Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1926
(1926)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van Dr. N. Adriani.Den 1en Mei 1926 is Dr. Nicolaus Adriani bezweken aan eene kortstondige ziekte, die aan een vruchtbaar leven een onverwacht einde maakte. Onverwacht in zooverre dat de kwaal van enkele dagen niet was voorzien, echter niet onverwacht als beeindiging van een ingespannen leven vol lijden, welks afbreking reeds vele jaren was gevreesd. De enthousiaste werker, de bezielde spreker, de rustelooze onderzoeker-te-velde die Adriani was, had geen sterk gestel, leed aan meer dan ééne kwaal, hield zich vaak met moeite op in krankheid en pijnen, sleepte somtijds het veege lijf voort, totdat, na eene voor het gesloopte lichaam overmatige inspanning, het einde kwam, en de laatste worsteling hem overwon in het hem boven alle plaatsen dierbare Posso. Daar is hij, verpleegd door zijne echtgenoote-en-medewerkster in allen arbeid, en verzorgd door getrouwe gezellen van jaren her, onbewust van het scheiden, door eene longziekte geveld, en daar werd hij onder eene indrukwekkende, weergalooze deelneming der geheele bevolking te rusten gelegd. Hij had zijn laatsten tocht volbracht. En welk een tocht met zijn ziek en zwak lichaam! Een maand te voren was hij gegaan naar Pendolo, waar hij stof vond ter aanvulling zijner uitvoerige beschrijving der Bare'e-taal; hij heeft nog geloopen van Taripa naar Tentena, en van daar geheel alleen naar Pebatoland, waar hij zich zoo vermoeid voelde, dat flauwten hem overvielen, en toen is hij nog te voet gegaan naar Posso, waar het door velen reeds jaren te voren nabij geachte overlijden plaats vond. De noeste werker met het uitgeputte lichaam en den sterken geest had nog zoovele plannen! Hij zoude zich gaan vestigen te Soekaboemi om het drukken van zijn tweeledig levenswerk, spraakleer en woordenboek van het Bare'e, te bewerkstelligen, wat hij niet in Nederland zou kunnen doen, want tegen het Noordelijk klimaat voelde hij zich niet meer bestand. Die taak, welke hij gereed stond te aanvaarden, heeft hij niet kunnen ter hand nemen; de voltooiing der vertaling van het Nieuwe Testament, een meesterwerk dat niemand kan verrichten zooals hij, is onmogelijk geworden; van het schrijven eener groote verhan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deling over de talen van Midden-Celebes ter weerlegging van de theorieën in Kaudern's ‘Migration of the Toradja’, is niets kunnen komen. De productieve geleerde die nog zoo veel hoopte te doen is bezweken op het terrein zijner bijna een kwart eeuw lange werkzaamheid. Over zijn leven en werk is gesproken op vele bijeenkomsten en geschreven in tal van schrifturen, zoowel couranten als zendingsperiodieken, en allen die hem bespraken getuigden dat in hem een der groote mannen van Ned. Indië, een zeldzaam begaafd mensch, een boven allen uitstekende figuur is heengegaan. Zijn leven overziende vraagt men zich af hoe het mogelijk is geweest dat deze niet-sterke man zoo veel heeft gewrocht, dat deze broze mensch, die van kindsbeen af sukkelde, den zestigjarigen leeftijd heeft kunnen bereiken. Zijn sterke wil, zijne onverwoestbare vroolijkheid, en zijn bergenverzettend geloof hebben hem gesteund en behouden in zijn leven vol harde inspanning! Als kind reeds baarde zijne zwakheid zorg. In de pastorieën van Oud-Loosdrecht, waar hij 15 September 1865 geboren werd, en van Maarssen, waarheen zijne ouders, Ds. M.A. Adriani, later Director der Utrechtsche Zendingsvereeniging, en M. Gunning in 1870 verhuisd waren, was hij een ongezond knaapje; later op het Amsterdamsche gymnasium kwelde hem langdurige ziekte, nog later, als student in de Indonesische talen bond maandenlang lijden hem aan zijne kamer; in Indië bemoeilijkten beenwonden, die hij ten gevolge van zijn klierachtig gestel langer hield dan anderen, zijn werkzaam bestaan. Tegen de omstandigheden in, niet als zijn vriend en medewerker A.C. Kruyt geholpen door een krachtig lichaam, heeft hij zijn moeilijk levenswerk verricht, arbeidend