| |
| |
| |
| |
Dr Nicolaas Mansvelt
Wassenaar 30/7 1852 - Haarlem 6/2 1933
Nicolaas Mansvelt is te Wassenaar geboren als oudste van acht kinderen uit het huwelijk van Cornelis M., korenmolenaar aldaar, en Alida van Egmond, afkomstig uit de boerenstand, een vrouw van hoogstaand karakter en levensopvatting; hij verloor zijn moeder, toen hij 13 jaar oud was en vereerde haar nagedachtenis levenslang. Hij bezocht te Wassenaar de lagere school, werd te 's-Gravenhage kwekeling en is aan de Klokkenberg te Nijmegen (1868-1871) opgeleid tot onderwijzer. In November 1871 behaalde hij de onderwijzersacte, in October 1872 bevoegdheid voor Frans en in April 1874 voor Duits. Hij diende het Christelijk onderwijs aan het Instituut-Van Slijpe te Harlingen. Zijn levenstaak als opvoeder evenwel vond hij onder de stamverwanten in Zuid-Afrika.
Omstreeks 1870 was een deel der Afrikaners natiebewust geworden en in verzet gekomen tegen de doorwerkende verengelsing. Dit verzet openbaarde zich uiteraard het eerst op het gebied der taal en wel van twee kanten. Bij een deel van de bredere volkslagen won de overtuiging veld, dat de volkstaal, het Afrikaans, de enige taal der Afrikaners was; zij gingen toen de taal, die zij meer dan een eeuw gesproken hadden, ook schrijven. Een ander deel, vooral de ontwikkelden, achtten het Afrikaans, op het platteland in de huiselijke kring in gebruik zowel als in de omgang met gekleurde bedienden en bij de arbeid op de boerenplaats, een ongelijkwaardig wapen in hun strijd tegen de opdringende Engelse wereldtaal, die een machtige letterkunde en een rijke cultuur achter zich had. Zij vestten hun hoop op een herleving van het Nederlands, dat nog steeds de taal was van de Kerk, van de huisgodsdienst en van de openbare vergadering; dat bovendien onder deftige Afrikaanse families in de Kaapstad en de grote dorpen der Kaapkolonie, zij het in een aan Kaapse toestanden aangepaste vorm, met voorliefde gebruikt werd.
Tot juiste waardering van Mansvelt's levensarbeid in Zuid-Afrika moet men die tegen deze achtergrond van tweeërlei mening beschouwen. Voor ons, die enkele mensengeslachten verder staan, is de toestand helder: alleen door strijd kon de Afrikaner zijn geestelijke zelfstandigheid verwerven. De Afrikaners, die uitsluitend Afrikaans wensten, voelden de taalkwestie als levensvraag meer intuïtief aan, dan dat zij die klaar doorschouwden; de voorstanders van Nederlands
| |
| |
waren even vurig in hun haken naar geestelijk zelfbezit, maar zij verschilden in de keuze der middelen om het te bereiken.
Te Stellenbosch, toen reeds het Mekka van het Afrikanerdom, was door vèrziende voormannen, met name door de hoogleraren N.J. Hofmeyr en J.I. Marais van het Theologisch Semenarie der Nederduits Gereformeerde Kerk en door de plaatselijke predikant J.H. Neethling, allen alumni der Universiteit van Utrecht, voorziening gemaakt voor middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs aan een door de Kerk gesticht en grotendeels beheerd gymnasium. Door de zuigkracht van het overheersend Engels onderwijstelsel waren soortgelijke pogingen elders helaas mislukt. De uitstekende school der Maatschappij tot Nut van het Algemeen, de scholen door dr A.N.E. Changuion eveneens te Kaapstad en door anderen elders gesticht, waren verlopen, het Zuidafrikaans College te Kaapstad was verengelst en het gymnasium te Stellenbosch met nagenoeg uitsluitend Engelse en Schotse leraren ging in dezelfde noodlottige richting. In 1874 gaven daarom de curatoren van het gymnasium aan ds Frans Lion Cachet, een Nederlander, van 1858 tot 1880 in Zuid-Afrika werkzaam, de opdracht om gedurende een verblijf in Nederland uit te zien naar een leraar in de moderne talen, waarbij Nederlands inbegrepen was. De keuze viel uit acht candidaten op Nicolaas Mansvelt, die 17 Julie 1874 zijn bestemming naar de Kaap volgde.
