Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1927
(1927)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van A.N.J. Fabius.Een man met een zeer helder verstand en veelzijdige belangstelling, met de gave, om de kern der dingen te ontdekken, daaraan zijn volle aandacht te wijden, in het bezit van een grooten arbeidslust en zeer veel arbeidskracht, een organisch talent met initiatief en vooruitzienden blik, iemand die zich goed en duidelijk wist uit te drukken.
Arnold Nicolaas Jacobus Fabius werd geboren op 25 Februari 1855 te Goor, als zoon van Gerhardus Cornelis, oud-kapitein der artillerie van het O.-I. Leger, later achtereenvolgens burgemeester van Buiksloot en van Naarden en Muiden - twee zelfstandige gemeenten, destijds onder één hoofd - en Anna Petronella Beudeker. Soldatenkind, legde hij reeds op jeugdigen leeftijd voorliefde voor het militaire beroep aan den dag en trad, ruim 15 jaar oud, als volontair in dienst bij de Instructie-Compagnie te Schoonhoven; op 10 Juli 1876 werd hij benoemd tot 2den luitenant der artillerie, na het laatste jaar van den cursus te hebben overgeslagen. Zijn eerste garnizoenen waren 's-Hertogenbosch en Geertruidenberg, doch in Maart 1878 werd hij overgeplaatst naar Naarden, waar hij onafgebroken tot Mei 1892 verbleef, bijna zijn geheelen luitenantstijd. Reeds als jong officier had Fabius belangstelling voor zaken, die buiten zijn eigenlijken werkkring lagenGa naar voetnoot1; doch ook op militair gebied deed hij meer dan de gewone luitenant. Zoo vind ik in De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland, van 13 Juli 1879 een artikel van zijn hand, getiteld ‘Militaire Rechtspleging’, waarin hij een krachtig pleidooi voert voor een radicale hervorming van dit instituut, en waarin hij o.m. schrijft: ‘Niemand onzer kan rechtspreken zonder daartoe een deugdelijke opleiding te hebben ontvangen - onze officieren alzoo ook niet, en toch wordt van hen gevergd dat zij als rechters zullen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zitting nemen, dat zij hun stem over jarenlange kerkerstraf, over leven en dood zullen uitbrengen, zonder daartoe eenige opleiding te hebben genoten dan de weinige uren die op de Militaire Academie of cursussen daartoe disponibel waren. Hunne studiën zijn te veel omvattend om zich lang te kunnen verdiepen in theorieën van het strafrecht, daarenboven, hun leermeesters in het recht waren zelf geen rechtsgeleerden. De tijden zijn voorbij dat een militair voor een ander rechter dan den burgerlijken moest terecht staan; geheele afschaffing der militaire rechtspleging is dringend noodzakelijk .... Men breke in dit geval radicaal met het oude. De tijd der geheime, middeleeuwsche lijfstraffelijke rechtspleging is voorbij; ook den soldaat vallen de voorrechten der humaniteitsbeginselen ten deel ....’ Een bewijs hoezeer hij zijn tijd vooruit was, al gaat hij in zijn wenschen tot verandering wellicht wat te ver. Het duurde echter nog jaren voor een hervorming tot stand kwam. In 1882 werd hij voorzitter van de Commissie voor de Tentoonstelling van Gooische oudheden; enkele jaren later - hij was inmiddels luitenant-adjudant geworden - werd hij tot archivaris der gemeente Naarden benoemd. Het Gooi heeft altijd Fabius' bijzondere voorliefde gehad, en hij kende het door en door, ook in zijn geschiedenis. Inmiddels had hij reeds vrij veel letterkundigen arbeid verricht; in 1879 verscheen zijn eerste roman ‘De Dochter van den Overste’, door F.A. Buis, het pseudoniem dat hij zoovele