Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1928
(1928)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van Gijsbertus Gerardus van As (G. Shrijver)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Na Het nieuwe Dagblad kwam hij op het kantoor van Joh. de Liefde, die in de Stichtsche Courant (later onder andere naam voortgezet) een van de bekendste Utrechtse bladen uitgaf, dat vooral ook in de provincie veel gelezen werd. Persoonlike herinneringen aan de Utrechtse jaren zijn verwerkt in Het eenzame pad. Later spreekt hij over ‘de lijdensgeschiedenis der Stichtsche Courant (en vroeger die van Het nieuwe Dagblad) [meer] dan het zich in enkele woorden beschrijven laat’. Aangename herinneringen moet hij toch ook van deze jaren bewaard hebben: 18 Mei 1899 trouwt bij met Mejuffrouw M. van Montfoort, met wie hij tot zijn dood gelukkig gehuwd is geweest. We zijn nu de leerjaren voorbij. Kort na zijn huwelik verlaat hij Utrecht. In Haarlem wordt hij op het Bijkantoor van het Alg. Handelsblad korrespondent voor Haarlem. Naast het Handelsblad bedient hij daar zo nu en dan ook andere bladen. Ondertussen heeft hij als auteur ook bekendheid verworven. Zo komt hij in Aug. 1908 in de hoofdredaktie van De Nederlander, waarvan hij lid blijft tot 1 Januarie 1921. Dit zijn z'n gelukkigste jaren. Zijn werk had de erkenning gevonden die het verdiende en hij voelde zich gelukkig in de dagelikse bedrijvigheid van vergadering en redaktiebureau, waarbij nog kwam, dat hij in de mobilisatiejaren lid werd van een konsultatiebureau en van 1917 tot 1921 lid van de Haagse gemeenteraad. Hij ontliep het werk niet, maar zocht het meer dan goed voor hem was. En als hij dan 's avonds laat van de kamervergadering kwam, schreef hij zijn verslag voor De Nederlander en voegde er nog een voor De Overijselaar, en zelfs een tijd lang nog een voor De Maasbode aan toe. Werk dat hij op zich genomen had, liet hem geen rust voor het op of vóór de bepaalde tijd af was, en als hij bang was, dat bij de vele druktes zijn literaire werk niet genoeg op zou schieten, drong hij aan op een regeling, waarbij hij gedwongen zou zijn maandeliks een zeker quantum te leveren. Wijzigingen in de redaktie na Lohman's heengaan brachten van As er toe het redaktiebureau te verlaten en Inspekteur te worden bij het Lager Onderwijs (Distrikt Gouda), wat hij tot zijn dood, 7 Junie 1927, is gebleven.
Grote leeslust, bewondering voor een vriend, die prachtig vertellen kon, waren de eerste symptomen van zijn naar de literatuur gerichte belangstelling. Maar al vroeg was er ook behoefte om zich te uiten en toen hij 12 jaar oud was, stond een versje op de verjaardag van de Koningin, met zijn initialen ondertekend, in een Utrechts blad. Op de Knapenverehiging begon hij zelfbedachte of naar anderen omgewerkte verhaaltjes voor te lezen. Maar pas de gelegenheid die de courant hem bood, bracht hem echt tot het schrijvers-métier. Zijn eerste grote verhaal was een feuilleton van 56 vervolgstukken: Het geheim van den kloosterbroeder. Zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste honorarium was een vrije dag. Gerdes, van Lummel, Hoogenbirk waren de bewonderde voorbeelden. De heer Hoogenbirk voorkwam door goede raad het uitgeven van deze ‘historiese roman’Ga naar voetnoot1 In 1898 verscheen de eerste roman op de naam van G.G. van As als boek. Het was weer een histories verhaal als de ‘Kloosterbroeder’. De firma Callenbach had een prijsvraag uitgeschreven en van As deed mee. Zijn werk werd wel niet bekroond, maar toch voor uitgave aangekocht. Later leek hem de stof van De Broeders voor de Zondagsschoolbibliotheek van Callenbach ongeschikt; als Stormgetij is het toen een van zijn meest geliefde werken geworden. De Broeders was echter nog onrijp werk, evenals het jongensboek In veilige haven, dat er op volgde. In 1903 en 1904 verschijnen een paar boeken, die duidelik zijn groei tonen. Het oudste is Ontwapend, dat echter na Het eenzame