Hij bleek een uitmuntend pedagoog te wezen, en kreeg de volle gelegenheid zijn talenten te gebruiken. Op zijn gebied bleek te Stellenbosch niet alleen veel, maar nagenoeg nog alles te doen, zodat de vakman en de mens in hem tot volle ontplooiing kwamen en hij de achting en het vertrouwen van autoriteiten en bevolking verwierf. Naar Afrikaans gebruik bleek dit vertrouwen vooral in het aantal vakken, dat hem opgedragen werd: behalve in Nederlands, Frans en Duits moest hij ook les geven in vaderlandse, d.i. Zuidafrikaanse, en in algemene geschiedenis, aardrijkskunde, fisiologie, boekhouden en Engels; hij vond bovendien tijd zich de grondbeginselen van het Latijn en Grieks eigen te maken.
Niet alleen wijdde hij zich aan zijn veelzijdige taak, hij vond ook gelegenheid zich in te leven in zijn Afrikaanse omgeving. Zovele nieuwaangekomenen bederven hun invloed ten goede en daarmede hun eigen kansen voor de toekomst door de verwaten houding van drastisch hervormer aan te nemen bij het aantreffen van andere toestanden en verhoudingen, dan waaraan zij gewoon waren in het oude vaderland: zij beseffen niet, dat die zich plaatselijk niet zonder reden aldus ontwikkeld hebben! Mansvelt niet alzo. Onbevangen liet hij Zuid-Afrika op zich inwerken. En hoe makkelijk viel hem deze aanpassing niet! Nog jaren later kon hij in vervoering raken over de schone natuur ginds en de hartelijkheid der Afrikaners. Geleid door zijn liefde tot zijn werk en door zijn helder oordeel maakte hij er zijn eretaak van liefde tot en kennis van Nederlandse taal en letteren te wekken en te versterken. Hij brak met de methode, die hij vond, van machinaal inpompen van grammatica. Zijn pedagogisch geweten kwam
| |
| |
in opstand tegen methoden, volgens welke kinderen gedrild werden in het als papegaaien opzeggen van onbegrepen Engelse gedichten; hij ontmaskerde het proces van ontmanning, waardoor een verpolitiekt Engels onderwijsstelsel een edele natie wilde knechten en in de geest van zijn aanstelling koos hij voor Nederlands als de bron van water des levens voor deze in oorsprong en wezen nog Nederlandse volksplanting.
Het zou onbillijk, dom en wreed zijn, indien wij, zestig jaar later, hem zouden verwijten, dat hij niet voor Afrikaans koos: Mansvelt kende geen Afrikaans, Afrikaans bestond nog niet in geschreven vorm, was niet vastgelegd in spraakleer en woordenboek, er was geen Afrikaanse letterkunde. Wij gaan zelfs verder en verklaren, dat de steviging van het Nederlands de beste dienst was, die Mansvelt destijds aan Zuid-Afrika, aan het Afrikaans en aan de Afrikaanse cultuur kon bewijzen. Vooral mogen wij niet uit het oog verliezen, dat in de beschaafde kringen, waarin Mansvelt verkeerde, een redelijk goed Nederlands gesproken werd, hetgeen schrijver dezes trouwens ruim dertig jaar geleden ook onder Kaapse families aantrof, al was het dan Afrikaans getint. Vertoont het Nederlands ook nog heden in provinciale hoofdsteden in Nederland niet een provinciale kleur?
