Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1928
(1928)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van Mr. Dr. J.B. Breukelman.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met goed gevolg deed hij eindexamen. Ondertusschen was er in de plannen voor zijn toekomstige loopbaan verandering gekomen: het besluit werd genomen, dat hij in de rechten zou studeeren. Dank zij vooral de lessen van den hoogst bekwamen dr. H.J. Polak, later hoogleeraar te Groningen, die destijds nog leeraar aan het Rotterdamsch gymnasium was, verkreeg onze toekomstige rechtsgeleerde voldoende kennis van de oude talen om het staatsexamen met een goeden uitslag af te leggen. Op 4 October 1876 werd hij als student te Leiden ingeschreven. De wet van 28 April 1876 (Staatsblad no. 102), tot regeling van het hooger onderwijs, was toen nog niet in werking getreden - eerst op 1 October 1877 zou dat geschieden - en men leefde nog onder het besluit van 2 Augustus 1815, waarbij de organisatie van het hooger onderwijs in de Noordelijke provinciën was vastgesteld, in de wandeling ‘organiek besluit’ genoemd. Onze student, die bij een winkelier in sigaren, genaamd Van Wijk, wonende in de Haarlemmerstraat no. 18, kamers had betrokkenGa naar voetnoot1, legde met goed gevolg op 19 December 1876 zijn klein mathesisexamen af, waarna hij op 26 Mei met zijn propaedeutisch van de letterkundige vakken - die destijds in Leiden vertegenwoordigd waren door mannen als Cobet, Pluygers, Fruin, Dozy en De Vries (ik noem maar enkelen) - tot de rechtsgeleerde overging. Op 8 October 1878 - juist op zijn verjaardag - legde hij met goed gevolg het candidaatsexamen af. Na het candidaats volgden nog twee examens: het doctoraal examen in de rechtswetenschap en het doctoraal examen in de staatswetenschep, die onze candidaat, onderscheidenlijk in 1880 en 1881, met een goeden uitslag aflegde. Vooral de colleges van Buys had de student Breukelman - die zich meer aan de studie wijdde, dan dat hij aan het zoogenaamde studentenleven deelnam: hij leefde zeer geregeld - met groote belangstelling gevolgdGa naar voetnoot2. Den 16den Januari 1882 promoveerde onze dubbele doctorandus na verdediging van een academisch proefschrift, getiteld: ‘Het voortgezette Delict, naar aanleiding van art. 56 van het Wetboek van Strafrecht (Wet van 3 Maart 1881, Stbl. 35)’, en 26 stellingen tot doctor in de rechtswetenschap en van 33 stellingen tot doctor in de staatswetenschap. Hiermede was een einde gekomen aan zijn studententijd, een tijdvak, waaraan hij in later jaren nog steeds met genoegen terugdacht. Nooit heeft hij zijne oude club- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genooten vergeten; met sommigen hunner is hij gedurende zijn verder leven door trouwe vriendschap verbonden gebleven.Ga naar voetnoot1 Intusschen was reeds vóór zijne promotie een nieuw tijdperk in Breukelmans leven ingetreden. Acht dagen vóórdat hij promoveerde, trad hij in staatsdienst: bij Koninklijk besluit van 8 Januari 1882 werd hij benoemd tot Commies van Staat bij den Raad van State. Destijds gold de eisch nog niet, dat wie voor die betrekking in aanmerking wilde komen den graad van doctor in de staatswetenschap, in de rechtswetenschap of in beide rechten aan een Rijksuniversiteit of daarmede door de wet gelijkgestelde inrichting binnen het Rijk moest verkregen hebben. Eerst de Wet van 11 Juli 1884 (Staatsblad no. 122) heeft dien eisch gesteld. De benoembaarheid tot de betrekking van Commies van Staat werd nog in 1882 verkregen door een examen, bestaande uit een mondeling en een schriftelijk gedeelte: uit het mondeling examen moest blijken van ‘voldoende algemeene kennis van het Nederlandsche staats- en