pad verscheen. De huiver van de uitgever om Ontwapend uit te geven laat zich wel verklaren: een tendenzroman van een weinig bekend auteur; toch vindt hij (de uitgever Daamen) er genoeg goeds in om Ontwapend uit te geven, mits de jongere roman zonder strekking zou voorgaan. In een Woord vooraf vertelt de schrijver, dat hij de eerste hoofdstukken van Ontwapend schreef als ruim twintigjarige. Toestanden die hij had leren kennen in een klein plaatsje buiten Utrecht, werden er in verwerktGa naar voetnoot2. Het boek is niet geschreven ‘om de kunst’. ‘Onder Christenen behoeft echter dààrom nog geen rechtvaardiging te worden geboden voor de verschijning er van, - òns kunstbegrip sluit een strekkingsroman immers niet uit!’ De roman is een pleidooi voor geheelonthouding en onder de vele die er voor de geheelonthouding zijn gevoerd, een der welsprekendste, al heeft de schrijver de bezwaren van het genre niet geheel kunnen overwinnen. Het eenzame padGa naar voetnoot3 vertelt van een jonge man die zijn geloof en daarmee het kontakt met zijn dierbaarste betrekkingen verliest, en pas na een moeilik leven weer terugvindt. Wat dit boek voor ons dubbel interessant maakt, is het feit, dat hierin ook getekend worden de moeilikheden van de beginnende journalist. Van As is te veel realist, al zijn werk staat te dicht bij eigen doorleefde of van nabij waargenomen werkelikheid, dan dat we hierin niet zouden mogen zoeken herinneringen aan zijn Utrechtse jaren. Al is natuurlik ‘Wahrheit’ met ‘Dichtung’ gemengd, een enkel verontwaardigd schrijven in door de heer van As bewaarde en later aan het Haagse archief afgestane papieren, bewees me, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe enkele personen zich in het boek, zij het dan ook onder protest van mistekening, hadden herkend. Behalve het uitgeven van deze boeken bracht nog een andere gebeurtenis Schrijver in deze jaren in kontakt met de uitgever Daamen. Onder redaktie van de heer A.J. Hoogenbirk verscheen namelik sinds 1896 bij deze uitgever Ons Tijdschrift, een Christelik maandblad, dat van grote betekenis is geweest voor de opbloei van een moderne Chr. literatuur. De leiding van Hoogenbirk echter had teleurgesteld en de exploitatie was negatief. Een nieuwe redaktie (van As, L. Bückmann, J. Lens en Dr. J. van der ValkGa naar voetnoot1 zal trachten samen met de heer Hoogenbirk het tijdschrift weer nieuw leven te geven. Het voornaamste bezwaar van ‘de jongeren’ tegen de heer Hoogenbirk en diens leiding van het tijdschrift was, dat hij naast gerechtvaardigde kritiek op de beginselen van de mannen van '80, het goede in hen niet waardeerde, dat zijn houding uitsluitend negatief was. Aan Ons Tijdschrift heeft van As zich met al de kracht die in hem was, gegeven. Hij trad op als sekretaris van de redaktie en heeft het leeuwendeel van de werkzaamheden steeds op zich genomen. De Terugblik, een maandelikse kroniek, werd grotendeels door hem samengesteld; de andere redaktieleden (ook de heer de Boer en Gerretson werkten later daaraan mee) verzamelden mee stof voor of schreven gedeelten van de Terugblik, maar lieten hem ook dikwijls in de steek. Als zijn helpers het te bar maakten, ging er wel eens een briefje rond als dit van 28 Augustus 1909, dat hem laat zien in zijn gemoedelike humor:
Mijne heeren, Ik mis de kracht en de gegevens om over een maand, als we achter den rug hebben, een dragelijken Terugblik te schrijven. Zullen we weer zonder uitkomen? Hierbij eenige kleine bijdragen. Weinig, maar uit een goed hart. Zoodra ik van een der heeren weer kopy ontvang (Van Boeken of zoo iets) begin ik ook weer. Tot zoolang neem ik mijn otium. Komt er nog iets van Scholastica, Broeder Lens? En heeft de meneer, die in de Gids schreef geen schets voor O.T.? Och, een kleinigheidje als 't U blieft, ik ben maar een arme sekretaris, al mijn mederedacteuren zijn (schijn)dood en ik moet de kost voor moeder O.T. alleen ophalen ..... Toe heeren, heb eens medelijden!