Toen Mansvelt proefondervindelijk en uit de eerste hand kennis kreeg van het Afrikaans, vooal door zijn verkeer met de jongelui, uit vele oorden des lands naar Stellenbosch gekomen en wier opleiding hem was toevertrouwd, veranderde zijn vooringenomenheid tegen het Afrikaans in waardering van en eerbied voor deze levenskrachtige autochthone taal. Het was zijn voorrecht te Stellenbosch te mogen medewerken aan de vorming van jonge mannen, wier namen met onuitwisbare letteren ingegrift staan op de geschiedrollen van Zuid-Afrika: we noemen slechts Jan Smuts, Barry Hertzog, Nico Hofmeyr, W.J. Viljoen en P.J.G. Meiring, die zich zijner dankbaar herinneren. Maar ook aan brede kringen buiten zijn klasse-leerlingen gaf hij een inleiding tot de schone producten der Nederlandse letteren, mede als tegengif tegen de noodlottige invloed van ingevoerde Amerikaanse onderwijzeressen. Zo hield hij bijv. een wekelijks leesuur, waar vooral ontwikkelde meisjes, immers potentiëel de a.s. moeders des volks, eens mooie stukken springlevend Nederlands leerden kennen. Uit brieven naar huis werd dan ook de energieke, welwillende en knappe Hollandse leraar al spoedig over de lengte en breedte des lands bekend en geliefd. Hij ontving waarderende brieven van ouders. Dit betekende meer dan persoonlijke winst: het Nederlands en de Nederlanders werden meer populair. Bergen van werk heeft de ongetrouwde jonkman de eerste jaren verzet! Ook kon hij in zijn vacanties, die in het Zuiderland wel talrijk, maar niet kort zijn, op pikniks en uitstapjes en vooral aan het Somersetse strand te kust en te keur genieten van de gezelligheid en van de mooie natuur in dat heerlijke land.
In dit idyllisch onbezorgd bestaan kwam nu lijn en richting.
In 1879 werd het gymnasium omgezet in een college, alweer een
| |
| |
verovering voor de Engelse geest, doodsbang voor meerwaardige vastelands-Europese stelsels en inrichtingen. Wegens de bewondering der Afrikaners voor Koningin Victoria en tevens als nieuwe imperiale schakel had men de naam Queen's College voorgesteld; het was weer Mansvelt, die de adder in het gras onderkende en vertrapte door als naam voor te slaan Victoria College, waarbij de naam een teken werd, die niet heenwees naar een Engelse vorstin, maar naar de overwinning van de Afrikaner geest, die wenkte. De Nederlandse onderwijzer, die niet op een academische opleiding of titel kon bogen, had na vijf jaren reeds in die mate de achting en het vertrouwen der Afrikaners verworven, dat hem bij de verhoging in status der inrichting, de titel van professor in de Nederlandse taal en letteren toegekend werd.
Datzelfde jaar 1879 kreeg Mansvelt zes maanden verlof voor een reis naar Nederland en voerde hij uit Utrecht zijn bruid Dorothée Idalie Eugénie Ulrique Schüssler naar het zonneland; bijna twaalf jaar heeft zij te Stellenbosch het leven van hard werk met aangename afwisseling aan zijn zijde voortgezet; zij vergezelde hem ook naar Pretoria en later in de ballingschap, waar zij de ruim tachtigjarige de ogen gesloten heeft. Hun huwelijk werd met elf kinderen gezegend, waarvan twee jong stierven en vijf zonen en vier dochters de vader overleven; drie zoons en een dochter bevinden zich nog in Zuid-Afrika.
