Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1935
(1935)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H.S.S. Kuyper
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar niet, en in eigen vrijen tijd ontwikkelde zij zich, las beroemde schrijvers, bestudeerde letterkunde en talen. Later volgt zij de colleges van haar vader in Letterkunde, Aesthetiek en Linguistiek, en hield daar dictaat van. Haar omgeving was niet bepaald literair, maar juist daarom waren deze colleges zulk een vervulling. Zij vertelde het zelf eens aan een interviewer: ‘Het milieu was er één van strijd en beginselkwesties. Ook hierin ben ik een geestesdochter van mijn vader. 'k Heb wel zeer sterk meegekregen die vastheid van overtuiging, welke mijn vader kenmerkte. ...... Hoewel mijn omgeving dus niet speciaal letterkundig was, heb ik toch thuis reeds leeren kennen de diepe schoonheid van de Nederlandsche taal. Ik werd opgevoed in groote liefde voor die taal. Zooals u weet was mijn vader taalvirtuoos. Hij sprak ons Nederlandsch buitengewoon mooi. Vaders Bijbellezen zal ik nooit vergeten! Zijn werk nam hem bijna geheel in beslag, maar als hij een oogenblikje tijd had om in huiselijken kring iets voor te lezen, dan was dit een bijzonder genot. Zooals hij b.v. Vondel voordroeg! De rei: ‘o, Kerstnacht schooner dan de dagen’ klonk als orgelmuziek. Hij sprak ook gaarne over de taal, deelde mooie vondsten, welke hij deed, ons mede en betrok ons in taalkwesties. Zoo had ik gelegenheid het Hollandsch te leeren kennen op een wijze, die velen moeten missen en die kennis is mij bij mijn werk natuurlijk uitermate te stade gekomen.’ Prof. Dr. F.L. Rutgers, vriend en collega van Dr. Kuyper, gaf in dien tijd voor de jongelui uit zijn kring literaire avonden, waarop gezamenlijk een groot werk, als b.v. ‘The idylls of the King’ van Tennyson bestudeerd werd, en later gaf hij lessen in de grondbeginselen der philosophie. Dat waren avonden, die na den dienst in de huishouding, door Henriette trouw bezocht werden en gretig aangegrepen als middel tot verdere ontwikkeling. Van haar vader ontving ze het catechetisch onderwijs, als voorbereiding voor het doen harer belijdenis. Van hem had zij 't rotsvaste geloof niet uit overlevering aanvaard, maar na eigen strijd verkregen. Hoewel streng Calvinistisch in haar levensbeschouwing was zij niet bekrompen of eenzijdig en waardeerde zeer den omgang met andersdenkenden in binnen- en buitenland. Op vier-en-twintigjarigen leeftijd, schrijft zij op aandringen van Prof. Dr. F.L. Rutgers en Ds. J.C. Sikkel haar eerste schetsje: Een Reisontmoeting, dat onder den schuilnaam S.C. (Essay = poging) werd opgenomen in de Zuid-Holl. Kerkbode, het orgaan van Ds. Sikkel (later afzonderlijk uitgegeven als boekje). Dan volgen Schetsen, die geplaatst worden in ‘Eigen Haard’, en ‘Timotheus’. Het jaar 1899, waarin haar moeder overleed, bracht een groote verandering in het leven van Henriëtte. Voor haar kwam nu de taak om bij haar vader en de jongere broers en zusters de plaats harer moeder in te nemen. Het bestieren dezer huishouding was geen sine- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cure, en het scheen alsof haar literaire arbeid, die juist schuchter begon op te bloeien, zou moeten kwijnen. Henriette had echter een open oog voor de grootheid van den strijd, dien haar vader streed, had evenals hij de beginselen lief, die hij voorstond, en aanvaardde de taak, die zij zag als door God haar op de schouders gelegd, met volle instemming. Zij heeft die tot aan het einde van haars vaders leven trouw vervuld. In het begin nam het zich inwerken in haar nieuwe taak geheele dagen in beslag en moest haar literaire arbeid blijven liggen. Zij had echter naast vele andere eigenschappen ook een groot organisatorisch talent van haar vader geërfd. Zij deed de huishouding op geheel eigen manier, en wist daardoor toch langzamerhand tijd uit te sparen voor eigen werk. En zelfs in de drukke jaren van het ministerschap van haar vader trachtte zij trouw twee uur per morgen te reserveeren voor schrijfwerk, met een briefje ‘niet storen s.v.p.’ op haar deur. Naast de Schetsen, die gedeeltelijk verzameld zijn in de bundels Van het Licht, dat schijnt in de Duisternis, Van Liefde's Leed en van Liefde's Licht, legt zij zich toe op vertaalwerk: Het leven van Frances Ridles Havergal, Het teeken des Kruises, De Lelie van ons Vorstenhuis, Gulden Vensteren. Kort na de verschijning van Het Teeken des Kruises, at Dr. Schaepman bij haar vader, en was zij gastvrouw. Aan tafel zei haar vader plotseling ‘Harrie, je moest Dr. Schaepman een presentexemplaar van Het Teeken des Kruises geven’. Zij vond het niet prettig, maar voldeed aan de opdracht, en schreef voorin het boek: ‘Van de vertaalster uit gehoorzaamheid.’ Kort daarop kwam Dr. Schaepman weer op bezoek en bracht een presentexemplaar mede van zijn Menschen en Boeken. Hij schreef er bij: ‘Mejuffrouw S.C. Kuyper, een klein reeksje boeken uit dankbaarheid voor uw gehoorzame gift. Eerbiedige groeten biedt u, Uw nederige dienaar, Dr. Schaepman.’