bij dag en nacht, zich zelf nooit sparend, zich steeds gevend aan zijn heilige taak. Zijne bijzondere gaven bleken eerst recht op het eind van zijn studententijd. Te Utrecht liet hij zich inschrijven als student in de theologie, en deed hij na een jaar het propaedeutisch examen. Geen huivering voor het ambt van prediker, doch liefde tot taalstudie en hartstocht voor zendingswerk en hartelijke behoefte aan het zich wijden aan eene hooge zaak brachten hem er toe, zich aan te melden tot opleiding voor taalkundige in dienst van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, dat reeds zoo verdienstelijke mannen als Engelmann, Matthes, van der Tuuk had werkzaam gesteld in met het christendom nog onbekende streken van Ned. Indië. Hij zou de eerste zijn die na regelmatige studie voor doctor in de taal- en letterkunde van den O. Ind. Archipel de netelige, maar hem sterk aantrekkende, taak van taalvorscher, aanstaand bijbelvertaler en werker onder een primitief volk, moest aanvaarden. De studie voor het candidaatsexamen volbracht hij naar behooren; Kern boeide hem uitermate. In de studiën voor het doctoraal vond hij weinig bezielends, hoewel Wilken hem geducht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
imponeerde, doch zijn veld van geestdriftvolle werkzaamheid verkreeg hij in de studie welke op het doctoraal volgde: het beoefenen der Makassaarsche en Boegineesche talen onder B.F. Matthes en het aanleeren van het Sangireesch. Deze taal heeft hij met behulp van de zendelingsdochter Clara Steller, die ze volkomen beheerschte zij 't ook zonder linguistisch inzicht, leeren kennen en doorgronden, en meesterlijk beschreven in zijn proefschrift van 1893. Zijn promotor Kern, die zich met de tot standkoming der dissertatie weinig had kunnen bemoeien, roemde bij het judicium - het eerste cum laude dat in dit vak gegeven werd! - zijne gaven van hoofd en hart; de groote leermeester had zijn voortreffelijk karakter leeren bewonderen, en legde van zijne gevoelens op eene voor hem ongewone wijze getuigenis af. Adriani was afgestudeerd, stond klaar om uitgezonden te worden, en was over het geloof en zijne verhouding tot het goddelijke gedurende een verbijf van een geheel jaar in het destijds nog zoo stille Noordwijk, waar hij de eenige gast was, tot volkomen klaarheid gekomen. Over zijn eerstelingswerk een enkel woord! Legt men meestal proefschriften geen te strengen maatstaf aan, dit specimen mag gerustelijk critisch beoordeeld worden, want het was een meesterstuk, tevens het begin van eene gelijksoortige reeks, altegader geschriften van groote kennis, critischen blik, taalkundigen zin en ongeëvenaarde liefde voor het onderwerp. Men stelle zich voor wat het werk beteekende! De Sangireesche taal is uitermate vormenrijk, niet door ingewikkelde flexie zooals eene ouderwetsche Indo-Germaansche, maar door een overvloed van voorvoegsels, invoegsels, achtervoegsels, en tallooze combinaties daarvan, welk systeem woorden schept van verbijsterende lengte, tijdvormen doet ontstaan, en aan allerlei verhoudingen tusschen de onderscheidene zindeelen tot in de fijnste nuanceering uitdrukking geeft. Van die taal moesten enkele catechismusvertalingen, eenige verhalen en de toelichtingen der zendelingsdochte hem het beeld verschaffen, dat hij in eene methodische spraakleer beschrijven zoude. Een allermoeilijkste taak, die hij glansrijk volbracht! De taal behandelde hij grammatisch en fonetisch, de vergelijking met verwante talen bracht hij tot stand, naar het voorbeeld van Kern's werk over de Fidji-taal, en in den geest van de dissertatie van zijnen vakgenoot Brandes, met welken geleerde hij echter later niet de minste overeenkomst in werkwijze, karakter en aanleg vertoonde. Met zijn proefschrift had Adriani zijn meesterschap bewezen, dat, door de jaren gerijpt en door veelvuldige ervaring vergroot, in tal van taalbeschrijvende werken zich heeft kenbaar gemaakt, van de eerste verhandelingen over Midden Celebes-talen af tot de ongetwijfeld monumentale, nog op uitgave wachtende, be