Had de jongeling de grondslagen degelijk gelegd, de man en vader kon daarop hecht en sterk bouwen. In dit tweede tijdperk viel de organisatie van de oplevende taalliefde, die teken en zegel was van bewustgeworden nationaliteit. Aan de uitterende ziekte der verengelsing was halt! toegeroepen. Het verloop van de kuur was natuurlijk en normaal. In de pers verschenen artikelen van Mansvelt, o.a. in De Zuidafrikaan één, getekend: Vox clamantis in deserto met de vraag: Willen de Kapenaars hun taal behouden? Nico Hofmeyr's antwoord was getekend: Vox clamantis secundi. Deze actie werd verder geleid door de volijverige en bekwame ds A. Moorrees, van Richmond, oud-student van Utrecht en later hoogleraar aan het Thologisch Seminarie, die zijn volk opriep tot een Taalcongres te Kaapstad, waar 1 November 1890 met medewerking van prof. P.J.G. de Vos, ook een Utrechtse alumnus, en dr Hofman van de Paarl, van onze Jan (Jan Hendrik Hofmeyr) en anderen, de Zuidafrikaanse Taalbond gesticht werd, voorbestemd om een groot werk voor de Afrikaner taalzaak te doen. Mansvelt werd secretaris en werkte hartelijk samen met de Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging te Amsterdam. De stichting van de Taalbond was een bewust innemen van het Nederlandse standpunt; zij was ook een afwijzen van het standpunt: ‘Afrikaans en niet Nederlands’, ingenomen door mannen der Eerste Afrikaanse Beweging. Deze richting was georganiseerd in het Genootschap van opregte Afrikaners, in 1875 aan de Paarl gesticht onder de zeer bekwame leiding van ds S.J. du Toit. Het was een voordeel voor de Engelsen, dat de Afrikaners verdeeld waren aan- | |
| |
gaande de methode en gretig buitten zij het uit. Na een halve eeuw kunnen wij de wedijver der Afrikaners sine ira et studio beschouwen en het zelfs waarderen, dat zowel de Nederlandse als de Afrikaanse gedachte zulke warme verdedigers had. Het Afrikaans echter was destijds een smartenkind, dat toen onmogelik de Goliath der Engelse cultuur kon weerstaan. Maar de kleine David wies op en de Filistijn van Gath trad toe en hoonde de slagorden van Zuid-Afrika des morgens vroeg en des avonds, alzo stelde hij zich aldaar vele dagen lang. Welke wapenen had de Afrikaner David daartegenover? Vijf gladde stenen uit de beek in zijn herderstas, en wel: het Afrikaanse volksgeweten, zijn taalliefde, zijn godsdienst, zijn moed en zijn volkseer; de slinger in zijn rechterhand was zijn goed recht. Maar welke rol speelde het Nederlands? Men zegt: het was de kleding van Saul, waarmede hij David kleedde, en de koperen helm op zijn hoofd en het pantsier van Saul, mitsgaders zijn zwaard, waarmede hij David gordde. - Zeker! het Nederlands was een mechanisch krijgsuitrusting, waarvan David zeide: ik kan in deze niet gaan, want ik heb het nooit verzocht. Na een halve eeuw erkennen wij echter, dat zowel de krijgsuitrusting van Saul als de meer vertrouwde projectielen van David hun uitwerking hebben gedaan. De studie van het Nederlands was een geestelijke discipline, zij leerde de Afrikaner krijgsmannen het tuighuis kennen, waar wetenschappelijke wapenen en regelen voor strategie verkrijgbaar waren. De Nederlandse studie leverde geoefende aanvoerders, terwijl de aangeboren slagvaardigheid met de eigen wapenen des lands in de handen der scharen van landszonen hen onder vertrouwde leiding tot de overwinning voerde.