jaren behield. Tevens hield hij lezingen voor het ‘Nut’ en andere vereenigingen. Verschillende van zijn talrijke novellen en schetsen - vele humoristische daaronder - zijn militair getint, en in deze toont hij zich een prettig, gemakkelijk verteller. Zijn latere romans hebben meerendeels een historischen achtergrond. ‘In Ketenen van Hoogheid’ speelt in de laatste levensjaren van den Stadhouder Frederik Hendrik en vertelt van de romantische liefde van diens dochter Louise Henriette, die de vrouw werd van den Grooten Keurvorst, voor den Hertog van Trémouille; hetzelfde onderwerp werd later door Maurits Wagenvoort behandeld in zijn tooneelwerk: ‘Het Huwelijk van een Oranje-Prinses’. De geschiedenis van Amsterdam in de XVIIde eeuw lag Fabius na aan het hart, en gaarne snuffelde hij in oorspronkelijke stukken uit dat tijdperk, om te trachten onbekende geschiedkundige bijzonderheden te ontdekken, die hij dan later in een schets of novelle omwerkte. Fabius was geen schrijver van den eersten rang, maar daarentegen muntte hij uit door groote veelzijdigheid. Zoo schreef hij in samenwerking met Justus van Maurik Jr. en A. Reyding verschillende tooneelstukken; de beste waren hun blijspelen, in luchtigen toon gehouden, die insloegen en met succes opgevoerd werden in een paar Amsterdamsche Schouwburgen. Hij bezat een groote liefde voor het tooneel en was jarenlang | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorzitter van den Raad van Bijstand van de Maatschappij Apollo; later werd hij tot eerelid dier vereeniging benoemd. Ook was hij voorzitter van de Afdeeling Amsterdam van het Nederlandsch Tooneelverbond. ‘Duifje’, een drama, door Fabius en Reyding, werd in het Engelsch vertaald. Later verscheen ‘Sigbritte Willemsz (de moeder van Duifje), eene Amsterdamsche vrouw in het Noorden’ (zie Verslag van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap). Fabius was een hoogst bekwaam artillerie-officier en bracht het tot den rang van generaal-majoor; zeer talrijk zijn de artikelen van zijn hand verschenen in militaire en andere tijdschriften. Oudere artillerie-officieren zullen zich nog herinneren het ‘Zakboekje van Fabius’, een vademecum voor den vesting-artillerist, en het leerboek ‘Batterijbouw’. In 1892 ontving hij een tevredenheidsbetuiging van den Minister van Oorlog; de tweede, in 1883 was hem reeds een ten deel gevallen ‘wegens betoonden ijver bij gelegenheid van het op 19 Jan. 1883 plaats gehad hebbende onheil in de buskruitfabriek ‘De Krijgsman’ nabij Muiden, en in 't algemeen wegens de wijze waarop Gij U van uwe taak op het terrein van het onheil hebt gekweten’. Tal van malen was hij secretaris, lid, rapporteur of voorzitter van militaire of semi-militaire commissies en toonde zich dan steeds ten volle voor zijn taak bekwaam, een ijverig, handig werker. Vlot spreker, wist hij zijn bezieling op anderen over te brengen. Soms wel eens wat heftig, in de bijzonderheden een enkele maal minder juist, was hij altijd de man, die zich geheel gaf, die ten volle overtuigd was van de waarheid en juistheid van hetgeen hij voorstond en geen kamp gaf of transigeerde. De banaliteit ‘onze ijverige secretaris’, was voor hem de juiste betiteling: binnen den kortst mogelijken tijd kwam het verslag of rapport tot stand in goed leesbaren vorm. Fabius, hoe volbloed militair ook, stond niet buiten de burgersamenleving; het maatschappelijk leven in al zijn vormen trok hem aan en juist daarom werd hij telkens uitgenoodigd zitting te nemen in besturen en commissies van