze - voor den laatstovergebleven president van den Oranje-Vrijstaat opnieuw ontplooid.
's-Gravenhage. Fred. Oudschans Dentz. |
|