administratief regt, van de regering der kolonien en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, van de staathuishoudkunde, en van het volkenregt’; het schriftelijk examen moest het bewijs leveren van ‘bedrevenheid in den Nederduitschen stijl en van geschiktheid tot behandeling van een of ander op te geven onderwerp van staats- of volkenregt’. Op raad van zijn leermeester Buys onderwierp Breukelman zich aan dit examen. Hij doorstond de vuurproef niet glans, wekte zelfs door zijn opstel over het Tractaat van Weenen de bewondering der examinatoren op, en werd benoemd. De jonge ambtenaar verhuisde nu naar Den Haag en betrok kamers bij den sigarenhandelaar Van Eyk (alweer een sigarenhandelaar!) op den Stationsweg tegenover het Huygensplein (no. 59). Daar woonde hij beneden achter den winkel: zijn zit- of studeerkamer lag aan den tuin en was niet onaardig, maar zijn slaapvertrek was al heel klein. Daar ook liep ik vaak bij hem aan (ik woonde in zijne buurt), nadat ik hem in 1884 had leeren kennen. Ik had hetzelfde examen moeten afleggen als hij en was in het begin van dat jaar zijn ambtgenoot geworden. Wij konden het best samen vinden en ergerden ons niet aan elkaars eigenaardigheden.Ga naar voetnoot2 Een kleine terugtred zij mij hier vergund. In de dagen, toen Breukelman zijn ambt bij den Raad van State aanvaardde, was de waardige jhr. mr. G.C.J. van Reenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vice-President;Ga naar voetnoot1 van de leden noem ik, om mij tot enkelen te bepalen, mr. H.C. Verniers van der Loeff - die spoedig daarna tot lid van de Tweede Kamer gekozen, den Raad weder zou verlaten - mr. C.H.B. Boot, jhr. mr. W.A.C. de Jonge, mr. A.J. Swart, mr. H.J. Smidt, mr. G. de Vries Azn., mr. J. Heemskerk Azn., die reeds in 1883 als hoofd van het naar hem genoemde Ministerie zou optreden. Mr. J.J. Beaujon was Secretaris. Deze werd zes jaar later, in 1888, opgevolgd door den Referendaris mr. G. Royaards. Hoe levendig herinner ik mij nog dien bekwamen en welwillenden man. Hij was ongehuwd en woonde op kamers in de Hofstraat. Voor mr. Breukelman was hij een oudere - ik zou haast zeggen: vaderlijke - vriend; vaak vroeg hij hem des zomers mede op de reisjes, die hij in den vreemde deed; van die uitstapjes (eens zelfs naar de Dolomieten) wist onze Commies van Staat met zijn drogen humor soms grappige bijzonderheden te vertellen. Voor den Raad van State brak een gewichtige tijd aan, toen hij in 1889 ten gevolge van de ziekte van Koning Willem den Derde belast werd met de waarneming van het Koninklijk gezag. En ook veel jaren later, nadat de wereldoorlog was uitgebroken, had de Raad het niet gemakkelijk. Intusschen waren, in normale dagen, de werkzaamheden van mr. Breukelman niet zóó druk, of hij kon nog wel tijd vinden voor velerlei anderen arbeid, waarop ik straks terugkom. Van zijne ambtelijke loopbaan valt verder niet heel veel mede te deelen. Hij was voornamelijk werkzaam bij de afdeeling Financiën en de afdeeling Buitenlandsche Zaken. Zijn kennis op het gebied van internationaal recht kwam hem bij de werkzaamheden, die hij voor de laatstgenoemde afdeeling te verrichten had, uitnemend te stade. In 1905 werd hij bevorderd tot Referendaris. Onder vele blijken van belangstelling herdacht hij in 1922 zijn veertigjarige ambtsvervulling. Bij die gelegenheid werd hij benoemd tot Officier in de orde van Oranje-Nassau. Ook zijn zeventigste verjaardag ging niet onopgemerkt voorbij. Tegen 1 Januari 1927 verkreeg hij zijn eervol ontslag; maar ook nog daarna bleef hij zijne ervaring en veelomvattende kennis ter beschikking stellen van het college, waarvan hij, die oude banden moeilijk kon verbreken, niet best kon scheiden.