den meest uiteenloopenden aard. Schrijver dezes heeft driemalen met en onder Fabius gediend; in 1891/2 te Naarden, van 1893-'96 te Amsterdam en van 1907-1911 te Utrecht, en telkenmale viel het hem op hoezeer Fabius zich in het nieuwe garnizoen, in een minimum van tijd, had weten aan te passen aan zijn omgeving, verbeteringen aan te brengen waar sleur heerschte, en aan verkeerde gewoonten een einde te maken; soms stuitte hij daarbij op passief verzet van ouderen .... soms ging hij in zijn ijver misschien wat te snel vooruit, maar zijn streven was in het algemeen toch het juiste en het goede, zooals later erkend werd. Men heeft wel eens gezegd dat graaf von Gneisenau, chef van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Staf van den Ouden Blücher, voor dien tijd min of meer als een te radicaal hervormingsgezinde gold. Van Fabius kan hetzelfde gezegd worden; een dertig-, veertigtal jaren geleden waren er oudere - ook enkele jongere - militairen, die van geen hervormingen wilden weten, de mannen van Het IJzeren Regiment, voor wie de Pruisische discipline het ideaal was en die Fabius soms in bedekte termen ‘rood’ noemden. Toch was hij dit geenszins, al koos hij van zijn jeugd af steeds de partij der verdrukten en minder bevoorrechten; liberaal in zijn opvattingen, was hij het evenzoo in zijn daden, en ook in zijn geschriften levert hij hiervan telkens het bewijs. Na de verwerping van de kieswet-Tak werd hij door de Vrijzinnig-Democratische Partij candidaat gesteld voor de IIde Kamer voor het district Hilversum, doch niet gekozen. Zijn levensbeschouwing had hem reeds op jeugdigen leeftijd er toe gebracht mede te werken tot verbetering van den rechtstoestand van den militair (zie boven); reeds van 1885 af was hij daartoe in correspondentie met den lateren generaal G.J.W. Koolemans Beynen, met wien hij ook vele historische onderwerpen behandelde. Uit zijn Naardenschen tijd dateert zijn bemoeiing met de Comenius-herdenking, een belangrijke gebeurtenis in zijn welbesteed leven. Joannes Amos Comenius, bisschop der Moravische broedergemeente, werd geboren in 1592, overleed in 1670 te Amsterdam en werd te Naarden begraven; een ‘C’ op een der grafzerken duidt er wellicht op. In 1892 was het Fabius, die door woord en daad de herinnering aan de verdiensten van den grooten paedagoog, grondlegger van de nieuwere methodiek en didaktiek, wist te verlevendigen. Ter eere van Comenius werd te Naarden een eenvoudig monument opgericht, had een ontvangst van Boheemsche studenten ten Stadhuize plaats, een uitvoering in de St.-Vituskerk te Naarden en andere feestelijkheden. Van dit alles was Fabius de ziel en de leidende kracht, en hij ontving ter zake dan ook een officieele dankbetuiging van den Naardenschen gemeenteraad voor de door hem bestede moeite en zorg. Ook Mevrouw Fabius nam een werkzaam deel aan de voorbereiding der feesten. De Feestcantate was door Fabius geschreven, de muziek, op motieven van het Wilhelmus, gecomponeerd door C. Andriessen Jr. Een der schoonste gedeelten was het gezang: ‘Comenius, waar is uw graf?’ waarop het antwoord van den solist: ‘Trekt henen naar de Nederlanden, der geestesvrijheid toevluchtsoord’. Het slotkoor: ‘Heroën des geestes, wij loven U’ klonk machtig door de gewelven der Groote Kerk. Professor H.C. Rogge hield daarna de feestrede. Voor het monument bij de Utrechtsche poort, dat aan het Hus-monument te Constanz doet denken, had Fabius zelf den grooten steen (dolmen) en de kleinere steenen in het Gooi doen verzamelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorts werd er een tentoonstelling van Comenius' handschriften, merkwaardigheden en werken gehouden in het mooie Naardensche raadhuis onder de gelukkige leiding van Fabius; o.a. zag men er den (vermoedelijken) deksteen van Comenius' graf en het begrafenisregister van de voormalige Fransche kerk, waarin vermeld is dat Comenius aldaar in graf No. 8 is bijgezet. Later nam Fabius het initiatief tot het oprichten van een Comenius-museum te Naarden, met behulp van een afdeeling van de Comenius-vereeniging; een bovenlokaal van het Raadhuis werd daartoe ingericht. Gebrek aan middelen en voor een deel ook gebrek aan belangstelling, maakten dat dit museum, zonder bepaald in verval te geraken, toch in weinig bloeienden toestand verkeerde; eerst in 1905 kwam hierin wat verbeteringGa naar voetnoot1. Slechts korten tijd was Fabius kapitein der artillerie in Den Helder; spoedig werd hij overgeplaatst naar Amsterdam, waar hij gelegenheid vond zijn vleugels wijder uit te slaan te midden van het krachtige intellectueele en sociale leven der hoofdstad. Op te merken valt dat de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde hem, met H. van der Hoeven en A. Beets, benoemde tot leden van de Commissie tot zuivering van de Militaire taal. Ook werd hij al spoedig (1895) lid van de Plaatselijke Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs te Amsterdam. Velen zullen zich nog herinneren de Tentoonstelling voor het Hotel- en Reiswezen, in 1895 te Amsterdam gehouden en waar een Oud-Hollandsch Marktplein deel van uitmaakte. Fabius was voorzitter van de Commissie Oud-Holland en ‘burgemeester’, een waardigheid waartoe zijn persoonlijkheid zich uitstekend leende. Het is bijna ongelooflijk hoe deze man naast den arbeid, die zijn militaire betrekking - hij was in 1896 kapitein-adjudant geworden - van hem eischte, nog steeds tijd kon vinden om vergaderingen bij te wonen en tal van geschriften op militair en ander gebied in het licht te geven. Op 7 Nov. 1895 begiftigde H.M. de Koningin hem met het ridderkruis van de Oranje-Nassau-orde, en het deed Fabius zoo bijzonder goed dat het hem ‘met de zwaarden’ verleend werd, niettegenstaande de niet-militaire aanleiding waarvoor hij het ontving. Men kan begrijpen dat een man als Fabius zich krachtig aangetrokken voelde tot de persoon van den Koning-Stadhouder Willem III, en hij ging dan ook geheel op in de levensbeschrijving van dien vorst, in 1890 van zijn hand verschenen. Een andere Oranjetelg, waarvan hij de biografie schreef, was Johan Maurits de Braziliaan (1914). Gedurende vier jaren Juli 1903-Nov. 1907 was hij Commandant van het Korps Torpedisten te Brielle; in dien tijd werd hij be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorderd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Het spreekt bijna vanzelf dat Fabius voorzitter werd van de Archief-Commissie te Brielle. Tusschen 1894 en 1903 schrijft hij ‘Amsterdamsche Brieven’ in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, waarin hij het economische, artistieke en sociale leven in de hoofdstad behandelt en in aangenamen vorm over allerlei onderwerpen zijn meening uit. Belangrijke persoonlijkheden, die in de hoofdstad op den voorgrond treden, worden door hem in hun leven en streven afgebeeld; nu eens is het een tooneelvoorstelling, dan weer een raadsbesluit, de uitbreiding der gemeente, een hoog bezoek, het oprichten van een nieuwe maatschappij, een conflict of een zware ramp, die hij bespreekt; steeds weet