De Lelie van ons Vorstenhuis, was vrucht van een bezoek der Amerikaansche schrijfster Mrs. Caroline Abwater Mason. Deze kwam in Holland studie maken om een historischen roman te kunnen schrijven over Willem den Zwijger en Charlotte van Bourbon, en had van haar vrienden in Amerika een aanbevelend schrijven aan Dr. Kuyper meegebracht. Deze droeg zijn oudste dochter op Mrs. Mason behulpzaam te zijn. Deze twee vrouwen bezochten nu samen bibliotheken, spraken allerlei deskundigen op historisch gebied. Beiden genoten zij, van dit werk, sloten vriendschap en spraken af, dat Henriette zoo spoedig mogelijk naar Amerika zou komen. Dit scheen toen echter een luchtkasteel, iets niet voor verwezenlijking vatbaar. In 1905 toen de verkiezingen voor de Staten Generaal het zittend Kabinet in de minderheid bracht, trad haar vader af als minister en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ging zijn lang gekoesterd plan ten uitvoer brengen en zijn reis ‘om de Oude Wereldzee’ maken. Het huishouden werd tijdelijk opgebroken en Henriette was plotseling vrij om naar Amerika te gaan. Hierover straks meer. Vóór deze reis naar het land van overzee werd zij in 1903 door de Regeering benoemd tot Secretaresse van de Regeeringscommissaris, Baronesse van Harinxma thoe Slooten-Collot d'Escury (echtgenoote van 's-Gravenhage's Burgemeester) voor de Tentoonstelling ‘Het Kind’ te Petersburg. Van Henriette was de gedachte Holland te vertegenwoordigen door voortbrengselen uit zijn bloeitijd in de Zeventiende eeuw. De tijd toen voor het kind de mooie voorname Oudhollandsche meubels in 't klein werden nagemaakt als speelgoed, en in miniatuur in zilver. Een oproep in de bladen bracht welwillende medewerking zoowel van particulieren als van de directies der musea. De Hollandsche afdeeling op de Tentoonstelling te Petersburg werd een succes, en behaalde den 2den prijs. Over haar reis naar Rusland, waar zij behalve Petersburg ook Moskou bezocht, schreef zij een reeks brieven in ‘Timotheus’. Aan een uitgave in boekvorm dacht zij toen nog niet. Maar als zij in 1905 vertrekt naar Amerika, de onbekende, nieuwe wereld, verschijnen haar Brieven uit Rusland gebundeld. ‘Er zullen wel vernietigende recensies over verschijnen, maar dan ben ik gelukkig ver weg’ schreef zij in die dagen. In Amerika was het haar vriendin Mrs Mason, die haar weg bereidde en haar inleidde in de voorname, hoogstaande kringen, waartoe zij zelve behoorde en die niet voor iedere vreemdelinge open staan. Hoe genoot ze b.v. in Boston en Concord de stad van Emerson en Hawthorne, het literaire en intellectueele centrum van Amerika! Er ging in meer dan één zin een nieuwe wereld voor haar open. Wat zij dáár zag van het leven der Amerikaansche vrouw, die zich zelf ontwikkelde door studieclubs, en veel vrijheid van beweging genoot - dingen waarvan men in die dagen in haar milieu in Holland nog niet droomde - dit alles had grooten invloed op haar. Dáár in Amerika leerde zij ook 't spreken op vergaderingen en voordrachten houden. Holland, het Huis van Oranje en de Zending waren de voornaamste onderwerpen dezer causeries. Teruggekeerd in Holland schreef ze haar boek Een half jaar in