Behalve de Terugblik en veel boekbespreking plaatste Schrijver in Ons Tijdschrift verschillende novellen (waarvan verscheidene later werden gebundeld in Vage figuren), de roman De lichte last, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
eveneens verschillende gedichten, waarvan de meeste onder het pseudoniem Dora Terstraete. Van zijn gedichten is het meest bekend geworden een gedicht Meiklokken, dat in 1905 onder zijn eigen naam in Ons Tijdschrift stond. Uit de eerste jaren van O.T. dateert ook het meest bekende jongensboek van G. Schrijver: De jongens van de Club, dat in 1906 in Jong Holland stond en in 1908 als boek verscheen. In de rij der Christelike jongensboeken heeft het een nobele plaats. In een genre waar te veel en te lang de preektoon geheerst had, bracht hij ‘natuur en waarheid’Ga naar voetnoot1. De jongens van de Club is zijn meest geliefde jongensboek gebleven. Van de jeugdlektuur die er op volgde, is Toen Moeder weg was het meest gewaardeerd. De lichte last verscheen in 1911 als boek, nadat het eerst volledig in Ons Tijdschrift was gepubliceerd. Reeds in Het eenzame pad had hij zijn belangstelling voor de sociale kwestie en de verhouding van de Christen tegenover de leuzen van de tijd getoond. Ook in Ontwapend toonde hij zich tuis in het Christelik arbeidersgezin; De lichte last zou men kunnen noemen de roman van het godsdienstig leven der arbeidersklasse. Het is Geerten Gossaert die er op weesGa naar voetnoot2, hoe het realisme van '80 belangstelling had getoond voor velerlei milieu, maar hoe een van de belangrijkste groepen van onze Hollandse samenleving, die van de gelovige ‘kleine luyden’, pas in De lichte last zijn uitbeelding vond; hij sprak van ‘de roman der fijnen’. In 1914 werd Ons Tijdschrift opgeheven. Florissant was de finantiële toestand van het tijdschrift nooit geweest; de wereldoorlog maakte een eind aan vele goede dingen, daartoe behoorde ook Ons Tijdschrift. In de bewogen oorlogsjaren die hem als journalist het leven zo druk maakten, wist hij toch de rust voor degelike, brede voorbereidende studie voor de bewerking van zijn historiese roman Stormgetij, de omwerking van De Broeders, te vinden. Het verhaal speelt in het 16e eeuwse Antwerpen. In een schrijven aan de heer RisseeuwGa naar voetnoot3 schrijft de heer van As over aanleiding tot de wederopvatting van de stof, de uitvoerige voorstudie, het plezier in het werk, en zijn opvatting van de stofGa naar voetnoot4. Van zijn overige werken verdienen nog gememoreerd te worden een paar journalistieke boekjes: Novemberalarm, een overzicht van de gebeurtenissen in November 1918 en Zilver op Oranje, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
een gedenkboek bij het zilveren regeringsjubileum van onze vorstin. In Hoogtijden werden gebundeld enkele schetsen, die in Opgang gepubliceerd waren, en ten slotte verscheen Jobjes avontuurlijke jeugd, een autobiografies verhaal van zijn jeugd. Mabel, als vervolgverhaal in Het Schouwvenster 1926 verschenen, behoort tot zijn zwakker werk. Een roman De Sterkste in opzet gereed, is in handschrift niet verder gekomen dan 2 hoofdstukken. De schrijver had er grote verwachtingen van. Behalve deze in boekvorm uitgegeven verhalen heeft hij in verschillende bladen nog tal van schetsen, opstellen, gedichten gepubliceerd. In zijn Haarlemse jaren, b.v. schreef hij wel schetsen in de Opr. Haarlemmer Courant; enkele schetsen stonden in De Jongelingsbode, verschillende in Het Korenland, waarvan hij redakteur is geweest, in de Tijdspiegel een novelle Skinnyheadow. Ook moet hij wel eens in de Haagsche post en Op de Hoogte hebben gepubliceerd. Een niet onbelangrijke plaats neemt hij ook in als kritikus. Dat bleek reeds in het aandeel dat hij nam in de Boekbespreking van Ons Tijdschrift; dat is later