Mr. Breukelman is niet zijn heele leven op den Stationsweg blijven wonen. In (of omstreeks) het jaar 1900 verhuisde hij naar de Lange Beestenmarkt (no. 103), waar hij bij den heer L.F.G.P. Schreuder, Referendaris bij het Departement van Binnenlandsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zaken, de bovenkamers betrok, vroeger door zijn vriend mr. A. Telting bewoond. Veel grooter was de verandering, die in 1902 in zijn leven kwam. Op 27 Maart van dat jaar trad hij in het huwelijk met Maria Wilhelmina Magdalena van der Schuyt. Het echtpaar betrok een huis op den hoek van de Nassau-Dillenburgstraat en de Nassau-Ouwerkerkstraat. Daar werd op 10 Maart 1906 hun eenige zoon - thans student te Delft - geboren, en ik kan mij nog best herinneren, hoe ik, een paar dagen later, met mr. A. Telting den gelukkigen vader vergezelde naar het stadhuis om van die heugelijke gebeurtenis aangifte te doen, met mededeeling dat de jonggeborene zou heeten: Willem Adriaan. Jarenlang - tot zijn dood toe - heeft mr. Breukelman het bovenbedoelde hoekhuis bewoond. Als ieder mensch werd hij ouder, maar de gebreken des ouderdoms kwelden hem niet. Ziek was hij zelden. Voor de sport voelde hij - geloof ik - niet veel, maar hij was van zijn jeugd af aan een onvermoeid wandelaar. In 't begin van Januari 1928 wierp een longontsteking hem op het ziekbed; en den 15den dier maand maakte de dood een einde aan zijn werkzaam leven. Onder vele blijken van belangstelling werd zijn stoffelijk overschot op Woensdag 18 Januari in zijn geboortestad op de begraafplaats Crooswijk ter aarde besteld. Zijn zwager M.G.F. Langlois van den Bergh, de Secretaris van den Raad van State jhr. mr. dr. J.D.H. de Beaufort en zijn oude vriend mr. I. Mortier Hijmans spraken woorden van deelneming, lof en waardeering. Mr. Breukelman was een man van groote kunde, een braaf huisvader, een trouw vriend, en een goed mensch; in den omgang ietwat stug, schijnbaar barsch, maar dan toch alleen schijnbaar, zooals mr. Mortier Hijmans - die ook op zijn vis comica wees - terecht bij zijne uitvaart getuigde; in werkelijkheid welmeenend, hartelijk en hulpvaardig; hoofsche vormen had hij niet, maar hij bezat een gemoedsbeschaving, die misschien menig hoveling hem zou kunnen benijden. Afkeerig van alle uitersten, gevoedsterd in de school van Buys, stond hij in het staatkundige het dichtst bij de vrije liberalen, bij mannen als Mees en De Beaufort. In het godsdienstige was hij de moderne richting toegedaan. Aanvankelijk Hervormd, heeft hij zich later aangesloten bij de Remonstrantsche Broederschap. Ook bezocht hij wel de godsdienstoefeningen van den Nederlandschen Protestantenbond.