Amerika, en maakte ze haar eerste lezing ‘De Amerikaansche vrouw. Er vielen in Nederland nog wel eenige moeilijkheden te overwinnen, vóórdat zij in het publiek optrad. Zoo iets bestond in de Ned. Chr. vrouwenwereld toen nog niet. Haar vader weigerde aanvankelijk zijn toestemming met een: ‘Nee, kind, daar kan niets van komen. Een vrouw, die in het publiek spreekt, daar gaat altijd iets af’. Toen na twee jaren van pleiten de vaderlijke toestemming kwam, zijn deze laatste woorden haar altijd als een waarschuwing bijgebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij had een mooie klankrijke stem, waarmede zij gemakkelijk een groote zaal besprak. Groot was haar voldoening, toen zij eenige jaren later haar lezing over Rome met lichtbeelden in ‘Diligentia’, Den Haag houdend, haar vader onder haar gehoor telde. Maar nog grooter was die voldoening, toen hij bij 't thuiskomen haar op zijn eigen innige wijze zei, dat ‘'t goed’ geweest was. In 1908 maakt Henriette haar reis naar Italië, waar zij Bologna, Rome, Florence, Milaan en Venetië bezoekt. Nog tijdens deze reis schrijft ze haar ‘Brieven uit Italië’, die later omgewerkt in boekvorm verschijnen onder den titel van Lentedagen in Italië. In 1912 bereist zij Vlaanderen, maakt kennis met de Verriesten en den geheelen Gezelle-Kring en neemt als motto voor haar boek, dat Het Land van Guido Gezelle zal heeten, Hugo Verriests woord over: ‘Guido Gezelle is Vlaanderen's ziel’. De reisbeschrijving was haar liefste werk, maar dan opgevoerd tot hoog peil. Land, volk, taal, kunst... ze zag het alles, kreeg het lief, bracht het in historisch verband. Hiervan getuigen haar Vacantie in Engeland, Hongarije in oorlogstijd, Frankrijk Voorheen en Thans, hoewel de geschiedenis zelf haar zwakke punt was. In 1913 benoemde de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden haar tot lid. Dit was een groote verrassing. Zij schreef in die dagen: ‘Ik begrijp niet, waaraan ik dat verdiend heb! Als ik zie op degenen, die lid zijn en op zoovelen, die geen lid zijn, voel ik, dat de eer haast te groot is.’ Het oorlogsjaar 1914 vindt haar weldra practisch bezig in het noodziekenhuis van het Roode Kruis te 's Gravenhage, een voorbereiding voor haar latere werkzaamheid in de Ned. Ambulance te Gleiwitz en Boedapest in 1916. Uit haar verblijf te Boedapest werd allerlei arbeid van philantropie geboren in dit door oorlogswee zoo sterk geteisterde en verscheurde land. Zij bezocht Hongarije nog drie maal in verband met de kinderactie en de met haar hulp opgerichte weeshuizen. Nog wordt haar naam dáár in dankbare herinnering bewaard. Het oorlogsjaar 1914 had allerlei gemaakte plannen verijdeld, o.a. een tweede reis naar Amerika met lezingen over Holland en de oprichting van een Christelijk Vrouwenblad. Haar geest worstelde met het drama van den wereldoorlog. Het waren niet de beslommeringen en moeilijkheden van het dagelijksch leven, zooals iedere huisvrouw in die dagen doormaakte, die haar neerdrukten. Neen, die te overwinnen, ook zonder het verboden hamsteren, was haar een sport, waarin zij het ver bracht. In haar boekje Van oorlog en Vrede vertelt zij van die geestelijke worsteling en overwinning.