hij, soms op scherpe, soms op spottende wijze, critiek te oefenen, zooals hij deze voor juist houdt. Hoe ver Fabius zijn tijd vooruit was, moge blijken uit het onderstaande citaat uit zijn Amsterdamschen Brief van 20 Juni 1894: ‘In trouwe, de stoutigheden van de Amsterdamsche jeugd zijn vaak ergerniswekkend, en hoeveel moeite de dienaren van de Heilige Hermandad zich ook geven, de straatbengels weten steeds aan den arm der justitie te ontsnappen. Meen nu echter niet dat de politieagenten in hoofdzaak iets meer kunnen doen dan dreigen.... Zij die wel eens een kijkje in ons wetboek van strafrecht hebben genomen, weten dat kinderen beneden 10 jaar niet strafrechterlijk vervolgbaar zijn; voor een kind beneden den leeftijd van 16 jaar moet de rechter onderzoeken of de kleine misdadiger wel met oordeel des onderscheids heeft gehandeld.... Dit alles wijst op een gebrek in onze wetgeving - hoeveel reden wij ook hebben om trotsch te wezen op ons ‘Wetboek van Strafrecht’, in onze strafvordering ontbreekt de politierechter, die als 't ware op straat de straf op het misdrijf doet volgen. - De veroordeelingen weken en maanden na de ‘bekeuring’ wekken al heel weinig ontzag, en zoo gebeurt het dan meestal, dat vele overtreders der politie-voorschriften aan de armen der gerechtigheid ontsnappen.’ In 1911 werd Fabius, sedert 3 April van dat jaar Generaal-Majoor, Commandant van de Stelling van Amsterdam, benoemd tot Commandeur in de orde van het Legioen van Eer; in 1912 volgde zijn benoeming tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw. Weldra kwam aan zijn militaire loopbaan een einde; op 11 November 1913 werd hij op pensioen gesteld, 58 jaar oud en nog in het bezit van zijn volle werkkracht. Dus werd Fabius een paar jaar later benoemd tot lid van de Propaganda-Commissie van het Algemeen Nederlandsch Verbond en wijdde zich met veel ijver aan die taak. Nadat hij den militairen dienst verlaten had, vestigde Fabius zich in zijn geliefd Gooi en wel te Bussum, waar hij 7 September 1915 tot lid van den Gemeenteraad gekozen werd. In het bijzonder bemoeide hij zich in die jaren als gedelegeerd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lid van het Nederlandsch-Indisch Studie- en Ondernemingsfonds, ten behoeve van Nederl.-Indische jongelui in Nederland. In 1919 eindigde zijn lidmaatschap van den gemeenteraad; zijn gezondheidstoestand werd langzamerhand minder goed en op 18 Juli 1921 overleed hij te Bussum. Hij was op 26 Juni 1884 gehuwd met Mej. Mena Elisabeth Cremer Eindhoven, die hem overleeft.
Fabius vond zijn lezers onder verschillende kringen der maatschappij; zijn romans, novellen en schetsen worden door het tegenwoordige geslacht al wat ouderwetsch gevonden, en de historische roman is, naar velen beweren, niet meer in trek; maar ouderen van dagen zullen nog genieten van zijn werk, in onopgesmukten stijl en levendigen verhaaltrant. Fabius had een scherpen blik voor bijzonderheden, historische en andere, en wist ze in aangenamen vorm te verwerken in zijn letterkundige producten. Hij schreef omdat het hem een behoefte was zijn gedachten, overwegingen en indrukken vast te leggen, te verwerken en in een bepaalden vorm te gieten.
J. Wackie Eysten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der geschriften van A.N.J. Fabius. (F.A. Buis).
|
1876 | ‘De dochter van den overste’. W.C. de Graaf, Haarlem. |
1880 | ‘Ontwaakt’. Amsterdam. P.N. van Kampen en Zoon. |
1880 | ‘Een doelloos Leven’. idem. |
1893 | ‘Marie Hudde’. idem. |
Novellen en schetsen.