voortgezet in de Letterkundige kroniek van de Nederlander, de literaire beschouwingen in Het Korenland en een enkel art. in Opgang. In het verenigingsleven der Chr. jonge mannen had hij ook een belangrijk aandeel. Behalve dat hij lezingen voor hen hield, had hij zijn plaats in de redaktie van De Jongelingsbode en Het Korenland. Zijn belangstelling in het toneel bleek uit de Dramatische kroniek in het Alg. Weekblad voor Christendom en Cultuur. Als Inspekteur L.O. toonde hij zijn belangstelling voor het leesonderwijs door de leiding te nemen voor een serie boekjes onder de tietel School en leven, waarin uitsluitend doorlopende verhalen verschenen. Zijn eigen De jongens van de Club werd o.a. in deze serie herdrukt.
Als we nog eenmaal terugzien naar Schrijver's persoon en werk, dan vinden we een joviaal, gemoedelik man, vol humor, geestig, een enkele maal in zijn kritieken naderend tot scherpte; arbeidzaam als weinigen: als jonge man werkte hij van 's morgens 9 tot 's avonds 10, 11, soms 12 uur, daarna kwam de ‘ontspannings’ arbeid, op zijn sterfbed liet hij de laatste dagen voor zijn dood zich de schoolroosters nog voorlezen, die aan zijn goedkeuring onderworpen waren. ‘Arbeid is een goddelijke taak, die haar belooning heeft in zich zelve’, is een woord uit zijn laatste levensjaar. Zijn druk leven heeft echter de kunstenaar in hem wel belemmerd. De uren die hij aan zijn literaire arbeid kon geven, zijn verloren oogenblikken of tijd van zijn nachtrust afgeknibbeld. Zijn over velerlei arbeid verdeelde aandacht, zijn voortdurend onderbroken werkgelegenheid heeft aan zijn werk de synthese | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
onthouden. Voortreffelik in détail, was de kompositie van zijn werken meestal zwak. Daarenboven was v. As met zijn ganse hart journalist en het fragmentariese van de journalistenarbeid voerde tot het zelfde resultaat als zijn versnipperde arbeidstijd. Hij had de gave van zuivere waarneming. Door de jonggestorven dichter Dirk Troelstra werd hij in zijn jeugd terecht gewezen, toen hij geschreven had over wat hij niet kende: het mijnwerkerslevenGa naar voetnoot1. Hij heeft de les goed verstaan, hij is onze beste Christelike realist geworden. Het best is hij in zijn dialoog, zeer zeker had hij dramaties vermogen en enige malen is dan ook de verwachting uitgesproken, dat Schrijver de eerste van onze hedendaagsche orthodoxe Christenen zijn zou, die een drama schrijven zou; het is bij de dialoog in Hoogtijden gebleven. Realist was hij, maar door zijn innige vroomheid van een zo hoog opgevoerde realiteit, dat Isr. Querido spreken kan van Chris uit De lichte last als een mystieke figuurGa naar voetnoot2. In 1894Ga naar voetnoot3 genoot hij van een voordrachtavond van Frederik van Eeden. De kennismaking met diens Tragedie van het Recht De Broeders was voor hem de openbaring ener nieuwe letterkunde. Hij is een van de eersten geweest, die waardering van de tachtigerskunst in Chr. kringen heeft bepleit. Er is wel eens geklaagd, dat zijn kritieken op werk uit eigen kring scherper waren dan op die van andere zijde. Ik wil dat oordeel niet onderschrijven; als het zo was, zou het een te ver doorgevoerde onpartijdigheid zijn; dat hij gebreken van geloofsverwante schrijvers niet goedpraatte komt naast zijn oprechtheid voort uit zijn grote liefde voor 'n eigen Christelike literatuur, waar weekheid in het oordelen alleen maar kwaad kan stichten. Bij hen die hopen op en geloven in de opbloei van een nieuwe Christelike literatuur, blijft van As in dankbare herinnering. Dat hij buiten eigen kring soms meer waardering vond dan onder degenen die hem geloofsverwanten waren, heeft hem wel eens verdriet gedaan, maar is misschien mee bewijs van het feit, dat mannen van enige betekenis het best op afstand worden gezien.