Zijn zoveel jaren volgehouden arbeid onder geestdriftig jong Zuid-Afrika leidde Mansvelt er toe grondige studie van het Afrikaans te maken en zich te bezinnen op ontstaan en groei der volkstaal; vooral stelde hij met wetenschappelijke speurzin belang in herkomst en betekenis van woorden en idiomen. De uitslag van zijn onderzoek stelde hij te boek in zijn Kaaps-Hollands Idioticon, verschenen te Kaapstad in 1884; hij had de stof verzameld en getoetst met medewerking van zijn studenten, uit alle oorden des lands afkomstig en dus in staat hem in te lichten over woordbetekenis en betekenisontwikkeling. Deze juistheid van blik op het Afrikaans als spiegelbeeld der volksziel verklaart ook het onderscheid tussen Mansvelt en Changuion, de hoogst sympathieke, maar eenzame en teleurgestelde taalstrijder, die van 1831 tot 1867 aan de Kaap de hopeloze poging voortgezet en eindelik in moedeloosheid opgegeven heeft, om het Nederlands in plaats te stellen van het opdringende Engels zonder het bestaansrecht van het Afrikaans zelfs maar in beginsel te erkennen.
Tevens had Mansvelt's methode een voordeel boven die der Eerste Bewegers: beiden wilden hetzelfde n.l. de alleenheerschappij van het Engels voorkomen of breken, maar Du Toit staarde zich blind op zijn goed recht en zijn juist doel, waarnaast hij de waarde van Nederlands als hulpmiddel miskende, - Mansvelt zag in, dat het Nederlands de beschavingsmotieven en -motoren kon leveren om het Engels uit zijn
| |
| |
bevoorrechte positie te wippen, wat het Afrikaans van toen niet vermocht. Terugblikkende erkennen wij met dank, dat beide methoden elkaar aanvulden en dat de voorstanders onnodig warm liepen over de niet bestaande tegenstelling: Nederlands tegen Afrikaans. Heel verstandig lijkt ons ook bij kalme terugblik de onthouding, die Mansvelt in zijn Stellenbossche periode beoefende tegenover de politiek van de dag. In Zuid-Afrika staat het politieke potje doorgaans op overkoken, maar hij hield zich aan de grote lijnen en behield daardoor zijn invloed, hetgeen Du Toit tot schade der Afrikaanse zaak niet deed. De Taalbond werd het orgaan om de kennis van de Nederlandse taal en letteren in de brede volkslagen te verspreiden door het afnemen van examens voor schoolkinderen en studenten, maar ook door het Nederlandse boek in leeskringen onder volwassenen meer bekend te maken, door voorlezingen en het aanmoedigen van zangverenigingen. Door Mansvelt's bemiddeling zijn heel wat Nederlandse studieboeken naar Zuid-Afrika uitgevoerd. Na zijn vertrek uit Stellenbosch in 1891 heeft zijn leerling en opvolger dr W.J. Viljoen zijn werk binnen en buiten de collegezaal jaren lang en met uitstekende uitslag voortgezet. Nog een verblijdend resultaat was, dat mede door Mansvelt's arbeid intellectueel Nederland belang ging stellen in de bevordering van Dietse cultuur in Zuid-Afrika.