Thans nog het een en ander over hetgeen mr. Breukelman buiten zijn ambtelijk en huiselijk leven heeft verricht, en dat is niet weinig. Onlangs heeft prof. mr. C.W. de Vries in het Rechtsgeleerd Magazijn een hartelijk woord aan zijn nagedachtenis gewijd. Daarin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijst die hoogleeraar - vroeger zijn ambtgenoot - er op, hoe verdienstelijk Breukelman zich gemaakt heeft door zijne voortzetting wan Lagemans' Recueil des TraitésGa naar voetnoot1 - indertijd zoo vaak door Prof. Oppenheim op zijn colleges te Leiden aangehaald - en door zijn Rechtspraak op de Tractaten, de Wetten op de Vreemdelingen en het Nederlanderschap, in Léons Rechtspraak verschenen, waarnaast nog genoemd wordt zijn uitgaaf van Wetten en Verordeningen van Franschen en anderen oorsprong, hier te lande executoir verklaard of uitgevaardigd (1892).Ga naar voetnoot2 Tot het levenswerk van dezen arbeidzamen man heeft ook behoord het geven van onderwijs. Hoeveel jongelieden heeft hij niet opgeleid voor consulaire of diplomatieke examens! Menig hooggeplaatst diplomaat of consul, wiens naam meer bekendheid heeft verkregen, dan die van den bescheiden Commies van Staat of Referendaris, zal zich nog met dankbaarheid de uren herinneren, die hij op den Stationsweg, op de Lange Beestenmarkt of in de Nassau-Dillenburgstraat al luisterend heeft doorgebracht, terwijl mr. Breukelman zijn schatten van kennis uitstortte. En nu kom ik tot iets, waarop mr. de Vries in zijn daareven genoemd gedachteniswoord te recht de aandacht vestigt. ‘Zijn gloriepunt’ - schrijft de Rotterdamsche hoogleeraar, en hij roept er bij uit: ‘hoe heerlijk een gloriepunt in zijn leven te hebben gehad!’ - ‘was de periode van de internationale congressen van 1893 en 1894. Het eerste was van 12-27 September 1893. Het werd te 's-Gravenhage gehouden onder voorzitterschap van T.M.C. Asser. Een oude foto brengt de zwoegers, de stoere werkers, te zamen: Louis Renault (fijne peinzende kop), de Martens, van Tienhoven, Smidt, Rahusen en Feith en dan onzen Breukelman (stoer, energiek van houding). De tweede conferentie voor het internationaal privaatrecht is van 25 Juni-13 Juli 1894. Holland levert vier secretarissen. Breukelman, ‘auditeur au Conseil d'État’, is er één van’. Laat mij hierbij voegen, dat de Amsterdamsche hoogleeraar Asser, in 1893 lid van den Raad van State geworden, daar Breukelman had leeren kennen en waardeeren als kundig beoefenaar van het internationaal recht. Die kennismaking werd door Breukelman te recht zeer op prijs gesteld. Nog lang is mijne opsomming van wat mr. Breukelman verricht heeft, niet ten einde. In 1889 is hij bestuurslid geworden van ‘het Algemeen Nederlandsch Vredebond’, waarvan mr. D. van Eck voorzitter was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reeds een paar jaar vroeger had hij in het Jaarboekje van die vereeniging een artikel geschreven over de Italiaansche politiek en ook in de volgende Jaarboekjes vindt men menig stuk van zijn hand. In 1894 verkoos het bestuur hem tot ondervoorzitter, en nadat in het volgende jaar mr. D. van Eck overleden was, werd Breukelman eerst voorloopig, daarna definitief met het voorzitterschap belast. Toen de Vredebond in 1886 vijf en twintig jaar bestaan had, hield mr. Breukelman de feestrede, een doorwrochte verhandeling, die door Gebr. Belinfante is uitgegeven. Nadat de Vredebond in 1901 met den Vrouwenbond was samengesmolten, en uit die samensmelting de Alg. Ned. Bond Vrede door Recht was ontstaan, nam Breukelman in het hoofdbestuur der nieuwe vereeniging zitting, eerst als gewoon lid, daarna als penningmeester, en bleef dat tot in 1915Ga naar voetnoot1. Op enkele onderdeelen van Breukelmans arbeid moet ik nog de aandacht vestigen. Jarenlang, van 1921 af, heeft hij behoord tot de deskundigen (gecommitteerden), met wier medewerking de eindexamens aan de B-afdeeliugen der hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus (enz.) worden afgenomen, en met groote toewijding heeft hij zich van de hem opgedragen taak gekweten, zoodat zijn heengaan - hij zou stellig in 1928 opnieuw benoemd zijn, als zijn levensdraad niet was afgesneden - voor zijne mede-gecommitteerden, die voor dezelfde scholen waren aangewezen, een groot verlies mocht heetenGa naar voetnoot2. Voorts is mr. J.B. Breukelman gedurende ruim tien jaren tot aan zijn dood lid geweest van het bestuur van het Departement 's-Gravenhage der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. De laatste jaren was hij vice-president en gedelegeerde bij het Nuts- Zieken- en begrafenisfonds. Met buitengewone nauwgezetheid en toewijding vervulde hij deze functiënGa naar voetnoot3. Sedert 1897 was Breukelman lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde en van 1900 tot 1904 heeft hij zitting gehad in haar bestuur. Ook telde het Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen hem sinds 1904 onder zijne leden.