Leiden. J. van Ham. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der geschriftenGa naar voetnoot1.
In Ons Tijdschrift schreef hij het overgrote deel van de Terugblik. Verder alles wat staat op de naam van G. Schrijver, G. van As en Dora Terstraete. In De Nederlander de Letterkundige kroniek, Kameroverzichten en Boekbeoordelingen. In De Jongelingsbode, later De jonge Man wekeliks van 13 Julie 1905-10 Junie 1909, in samenwerking met de heer H.A. de Boer Azn. de Kroniek onder het pseudoniem A. van Rosebed (verwerking van de namen De Boer, van As). Beiden hebben ongeveer gelijk aandeel aan deze kroniek. Van 6 Januarie 1910-29 Sept. 1921 verschenen in het zelfde blad de Brieven zonder omslag wekeliks onder de pseudoniemen Adam (van As) en Jacob (de Boer), waarvan Adam de meeste schreef. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder verschenen in het zelfde blad enige schetsen: Een Nieuwjaarswensch 6 Jan. 1910. Paschen in Rusland 1/8 April 1909. Toen het begon te lichten 11/18/25 Jan. 1912 (stond reeds eerder in Ons Tijdschrift en in Vage figuren). In Het Korenland sedert 1924 gedichten, schetsen en literaire beschouwingen (Van Boeken en Schrijvers). Niet elders gepubliceerd waren daarvan:
In De Tijdspíegel de novelle Skinnyheadow (later herdrukt in Het Korenland). In het Alg. Weekblad voor Christendom en Cultuur sedert 1924 in de rubriek Dramatische kunst. Ook de artiekelen van Favonius in dat zelfde blad (tans schrijft een ander in 't zelfde blad onder 't zelfde pseudoniem). In Het Schouwvenster 1926 de roman Mabel. In Opgang schreef hij behalve werk, dat later werd gebundeld de studie Het boek van een ketter (1922 no. 5 en 6). In Opwaartsche Wegen, behalve fragmenten uit Jobje in de 3e jaargang de schets Neeltje. In De School met den Bijbel (September en Oktober 1927) publiceerde de heer J. Lens, ‘Uit de literaire nalatenschap van G. Schrijver’ een rij beschouwingen over Boek en Schrijver, waarin veel herinneringen uit zijn schrijversloopbaan zijn verwerkt. Wat van As in verschillende dagbladen, in De Haagsche Post en in Op de Hoogte heeft geschreven, was voor de bibliograaf niet meer te achterhalen. Pseudoniemen, waaronder G.G. van As heeft geschreven: G. Schrijver, Maarten van 't Sticht, Maarten van 't Sticht Jr., Fidelio, Gerard de Rota, Aener, Geraert van Aemstel, Anoxos, Dora Terstraete, A. van Rosebed, Adam, Favonius en misschien nog andere. |
|