Ingrijpende verandering van nationale koers is echter nooit het werk van één man. Het Afrikaanse getij was gunstig. Immers ook buiten de Kaap, met name in Vrijstaat en Transvaal wies de nationale stroom. De ontdekking van de goudvelden, de daarop volgende economische ontwikkeling, de naijver van Engeland, imperiaal gekonkel, list en geweld, brachten tekening en stemming. Er werd een lijn getrokken, die het gehele volk tot partijkiezen drong: verschil in taalvoorkeur bleek te staan voor verschil in geest! Nergens duidelijker dan in Transvaal. De patriarchale Boer, land- en veeman, werd daar plotseling gesteld voor maatschappelijke, staathuishoudkundige en politieke vraagstukken, die een uittarting waren voor het fijnst geslepen brein. De geniale Paul Kruger peilde de diepte van deze problemen, ook van de Afrikaanse onmacht om ze op te lossen, en hakte de Gordiaanse knoop door, toen hij knappe Nederlanders in dienst nam of anderszins aanmoedigde ter plaatse een oplossing in Dietse geest te zoeken en in praktijk uit te voeren. We noemen slechts enkele namen: E.J.P. Jorissen, E. van Gorkum, W.J. Leyds, Herman Coster, N.J. van Warmelo en F.V. Engelenburg. Hij erkende ook de waarde van onderwijs. Om een eigen Hollands-Afrikaans onderwijsstelsel op te bouwen riep hij de diensten in van ds S.J. Du Toit, die hem teleurstelde. Wat nu te doen? Nederlandse welwillendheid, zonder ervaringskennis van Afrikaanse toestanden, was onvoldoende. Toen waagde Kruger de stoute stap en riep, op advies van rechter Kotzé en voorgesteld door dr Leyds, Mansvelt naar Transvaal om de poging te hernieuwen. Eerst bedankte deze, vermoedelijk onderbewust, dat hij niet de militante krachtfiguur was, die slagorden kon stellen tegen slagorden. De propagandist doet onmisbaar werk, als hij
| |
| |
de waarheid verbreidt; de organisator, de tacticus, de strateeg echter moet weer over andere qualiteiten kunnen beschikken, en welk mensenkind verenigt alle deugden en talenten in één persoon? Paul Kruger herhaalde zijn aanbieding, in October 1891 aanvaardde Mansvelt haar, hoewel node. Zijn levensgeluk is er niet door verhoogd, stoffelijk voordeel heeft hij er niet mede behaald: zijn tocht naar Pretoria was uiteindelijk de tocht naar zijn maatschappelijke ondergang en die zijner idealen, welk tragisch lot hij gewillig en eervol deelde met het volk van Transvaal.
Eenmaal besloten gaf hij zich geheel. Te Pretoria, waar de betrekking van Superintendent van Onderwijs drie jaar vacant geweest was, vond hij een chaos: een bewust Engels streven, gedragen door een stroom van Engels goud; daartegenover de redelijk goede Transvaalse onderwijswet van 1882, die Nederlands als voertaal voorschreef, maar die niet doortastend toegepast was, en ten slotte een corps onderwijzers, niet opgeleid voor hun taak. In principe was het dilemma: Afrikaanse geest tegen Engelse geest; in practijk werd het: Nederlands tegen Afrikaans. Knappe Afrikaner onderwijzers, zelfs zij, die te Stellenbosch onder Mansvelt waren opgeleid, bleken niet bij machte de Engelse zuurdesem uit te bannen, die hen van kindsbeen af doorzuurd had: zij konden niet door middel van het Nederlands hun landgenootjes opvoeden. Tientallen, honderdtallen van Nederlandse onderwijzers werden toen ingevoerd, wat tot wrijving, tot botsing leidde met Afrikaner collega's. Mansvelt kende zijn Afrikaners, hij had ze innig lief, maar de tragiek van zijn leven werd, dat hij idealen moest verwezenlijken, die hij zelf voor onverwezenlijkbaar verklaard had: de opbouw van een nationaal onderwijsstelsel was niet in één mensenleven uit te voeren!
Toch deed hij, wat hij kon; tot het einde van zijn loopbaan heeft hij het vertrouwen der overheid en haar onmisbare steun genoten. Na een inspectiereis door het land stelde hij in overleg met de Staatspresident en de Staatssecretaris een herziening voor van de onderwijswet van 1882, die de Volksraad in 1892 bekrachtigde. Beginsel was, dat het onderwijs de taak is der ouders en dat de Staat zich bepaalt tot geldelijke steun en toezicht. Dit grondbeginsel was in de wet belichaamd in uitdrukkelijke opdracht van Paul Kruger, in wie dr A. Kuyper bij een ontmoeting in Nederland diep had ingeprent, dat zeggenschap over geest en richting der opvoeding aan de ouders behoort. Verder werden de lagere scholen verdeeld in dorps- en buitenscholen. Voor de Engelssprekende leerlingen, vooral op de Goudvelden, werd voorziening gemaakt door het toekennen van Staatssteun aan Engelse scholen, op voorwaarde echter, dat de officiële landstaal en de geschiedenis des lands beide degelijk werden onderwezen. Deze toegefelijkheid was taktisch een goede zet en nam de Engelse oppositie de wind uit de zeilen. De toelage was afhankelijk van een halfjaarlijks onderzoek naar de vorderingen der leerlingen in de twee verplichte vakken. Verder werd de mogelijkheid der opleiding van landskinderen
| |
| |
tot onderwijzer geschapen en een inrichting voor hoger onderwijs in uitzicht gesteld, bedoeld om volksleiders te kweken.