handeling der Bare'e taal toe, der taal waaraan hij meer dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dertig jaren, ontdekkend, studeerend, vergelijkend, aanvullend, heeft gewerkt! Na zijne promotie huwde hij met zijne oomsdochter M.L. Gunning, die hij tijdens het verblijf in haar ouderhuis te Amsterdam in zijn gymnasiastenperiode had leeren kennen, en die zijne onwaardeerbare medewerkster is geworden. Man en vrouw vormden eene éénheid zooals zelden of nooit is voorgekomen; beiden van wetenschappelijken aanleg, met taalkundig talent, van rusteloozen ijver arbeidend voor een verheven doel, gedragen door één geloof en één ideaal, voortwerkend tot uitputting toe, welk een zeldzaam voorbeeld van hetgeen een begaafd, werkzaam en vroom menschenpaar in vaak overstelpend, moeilijke omstandigheden vermag te geven! In 1894 uitgezonden, bezochten zij eerst eenige maanden de zendingsposten van Java en de Minahasa. Van den aanvang af bleek hunne behoefte zich geheel onder de menschen te begeven, hen te bestudeeren, en den eenvoudigen lieden gelijk te worden, in die mate dat het zwakke lichaam van den man er onmiddellijk de gevolgen van ondervond, zooals het is blijven lijden, met voeteuvelen, beenwonden, maagziekten, die geleid hebben tot herhaalde operaties, verzwakking en uittering. Dit alles ware niet noodig geweest, hij had hygiënisch kunnen leven, niet zijne gezondheid opofferen door te doen als de zeer sterken, niet té ver behoeven te gaan om in kinderlijken ootmoed vóór alles te leven als zijne hem meer en meer dierbare Toradja's, dan had hij wellicht zijn groote werk voltooid, en meer dan reeds geschied is van zijne rijke kennis kunnen geven aan anderen, maar ..... dan zoude hij niet de meêsleepende persoonlijkheid geweest zijn, niet de bewonderenswaardige vereerde voorganger zijn geworden, die hij voor zoo velen, taalkundigen en zendingsmannen, tot in vele, vele jaren, ja geslachten lang, zal blijven. Niet alles in hem - trouwens in wien onzer wel? - valt goed te keuren. Reeds vóór het vertrek bleek iets dat later dikwijls aan den dag kwam; ik zal het niet noemen slordigheid, noch gebrek aan zakelijkheid, maar aan werkelijkheidsbesef, aan de erkenning van economische waarden, aan evenwicht in tijdsen werkverdeeling. Een zekere geleerden-verstrooidheid, een op zuivere onbaatzuchtigheid berustende, doch te ver gaande vrijgevigheid, een door eigen eindelooze goedheid te verklaren, kinderlijke goedgeloovigheid tegenover voor ieder ander waarneembare bedriegelijkheid en zucht tot grof misbruik van vertrouwen, al dergelijke zaken wezen op een tekort in het zakelijke, dat echter tevens was een der onmisbare bijverschijnselen zijner groote persoonlijkheid, een der natuurlijke fouten zijner bijzondere qualiteiten, zonder dewelke hij nu eenmaal niet het buitengewoon menschenkind kon zijn dat hij, wel bewust van zijne tekortkomingen, vol bewondering voor hen die het hem ontbrekende bezaten, geworden is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kortelijk willen wij nu het leven en den ontwikkelingsgang van den mensch, den taalgeleerde, en den godsdienstwaarnemer beschrijven; zijn werk op zendingsgebied is elders uitvoerig beschreven en kan hier beknopt worden behandeld, zijn arbeid op linguistisch terrein zal op eene andere plaats ten volle, dus mag hier in korte trekken geschetst worden. Vóór zijn vertrek naar Indië bewerkte Adriani Sangireesche teksten, met vertaling en aanteekeningen, voor de Bijdragen van het Kon. Instituut. In Maart 1895 kwam het echtpaar te Posso aan, waar de zendeling Kruyt reeds eenige jaren werkzaam was. Deze twee mannen zijn de opbouwers geworden van een nieuwe wetenschap: de doorvorsching eener groep van talen, de bestudeering eener religie, de door dagelijksch medeleven bekend wording met en geleidelijke bekendmaking van een zoogenaamd heidensch volk, en dat alles in dienst en ten bate van de Zending en prediking der Christelijke leer. Aan hen beiden is het te danken dat wij van een Indonesisch, door Europeanisme niet aangeroerd