Eene lijst van zijne geschriften (zoo volledig als mij mogelijk was, maar stellig tòch nog onvolledig) laat ik hier volgen. Wat ik reeds van dien aard in dit levensbericht vermeld heb, is niet in die lijst opgenomen; evenmin zijne vele artikelen op het ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bied van geschiedenis, staatkunde en volkenrecht, die de lezers van de Nieuwe Rotterdamsche Courant uit vroeger dagen en die van Het Vaderland en De Nieuwe Courant uit later tijd zich nog wel zullen herinneren. Ook niet wat hij nu en dan in andere dagbladen en ook het weekblad De Vrijheid geschreven heeftGa naar voetnoot1. Eindelijk dient nog vermeld te worden, dat Breukelman ‘met tal van (andere) geleerden’ heeft medegewerkt aan het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, onder redactie van dr. P.C. Molhuysen en prof. dr. P.J. Blok, waarvan het eerste deel in 1911 verschenen is. Het eerste, het tweede en het derde deel bevatten bijdragen van zijn hand.
Mr. C. Bake. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van opstellen en artikelen van Mr. Breukelman.Bijdragen tot de kennis van het Staats-, Provinciaal- en Gemeentebestuur in Nederland.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Themis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Tijdspiegel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Economist.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weekblad van het Recht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vragen des Tijds.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vragen van den Dag.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tijdschrift voor geschiedenis, land- en volkenkunde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rechtsgeleerd Magazijn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Nederlandsche Zeewezen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Revue de droít international et de législation comparée.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tijdschrift voor economische geographie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haagsch Maandblad.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Handelsberichten van het Ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboekbevat van Mr. Breukelmans hand artikelen over: Jhr. Mr. P. van Akerlaken (1792-1862). Jhr. D.F. van Alphen (1774-1840). Jhr. Mr. G. Beelaerts van Blokland (1772-1844)./ Mr. C. Bijleveld (1755-1820). Mr. B. Donker Curtius (1746-1832). B. Donker Curtius (1803-1856). Mr. D. Donker Curtius (1792-1863). W.B. Donker Curtius van Tienhoven (1778-1858). Mr. H.J. baron van Doorn van Westcapelle (1786-1853). A.F.J.A. van der Duyn (1771-1848). C. van Foreest (1817-1875). D. van Foreest (1792-1833). P.G. van Ghert (1782-1852). Mr. J. Heemskerk Bzn. (1811-1880). Mr. P.F. Hubrecht (1829-1902). I.A. van Humalda (1754-1839). Jhr. Mr. H.M.A.J. van Asch van Wijck (1774-1843). C. Binkes (1791-1868). A.A. van Boelens (1766-1834). Jhr. Mr. J.C.G. van der Brugghen van Cooy en Stiphorst (gest. 1820). Mr. G.G. Clifford (1779-1847). G.K. van Hogendorp (1771-1834). A.W.C. baron van Nagell van Ampsen 1756-1851). Mr. J.G. van Nes (1776-1859). Jhr. Mr. R.W.J. van Pabst van Bingerden (1775-1841). O. baron van Randwijk (1763-1833). Mr. C.A. Fannius Scholten (1767-1832). Mr. B.W.A.E. baron Sloet tot Oldhuis (1808-1884). Jhr. W.H.C. van Lynden van Blitterswijk (1736-1816). F.G. baron van Lynden van Hemmen (1761-1845). Jhr. Mr. J.E.N. van Lynden tot Hoevelaken (1766-1841). Jhr. J.H. van Lynden van Lunenborg (1765-1854). |
|