Met veel toewijding heeft Mansvelt stroomopwaarts geroeid onder tegenstand van Engelsen, die niet wilden, en van sommige Afrikaners, die niet konden begrijpen, waarom de regering een zuiver nationaal opvoedingsstelsel wilde. Onder kwaad gerucht en goed gerucht heeft hij gearbeid aan verbetering en uitbreiding van het onderwijs. Te Pretoria stichtte de regering op zijn voorstel enkele Staatsscholen; dit was wel een afwijking van het beginsel van particulier initiatief, maar het betrof inrichtingen, die van meer dan plaatselijk belang waren, nl. een Staatsmodelschool voor jongens, een voor meisjes, Normaalklassen ter opleiding van onderwijzers, een Staatsgymnasium (1895) en een Mijnschool (1897). Van zijn ambtelijk werk valt weinig in bizonderheden mee te delen: degelijk opvoedkundig werk is maar zelden geruchtmakend! Zijn verdiensten voor de Nederlandse cultuur werden echter erkend, toen de Universiteit van Utrecht hem in 1894 het ere-doctoraat in de Nederlandse letteren honoris causa aanbood. In hetzelfde jaar werd hij gekozen tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden en in 1931 ontving hij het eredoctoraat in opvoedkunde van de Universiteit van Stellenbosch.
Erkenning van de buitenwereld ontving zijn stelsel, toen aan de inzending van het Tranvaalse departement van onderwijs op de wereldtentoonstelling te Parijs in 1900 de grand prix werd toegekend en Mansvelt benoemd werd tot ridder in het Legioen van Eer. Het toen verschenen, thans zeldzame, Transvaalse Groenboek bevat belangrijke gegevens, waaruit wij de volgende aanhalen: In 1898 bedroeg het aantal dorpsscholen 47, dat der buitenscholen 462, tezamen met 14.700 leerlingen. Van de 830 onderwijskrachten waren 158 Transvalers, 349 Afrikaners van elders en 323 kwamen uit Europa. De totaalkosten van het onderwijs bedroegen 225.000 pond sterling; de Staatssubsidie aan de lagere scholen beliep 140.000 pond, met insluiting van logiestoelagen aan onvermogende leerlingen, die buiten de driemijlgrens der school woonden en van beurzen aan verdienstelijke, maar behoeftige leerlingen. De Engelse scholen op de Goudvelden ontvingen dat jaar 7.000 pond. Het gymnasium met 84 leerlingen trok 8.000 pond en de mijnschool met 4 studenten 1.650 pond. De arbeid in deze cijfers weerspiegeld had Mansvelt nooit kunnen verrichten zonder de krachtige steun van de Volksraad, de hogere ambtenaren en van de President der Zuidafrikaanse Republiek. Bij het neerleggen en uitvoeren van zijn onderwijsbeleid had Mansvelt dikwijls behoefte aan de steun en aanmoediging van de Staatssecretaris, die tot zelfs bij het Staatshoofd en bij de leden van de Uitvoerende Raad herhaaldelijk in camera of schriftelijk doortastend optreden inzake onderwijs met Nederlands als voertaal moest bepleiten.
Het verloop en de afloop is een droevig verhaal, dat spoedig verteld is.