1918, het gedenkwaardige jaar van den vrede, het jaar waarin ons land aan den rand van revolutie werd gebracht, maar waarin ook troon en gezag op wondere wijze werden bevestigd. Het jaar, waarin als na | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het voorbijtrekken van een vulcanische aschregen, bij het doorbreken van de zon het oog met weemoed staart op de verwoesting in zoo korten tijd aangebracht. In dat jaar, juist toen door en na den oorlog zóóveel was afgebroken en platgeslagen - bloeide er in Nederland iets nieuws op, dat van groote beteekenis werd in het leven van Henriette Kuyper. Zij noemde het later ‘Een nieuwe Lente en een nieuw Geluid’. Zij kwam in aanraking met jong, opbloeiend vereenigingsleven onder de Gereformeerde Jeugd, en weldra was zij de gekozen Eerepresidente. Lid van de Commissie van Advies en de Hoofdredactrice van een nieuw opgericht Bondsorgaan ‘Bouwen en Bewaren’. Met hart en ziel gaf zij zich aan dezen nieuwen arbeid, bleef jong met de jeugd, gaf stuur en richting, sprak op de Bondsdagen, hield propaganda-lezingen. Iemand noemde haar eens: ‘de onhoorbare en onzichtbare zuster’, maar zelf zei ze, wanneer men haar oprichster van den snelgroeienden Bond noemde: U moet mij niet meer eer geven, dan mij toekomt. De Bond is ontstaan zonder mij, al heb ik aan den bloei, naar ik hoop, een weinig mogen bijdragen. In dit Bondsorgaan ‘Bouwen en Bewaren’ schreef zij de Hoofdartikelen, een rubriek ‘De Helpende Hand’. Het bleek in allerlei opzicht, dat zij veel van het journalistiek talent van haar vader geërfd had. Een leidraad ter bestudeering der ‘Antirevolutionaire Beginselen’ verscheen in een serie artikelen, en werd later in boekvorm door den Geref. Meisjesbond uitgegeven. In 1919 vaardigde de Regeering haar af als Raadgeefster inzake het Vrouwenvraagstuk voor de 1ste Internationale Arbeidsconferentie te Washington. Dit tweede bezoek aan Amerika, was zoo geheel anders dan het eerste, dat zij haar Tweede reis naar Amerika schreef. Met het overlijden van haar vader, in 1920 is haar levenstaak bij hem geëindigd en begint een nieuwe taak; het ordenen en catalogiseeren van zijn uitgebreid Archief. Tot het ordenen was haar vader in zijn drukke leven nooit gekomen. Het was een reuzenwerk! De jaren 1920-1933 zijn jaren van groote krachtsontwikkeling en nauwgezetten, harden arbeid. Naast de ordening en catalogiseering van haar vaders archief, werkte zij voor de pers, als medewerkster aan verschillende periodieken: Timotheus, Chr. Vrouwenleven, Op den Uitkijk, Stemmen des Tijds, Antirev. Staatkunde (orgaan van de Dr. Abraham Kuyper-Stichting), Volk en Troon, Meisjesleven e.a. In De Standaard had zij een vaste rubriek over Vrouwenleven: ‘Brieven aan een verre Vriendin’. Verder was zij Lid van het Hoofdbestuur der Vereeniging Voor Volkenbond en Vrede, Lid van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring, Lid van de Examen-Commissie der Chr. Meisjesschool Juliana van Stolberg te 's-Gravenhage. Secretaresse van het Nederl. Comité voor 't Hollandsch-Hongaarsche Meisjeshuis te Gödöllö, Lid van de Commissie van Toezicht op Studiebeurzen, Bestuurslid en verslaggeefster van het Comité van Bijstand der Chr. Scholen voor meisjes uit den Javaanschen adelstand te Jogjakarta. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij hield 's winters geregeld lezingen-tournée's door het geheele land, en in Vlaanderen, lezingen over Bijbelsche onderwerpen, over politiek, letterkunde, het vrouwenvraagstuk, en propagandalezingen voor de Gereformeerde Jeugdorganisatie. Harde arbeid, mits tijdig afgewisseld door een echten vacantietijd, liefst in het hooggebergte - was haar een natuurlijke levensdrang, een genot. Van haar vader had zij het sterke gestel, den arbeidslust, het organisatorische talent, de vaste indeeling van haar tijd, waardoor per week iets af moest zijn, ook al kostte dit overwerk. Leegzitten of wachten viel haar uiterst moeilijk, er was altijd iets te doen, al was het een handwerkje of naaiwerk. Er was altijd een speciale rubriek werkzaamheden: ‘voor verloren oogenblikken’. Dit was het geheim van het vele wat zij afdeed, iets wat menigeen de verwonderde uitroep ontlokte: hoe heeft u dáár nu nog tijd voor! Zij verkeerde gaarne in gezelschap, mits dit op hoog peil stond. Het menschelijk leven had haar volle aandacht, haar warme belangstelling, en zij wisselde graag haar gedachten uit, ook met andersdenkenden.
1932 bracht haar een inzinking van krachten, veroorzaakt door de lange en groote spanning van een ernstig lijden, dat eindigde in den dood van haar intieme vriendin en huisgenoote. In den voorzomer vertrok zij voor een lang verblijf naar Zwitserland om herstel te zoeken voor haar geschokt zenuwleven. Eer dit herstel intrad, maakte een hevige longontsteking vrij plotseling op 12 October een einde aan haar leven. Op een stralenden herfstdag werd haar stoffelijk overschot bijgezet in het familiegraf van haar vader op Oud Eyck en Duinen te 's-Gravenhage. Groot was de belangstelling uit allerlei kringen. Wat echter het meest de aandacht trok was de groote schare van ruim vijf honderd jonge meisjes uit den Gereformeerden Meisjesbond, die van heinde en ver waren gekomen om de laatste eer te bewijzen aan haar, die zij den eerenaam van ‘Bondsmoeder’ hadden gegeven.
J.H. Kuyper | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der voornaamste geschriftenGa naar voetnoot1
|