1876 | ‘Oom Frits’. Familieblad. 11e Afl. |
1881 | ‘Niet verloochend’. Het Leeskabinet. |
1881 | ‘Twee weken gekampeerd’. Eigen Haard, No. 35, 36, 37. |
1881 | ‘Een Kunstverslag’. De Portefeuille. |
1881 | ‘De Legerplaats bij Oldebroek’. Eigen Haard. |
1882 | ‘Uit het Kleinsteedsche Leven’. Nederland, No. 7. |
1883 | ‘In de Hei’. (ongeteekend). |
1883 | ‘Een Kerstgeschenk’. Prov. Overijsselsche en Zwolsche Courant. 25 Dec. |
1884 | ‘Novellen uit het kleinsteedsche leven’. B.F. Haeseker & Co, Haarlem. |
Eerste gedeelte:
Twee weken gekampeerd (zie boven).
De Tramway.
De Burgerwacht van Groenendaal.
Vier dagen arrest.
Tweede gedeelte:
Ingekwartierd.
Mijn grootmoeder.
Het nieuwe garnizoen.
De IJsclub.
1885 | ‘Nathan in de Nationale Militie’. Het Leeskabinet. Febr. |
1885 | ‘De nieuwe Dominee’. De Tijdspiegel. Vertaald in het Duitsch. Universal Bibliothek. Leipzig, Phil. Reclam Jr. Later in: Binnenskamers en Buitenshuis (zie hieronder). |
1885 | ‘Burgemeester Sabel’. Warendorf's Novellenbibliotheek. Vertaald in het Duitsch, als boven. |
1885 | ‘De kippen van den Majoor’. De Oranje Serie. IIe Jaarg. No. 13. Haarlem, H.A.J. van der Munnik. |
1885 | Oldebroeksche Schetsen. |
1886 | ‘Het Oproer’. Schets uit het Amsterd. Leven. Soerabajasch Handelsblad. 6, 7, 8, 9 Sept. |
1886 | ‘Te Zwak’. Later in: Binnenskamers en Buitenshuis (zie hieronder). |
1887 | ‘In het Geuldal’. De Groene Amsterdammer. |
1888 | ‘Geen werk’. Een Kerstvertelling. Het Leeskabinet. Dec. 1888. |
1888 | ‘Verdwaald’. De Portefeuille. 22 Dec. 1888. |
1890 | Gedicht op den 10den Verjaardag van H.K.H. Prinses Wilhelmina. De Gooi- en Eemlander. 30 Aug. 1890. |
1891 | ‘Kermis’. Een schets uit het dorpsleven. Volksalmanak voor het jaar 1891. |
1891 | ‘Meester de Weerd’. Elsevier's Geillustreerd Maandschrift. Later in: Binnensk. en Buitensh. (zie hieronder). |
1892 | ‘Comenius-Cantate’. Op muziek gezet door C. Andriessen Jr. te Hilversum. |
1893 | ‘Generaalsinspectie’. De Goede Raadgever. Amsterdam. Gebr. Schröder. Later in: Binnensk. en Buitensh. (zie hieronder). |
1895 | ‘Sergeant Knipper’. Warendorf's Geïllustreerde Familie-kalender. Later in: Veteranen (zie hieronder). |
1895 | Binnenskamers en Buitenshuis. Amsterdam, P.N. van Kampen. |
1895 | Vlinderwee. De Suezboot vertrekt. Kermis? |
1905 | Veteranen. Amsterdam, P.N. van Kampen. (Negentiende-eeuwers in uniform. De Vlaggenkrijg. Het Initiatief. Jan Olie's verloving. Een extract-strafregister. Een slachtoffer van de B.U. De Millioenenluitenant. Een oud-gediende. Het valies van Sergeant Stam). |
1905 | ‘Cara Irta!’ |
1905 | ‘In 't Lommerhuis’. Bijvoegsel van het Algemeen Handelsblad 1905. |
1915 | Naar Berlijn vice versa Arn. Nieuws van den Dag. 9 Oct. 1915. |
Tooneelwerk.