Met gewetenloos geweld heeft de aartshater van het Afrikanerdom, Sir (later Lord) Alfred Milner het oplevend Afrikaner bewust- | |
| |
zijn versmoord in tranen en bloed. Vernield wat moeizaam en dikwijls opgewaardeerd opgebouwd was. De bouwers verstrooid. Honderden kundige, bewuste Nederlandse werkers aan echt Dietse cultuurarbeid uit Zuid-Afrika weggeranseld. Onder hen ook Mansvelt. In Junie 1900 na de inneming van Pretoria door Lord Roberts werd Mansvelt met zijn gezin het land uitgewezen; smadelijk in veewagens vervoerd naar de kust en met de veeboot Manhattan uit Oost-Londen verscheept naar Vlissingen. 8 Sept. landde hij met de zijnen; zij vestigden zich te Utrecht, waar zij tot 1912 woonachtig zijn geweest om toen te verhuizen naar Haarlem. In deze paar volzinnen zit diepe tragiek! Een beschaafd echtpaar, gewoon aan zekere gerieven, levende en zwoegende voor hoge idealen, met een talrijk gezin van jonge kinderen, plotseling neergesmakt in werkeloosheid en op de grens van armoede, - maar de heer en mevrouw Mansvelt hebben het waardig gedragen! In de sympathieke kringen van de Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging kon hij zijn cultureel herstellingswerk voortzetten als secretaris, terwijl hij ook deskundige leiding gaf in het bestuur van de Zuidafrikaanse Voorschotkas en het Herman Costerfonds. Met velerlei lezingen lichtte hij een belangstellend publiek in Nederland en Vlaanderen in over de roofmoord der brave Britten; hij schreef velerlei brochures en artikelen. Het pensioen, dat hem toegezegd was, werd nimmer uitbetaald; wel zijn hem op aandrang van vrienden broksgswijs delen toegekend, maar met zulke lange tussenpozen, dat zij hun ethische waarde hadden verloren. Op 68-jarige leeftijd gekomen moest hij zijn arbeid neerleggen, tot hij eindelijk de ogen in vrede kon sluiten. De arbeider ging heen, zijn werk blijft. De naam Mansvelt wordt in Zuid-Afrika geëerd, omdat hij in het Hollands-Afrikaanse cultuurgebouw fondamentstenen heeft ingemetseld, die goed gelegd zijn. De nagedachtenis van deze strijder en lijder zij aldaar tot zegen en prikkele tot navolging.
's-Gravenhage
G. Besselaar
| |
| |
| |
Geschriften
The Dutch Language in South Afrika; Monthly Magazine, 1880.
Proeve van een Kaapsch-Hollandsch Idioticon; Kaapstad, 1884.
Le gouvernement de la république sud-africaine et l'ensegnement public; Uitg. Alg. Ned. Verbond, 1900.
Het zelfde werk in Duitse en Engelse uitgave; Alg. Ned Verbond, 1900.
In Memoriam prof. dr C. Bellaar Spruyt; Ons Tijdschrift VII, Amsterdam, 1901.
Handelingen XXVIe Taal- en Letterkundig Congres, Nijmegen, 1901.
De Hollandsche Taal en het Onderwijs in Zuid-Afrika van 1874 tot 1899; De Gids III, 1901.
De Betrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika; C.H. Breyer, Utrecht, 1902.
Het Onderwijs in Zuid-Afrika, vooral met betrekking tot de Ned. Taal; De Bussy, Amsterdam, 1902.
Victor Stéphane Aubert; Eigen Haard Aprilno., Utrecht, 1906.
Christelijk-Nationaal Onderwijs; Chr. Schoolblad (Nov.) 1906.
Taalverwantschap en Gemeen Belang; Letterbode, 1907.
Hollands-Afrikaanse Liederbundel; Amsterdam-Kaapstad, De Bussy, 1907.
De nieuwe Afrikaanse Taalbeweging; XXXe Taal- en Letterk. Congres, N. Rott. Ct. 29 Aug. 1908.
|
|