volk eene voorstelling kunnen hebben, welke op alle uitingen der ziel van dat volk betrekking heeft: taal, letterkunde, zeden, familieleven, denkwijze, godsdienst, verhouding tot de natuur; door hun arbeid is het Toradja-volk een object van vergelijking geworden bij alle nieuwere ethnologische onderzoekingen, niet uitsluitend voor op Indië georiënteerde onderzoekers, ook voor beoefenaren der algemeene volkenkunde en der vergelijkende godsdienstwetenschap. Eerst de taal leeren, en dan den bijbel gaan vertalen, Adriani dacht er niet aan. Door zijne ruime, niet zoozeer antidogmatische, maar vóór alles ethisch-irenische opvatting der Protestantsche leer, en ook door zijne bestudeering der bijbelboeken onder van Maanen en Kuenen te Leiden, had hij op den tekst der Schriften een blik, en over de taak der overbrenging van den geheelen bijbel in de taal eener primitieve volksgemeenschap, eene besliste meening, die hem het voor de bekeerlingen pasklaar maken van catechismus, Oude en Nieuwe Testament ongewenscht, ja schadelijk en nutteloos deed achten. Eerst wilde hij de taal - in casu het Bare'e - leeren, door en door, langs den weg van éénwording met de bevolking, in levenswijze en dagindeeling, niet door afdaling tot, maar door gelijkworden met, ja door, in volkomen zelfverloochening en een zich geven in onzelfzuchtige liefde, opklimmen tot het volk, in welks midden hij kwam om van hen te leeren, met hen te denken en te spreken, straks met hen te handelen over hun en zijn religie, later om met hun hulp de leerzaamste Bijbelsche verhalen in hunne taal te bewerken. Daartoe werd veel vereischt, vooreerst: een sterk lichaam als van Kruyt, en dat bezat Adriani niet, integendeel; tal van kwalen, verwondingen en belemmeringen werden zijn deel, en teisterden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem, die nooit klaagde, steeds duldde en .... opgewekt, ja uitbundig vroolijk bleef; voorts een groote aanleg voor talenstudie en voor waarneming van sociale verhoudingen, en die was hem in buitengewone mate geschonken; ten slotte: eindeloos geduld, hooge opvatting van taak en plicht, neiging en geschiktheid om op te gaan in eene andersdenkende, ja heterogene, doch allengs hem congeniaal wordende maatschappij, en die talenten waren hem ten volle eigen. Zijn critische geest leidde tot overmaat van critiek op zichzelf; zijn zucht tot volkomenheid in werk tot bijkans overdreven afronding zijner publicaties; dientengevolge heeft hij niet zooveel gegeven als hij zonder die eigenaardigheden had kunnen leveren. Maar toch: welk een eerbiedwaardige reeks van geschriften vormt de hierachter opgenomen bibliografie! Dikwijls werd hij opgehouden of liet hij zich door anderen afleiden, van zijn werk, om studiegenooten of medearbeiders voorlichting te geven, dat somtijds ongedacht lange verschuiving der aangevangen taak ten gevolge had. Zonder die, wel is waar op louter menschenliefde en onbaatzuchtige hulpvaardigheid gegrondveste, maar voor de practijk des levens en de voortzetting van zijn werk ongewenschte eigenschap, zouden zijn groot woordenboek en zijne uitvoerige spraakleer der Bare'e-taal reeds lang gereed zijn geweest, zoo althans het bijwerken, verbeteren, aanvullen, veranderen, dat hem nu eenmaal eigen was, de snellere afwerking had mogelijk gemaakt. Eene langdurige, doch uiterst nuttige, afbreking van het werk te velde was de reis in 1900 met den zendingsdirector Dr. Gunning en den lateren zendingconsul Dr. Van Boetzelaer van Dubbeldam door geheel Indië; verschillende talen, hem uit handleidingen reeds bekend, hoorde hij spreken, maakte hij zich min of meer eigen, vergeleek hij fonetisch met zijne taal: het Bare'e. Eene andere wisseling van werk was de tweejarige bezigheid, 1902-1904, in de Minahassa, waar hij tesamen met zijne echtgenoote, de ontzaglijk rijke verzameling aanteekeningen van den hulpprediker J.A.T. Schwarz over de Tontemboansche taal bewerkte tot eene omvangrijke collectie teksten met vertaling en ophelderingen, een groot woordenboek en eene beknopte