‘Een Sint Nicolaassurprise’. Blijspel in één bedrijf. ‘De Kippen van den Majoor’. Blijspel in vier bedrijven. Thieme's Tooneelbibliotheek No. 615. ‘Sergeant Knipper’. Monoloog (zie boven). ‘Si vis pacem’. Opgevoerd door Het Nederlandsch Tooneel. |
|
1913 | ‘Oude liefde roest niet’. |
In samenwerking:
1881 | ‘Gewichtige dagen’. Tooneelspel in vier bedrijven door Justus van Maurik Jr. en F.A. Buis. Opgevoerd in het Grand Théatre Van Lier te Amsterdam. |
1900 | ‘Het Lintje’. Tooneelspel in drie bedrijven door A.N.J. Fabius en A. Reyding. Opgevoerd in den Plantage-Schouwburg te Amsterdam. |
1902 | ‘De edele Sport’. Blijspel in drie bedrijven door dezelfden. Opgevoerd in den Stadsschouwburg te Amsterdam. |
1904 | ‘Duifje’. Drama in vier bedrijven door dezelfden. Vertaald in het Engelsch. |
1906 | ‘Stadhuispijn’. Blijspel in één bedrijf door dezelfden. Tooneelfonds, No. 511. |
Historische romans en novellen.
1900 | ‘In Ketenen van Hoogheid’. P.N. van Kampen en Zoon, Amsterdam. |
1900 | ‘Oud-Hollandsche Menschen’. Idem. |
1900 | ‘De Rotterdamsche Juffer’. ‘Een Sliedrechtsche Jongen’ (zie beneden). |
1904 | ‘Anna Pauw’. |
1904 | ‘Een Sliedrechtsche Jongen’. Historische novelle. Nederland. |
1904 | ‘In de Dagen van Lichtmis’. |
1918 | ‘Bettekee’. P.N. van Kampen en Zoon, Amsterdam. |
Levensberichten e.d.
1905 | ‘Levensbericht van Justus van Maurik Jr.’ Levensberichten van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leiden. 1904-5. |
1909 | ‘Een woord ter herinnering’. Herdenkingsnummer van J. de Koo. De Groene Amsterdammer 16 Mei 1909. |
1915 | ‘Huygens-Worp’. Idem, 14 November 1915. |
1919 | ‘Levensbericht van Dr. J.A. Worp’. Levensberichten 1919-20. |
Geschiedenis.
1884 | ‘Sinterklaas’. Prov. Overijss. en Zwolsche Courant, 5 Dec. 1884. |
1884 | ‘De Legerplaats bij Oldebroek’. Eigen Haard. |
1886 | ‘Merkwaardigheden uit de Oude Doos’. Gooi- en Eemlander 13 November 1886. |
1886 | ‘De Heiden en Weiden van Gooiland’. Idem. |
1887 | ‘Voor honderd jaren’. (Sept. 1787). |
1887 | ‘Het Koningsfeest op 19 Febr. 1817-19 Febr. 1887’. Prov. Overijss. en Zwolsche Courant. 14 Febr. 1887. |
1887 | ‘De Wallen van Naarden’. Broese en Co. Breda. |
1888 | ‘Stad en Lande van Gooiland’. Nieuws van den Dag 18, 19 April 1888. |
1888 | ‘Open brief aan Mr. F.A. Molster’. |
1889 | ‘Naardens wee en verlossing’. |
1889 | ‘Lodewijk Napoleon en de laatste dagen van het Koninkrijk Holland’. Tijdschrift voor Geschiedenis. 5de Afl. |
1889 | ‘Jan Tabak’. Eigen Haard, Mei 1889. |
1890 | ‘Willem III’. Eigen Haard, 29 Nov. 1890. |
1892 | ‘Over de Geschiedenis van den Vestingbouw’. Voordracht in het Kon. Oudheidk. Genootschap, 11 April 1892. |
1895 | ‘Een en ander over C.R.T. Krayenhoff en zijn tijd’. Kon. Oudheidk. Genootschap, 14 Jan. 1895. |