spraakkunst. In dien tijd was hij in gouvernementsdienst als taalkundig ambtenaar, op een behoorlijk traktement, dat hij, naar wij veel later toevallig vernamen, bijna geheel besteedde om de bezoldiging van een nieuwen zendeling mogelijk te maken. Ik veroorloof mij eenige regels over te nemen uit Dr. H. Kraemer's artikel in Het Algemeen Protestantenblad No. 38, 1926: ‘Voor zending en wetenschap waren ook deze jaren van groote beteekenis en daarom dacht Adriani ook steeds met groote vreugde er aan terug. Zijne nadere kennismaking met de rijke Minahassische talen was voor hem een groot genot, zijn arbeid daaraan, in intense samenweking met Mevrouw, wierp schoone vruchten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wier beteekenis alleen in een wetenschappelijk artikel in het volle licht zou kunnen gesteld worden. In een wetenschappelijk artikel alleen zou ook eerst voldoende gewaardeerd kunnen worden de groote ontginningsarbeid op taalgebied door hem verricht, de in moeitevolle nachten verworven kennis van de ongeschrevene primitieve letterkunde in verhalen, raadsels, doodenen priesterzangen, de bewonderingswaardige wijze, waarop hij de taal des volks in al haar uitingswijzen en wendingen beheerschte en spelend hanteerde. Taal en denkwijze van het volk waren hem in vleesch en bloed overgegaan. Ze waren een deel van zijn eigen zieleleven’. Vóór die Minahasische periode had Adriani reeds verscheidene proeven zijner vertrouwdheid met de Midden-Celebes-talen gegeven. Zoo in 1897 in het Tijdschrift voor de Ind. Taal-, Landen Volkenkunde kostelijke, werkelijk doorwrochte, artikelen over het tusschenzetsel in het Bare'e en eenige verwante talen, waarin, op eene wijze als nooit te voren was verricht, eene vergelijkendtaalkundige verklaring van schijnbaar onbelangrijke taalelementen werd geleverd. In het volgend jaar verscheen in datzelfde tijdschrift eene bijdrage over de litteratuur der Toradja's, iets geheel nieuws op dat gebied. Weer een jaar later publiceerde hij een taalvergelijkend opstel en eene verhandeling over eene eigenaardige legende, en in het daaropvolgend jaar twee stukken over de talen der Togian-eilanden. In dien zelfden jaarkring (1900) hield hij, op 3 September, te Batavia eene lezing over zijne geliefde Toradja's, zooals hij er later tallooze malen in het moederland voor steeds talrijker hoorderskringen zoude ten beste geven. Ongeveer uit dien tijd ook zijn zijne ‘Toradjasche vertellingen’ en de uitgave, en later gevolgde vertaling met uitvoerige toelichting, van het verhaal Sésé n Taola; daarin toonde hij eenzelfde meesterschap over de Bare'e-taal, als in de bewerking der legende van den gulzigaard in het Tontemboansch, Sangireesch en Bare'e (eveneens in de Verhandelingen van het Batav. Gen. v. K. en Wet. afgedrukt). Met geestdrift en ijver heeft Adriani van zijne vestiging in 1895 af, eerst geholpen door, later in samenwerking met den uitnemenden pionier A.C. Kruyt, aan zijne tweeledige taak zich gegeven. Met groote bezwaren kampende veroverde hij zijne kennis, tegen ontstellende moeilijkheden zich verzettend hielp hij de zending terrein winnen, voet voor voet, met schijnbaar nauwelijks merkbaren voortgang, totdat wegens het onschadelijk maken van den grooten tegenstander, den tyrannieken heer der Toradja's, den vorst van Loewoe, de vijandschap en onverschilligheid weken, en eene hartelijke samenwerking tusschen geleerde en zendelingen eenerzijds en de allengs hare hardheid afleggende bevolking anderzijds mogelijk werd. In 1905 deed het Gouvernement zich gelden in het land der Toradja. ‘Toen het daadwerkelijk gezag begon uit te oefenen’, aldus Dr. H.v.d. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veen in Oost en West van 23 Sept. 1926, ‘boden de door Dr. Adrians en Dr. Kruyt beïnvloede streken geen tegenstand. Nu trad de zoo moeizaam verworven genegenheid van het volk, die menigeen eerst stil in zijn hart bewaard had, naar buiten .... In de volgende maanden moest contact gezocht worden tusschen de Bestuursambtenaar en de bevolking. Dat dit moeilijke proces zonder zware conflicten verlopen is, is voor een niet gering deel te danken geweest aan het actief en tactvol optreden van Dr. Adriani, die daarbij kon steunen op de invloed, die hij bij de bevolking had’. De koninklijke onderscheiding hem na afloop der verwikkelingen verleend, was wel verdiend! De voldoening die zij hem heeft geschonken kan, al moet ze hem welkom geweest zijn, niet vergeleken worden met de groote mate van vreugde die de nieuwe toestand hem verschafte; thans immers kon hij met veel meer vrucht dan te voren de Zending helpen door zijne voorlichting, en met minder belemmeringen zijn arbeid van talen leeren, woorden vergelijken, verhalen en zangen opteekenen, de groote werken voorbereiden, verrichten. In 1906 ging Adriani met verlof naar Nederland, waar zijne echtgenoote, overstelpt met werk door de uitgave van het Tontemboansch woordenboek, hem reeds wachtte. In dien verloftijd hield hij, even als de ook in die maanden hier te lande vertoevende Kruyt, tallooze lezingen en voordrachten, en eindeloos waren zijne bemoeienissen met opleiding en uitzending van zendelingen, organisatie van bijeenkomsten en congressen. In alles sprak zijn groote ernst en geestdrift, doch lichtte ook zijn humor en sprankelde zijn geest. Het moge waar zijn dat de levensbeschrijver die van hem zeide: ‘Adriani is altijd een kind gebleven’ gelijk had, dat kinderlijke was niet het voornaamste in hem, het mannelijke in hem had de overhand, stempelde hem tot een christen-taalgeleerde, een zendeling-volksbeschrijver van de eerste orde, zij 't ook dat hij tegenover de wereld, ook tegenover zijne inlandsche berichtgevers, vaak stond als een argeloos kind met eene aandoenlijke onbevangenheid, die wel aantrekkelijk, maar nu eenmaal niet van onzen rëeelen tijd is. Zooals gezegd hield hij zich tijdens zijn verlof met allerlei zaken en belangen bezig, zonder te genieten van reizen en afleidingen, niet altijd gezond, lijdend onder de koude; van uitrusten van het vele werk, - van de door en door wetenschappelijke prestaties af tot de, door hem als plicht aanvaarde, samenstelling van Bare'e spel- en leesboekjes toe - daarvan was geen sprake. Onder de talrijke voordrachten en spreekbeurten vermelden wij slechts ééne vóór de Kon. Akademie van Wetenschappen gehouden, over de intensieve of activiteitsvormen in sommige talen van Indonesië, een zeer oorspronkelijk en belangrijk stuk, bij de voorlezing waarvan hij uit den aard der zaak niet zijne groote gemakkelijkheid van spreken en voordracht kon te pas brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit artikel moet gelezen worden, niet aangehoord, en dan is het een mijn van informatie. Na ommekomst van het verlof ging het echtpaar terug naar hun land van voorkeur en liefde, van waar hij zoovele brieven geschreven had en nog schrijven zou (gelijk uit de door het Bijbelgenootschap uitgegeven bundels Zaaiing en Oogst kan blijken), en waarheen hen hun hart terugriep met onweerstaanbaren drang. Het werk werd hervat, de taal werd hem meer en meer gemeenzaam, bijkans een speeltuig in zijne hand, menige bijdrage deed hij in vak-tijdschriften verschijnen, en voortdurend arbeidden hij en Kruyt voort aan het reusachtig werk: de Bare'e sprekende Toradja's van Midden-Celebes, door de Regeering ter Landsdrukkerij uitgegeven, en voor zoover het in 1914 uitgekomen, door Adriani bewerkte, derde deel betreft, opgedragen aan het Hoofdbestuur van het Nederlandsch Bijbelgenootschap ter gelegenheid van het Eeuwfeest, 29 Juni 1914, ‘in dank voor jaren lang genoten steun en vertrouwen’. Een boek als dit bestaat van geen andere taal. Het behandelt het Bare'e als Toradjasche taal en als Celebes-taal, beschrijft ze uitvoerig en vergelijkt ze met alle verwante talen van geheel het uitgebreide gebied. Het eerste gedeelte wordt besloten met eene taalkaart van Celebes, een groot werk op zich zelf, ontstaan uit eindeloos groepeeren, vergelijken en classificeeren. Het tweede gedeelte behandelt de letterkunde, de ongeschrevene, kunstige