1903 | ‘Sigbritte Willemsz’ enz. Kon. Oudheidk. Genootschap 1903. |
1904 | ‘Hollandsche Primitieven’. De Amsterdammer, no. 1420 en 1421. |
1912 | ‘Het Leven van Willem III’. Alkmaar, Gebrs. Kluitman. |
1912 | ‘Een Merkwaardige Dag op 's Lands werf’ (25 Nov. 1813). |
1912 | ‘De laatste dagen van de Fransche Telegraaf’. Algem. Handelsblad. |
1912 | ‘Een Hollandsche Zeeman vóór den Helder’. (Dec. 1813). Idem. |
1912 | ‘Noord-Holland in rep en roer’. (Dec. 1813). Idem. |
1913 | ‘Het Maatschappelijk Leven’. In: ‘Het Herstelde Nederland’. P.N. van Kampen en Zoon. |
1914 | ‘Naarden's Beleg. 17 Nov. 1813-12 Mei 1814’. Nieuwe Rotterd. Courant 11 Mei 1914, |
1914 | ‘Naardens Wee en Bevrijding’. Eigen Haard, April en Mei 1914. |
1914 | ‘Johan Maurits, de Braziliaan’ (1604-1694). Bruna's Historische Bibliotheek. Ook verschenen als: ‘Een stoere Nassauer’ enz. Rotterdam, D. Bolle. |
1915 | ‘De Poorten van Naarden’. Eigen Haard, 8 Maart 1915. |
1915 | ‘Uit het Oude Tuighuis’. Idem, 22 Mei 1915. |
1915 | ‘De Ridderlijke Vecht’. Idem, 8 Juli 1918. |
1915 | ‘Het Stadhuis op den Dam’. |
1917 | ‘Geschiedenis van een Honderdjarige’ (Bussum). Bussum, Wed. G.M. Märckelbach. |
1920/21 | ‘Keizerin Eugenie's Gedenkschriften’. Den Gulden Winckel, 15 Mei 1921. |
1921 | ‘Napoleon als Veldheer’. De Groene Amsterdammer, 7 Mei 1921. |
1921 | ‘Een uitstapje naar België in de eerste helft der vorige eeuw’. De Kampioen 1921. |
In samenwerking:
1895 | ‘Reizen en Pleisteren’ door A.N.J.F. en Ed. van Biema. N.J. Boon, Amsterdam. |
Onderwijs.
1877 | ‘De Staatsschool’ door Cetabo. 's-Hertogenbosch. W.C. van Heusden. |
1878 | ‘De Kunst in de School’. Het Vaderland, 17 Sept. 1878. |
1892 | ‘De Comeniustentoonstelling’. Nieuwsblad voor den Boekhandel, No. 8, 1892. |
1897 | ‘Over vereenvoudigde Spelling’. Prov. Overijss. en Zwolsche Courant, 3 Sept. 1897. |
1905 | ‘De Oplossing van een brandend vraagstuk’. De Groene Amsterdammer, no. 1436. |
1916 | ‘Indische Jongelui in Holland’. De Indische Gids, Nov. 1916. |
In samenwerking:
1897 | ‘Rapport van het Sub-Comité in zake het Onderwijs voor achterlijke en spraakgebrekkige kinderen’. Uitgave van de Plaats. Commissie van Toezicht op het L.O. Amsterdam. |
1898 | ‘Rapport der Sub-Commissie betreffende het Onderwijs aan Schipperskinderen’. Als boven. |
- voetnoot1
- Den 16den Mei 1877 noodigde de Heer H. Goeman Borgesius, toenmaals hoofdredacteur van Het Vaderland, hem uit tot ‘verdere’ medewerking; hij moet dus toen reeds hebben meegewerkt aan dit blad.
- voetnoot1
- Enkele der hierboven vermelde bijzonderheden zijn ontleend aan een werk over Comenius van de hand van den Heer R.A.B. Oosterhuis (Med. Docts. en Arts), getiteld: ‘Posledni Tutulek a hrob Komenského.