litteratuur, die Adriani, met groote moeite en onder vaak belemmerende omstandigheden, opteekende in nachtelijke uren en bij groote, woelige samenkomsten. Hoeveel moet er door beide mannen, geholpen door hunne voortreffelijke echtgenooten, zijn gewerkt, hoe moet er zijn verzameld, geschift, geredigeerd, hoeveel voorbereidende arbeid moet er zijn geschied eer zulk een monumentaal boek kon voltooid worden! Wanneer men bedenkt hóé de kennis werd verkregen - op moeilijke tochten, onder verbijsterend-bezwarende omstandigheden, werden woorden verzameld, taalvormen opgeteekend, verhalen genoteerd - dan moet men ontzag en bewondering koesteren, zoowel voor het talent dat met die gegevens kon werken, als voor de bezieling en het plichtgevoel die den arbeid schraagden. Voor het nazien der drukproeven vertoefde Adriani met Mevrouw en een aantal helpers van het Toradja-land in den Preanger, te Tjitjoeroeg en te Soekaboemi, om meer van de berglucht te genieten en eenvoudiger te kunnen leven dan in de hoofdplaats zoude mogelijk geweest. Hoewel met de gewone opgewektheid voortwerkende - en werkelijk niet alleen aan het uit te geven boek! - gevoelde hij zich in West Java niet thuis; hij had er geen aanraking met de bevolking en had heimwee naar zijn geliefd Posso. Als hij voor vergaderingen of voor spreekbeurten te Batavia moest vertoeven, klaagde hij nooit over de hitte, doch wederom ‘boven’ gekomen in de bergen, genoot hij van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de koele lucht, die hem zichtbaar goed deed. Hij had blijkbaar eene ingewandskwaal, pijnen overvielen hem op wandeltochten met vrienden, die van Batavia kwamen om zijn verfrisschenden omgang te hebben, of te midden van zijn correctie- of bijbelvertalingswerk, totdat operatief ingrijpen onvermijdelijk werd. Aan den vooravond van de kunstbewerking sprak hij over de wenschelijkheid der spoedige totstandkoming van zijne spraakkunst- en woordenboek-uitgave, die hij hoopte te kunnen voltooien voordat de dood hem deed overgaan uit dit korte leven naar het grootere leven dat hij, geloovig man die hij was, als het voornaamste deel van ons bestaan beschouwde, een uitgave die hij als afgewerkt vóór zich zag, en .... die thans door andere hand zal moeten bewerkstelligd worden. Na de eerste operatie volgde eene tweede, nog ingrijpender, doch werkelijke verbetering bleef uit; inmiddels wrochtte hij door, eenvoudig behuisd, door te groote goedgeefschheid zelf bijna armelijk levende, niet genezen, gedrukt door verlies van pleegkind en andere verdrietigheden, totdat eindelijk het driedeelige boek verschenen was, en hij, in 1914, naar Celebes kon terugkeeren. Op aandoenlijke wijze ingehaald door de bevolking, welker houding tegenover het christendom zoo geheel anders was geworden na de onderwerping van hun geduchten heer, den Datoe van Loewoe, toog hij weder aan den arbeid, aan het bewerken zijner vermaarde vertalingen van bijbelsche verhalen - geheel in den geest der hem tot in merg en nieren doorgedrongen taal en litteratuur van de Bare'e-sprekers - aan het gereed maken van artikelen, totdat het niet meer ging, en eene losscheuring van land en volk noodig werd. In een toestand die deed verwachten dat zijn einde onder de reis zoude komen, aanvaardde hij den langen tocht, en kwam in de eerste oorlogsmaanden, lichamelijk uitgeput, maar opgewekt, ja jubelend van geest, in Nederland aan. Eene derde operatie vond plaats; dat hij aan hare gevolgen niet is bezweken is een wonder, dat wellicht uit zijn sterken wil tot leven is te verklaren. Nauwelijks hersteld gaf hij zich geheel aan eene drievoudige taak: opleiding van voor zijn terrein bestemde zendelingen, verspreiding van kennis omtrent taal, land en volk door lezingen en voordrachten en spreekbeurten in Jongelingsvereenigingen en Studentenkampen, en publicatie van geschriften over verschillende onderwerpen van zijn vorschingsgebied. Ten aanzien van eerstgenoemde werkzaamheid zij er op gewezen dat hij, woonachtig in het stille Bilthoven (dat hij later voor Noordwijk aan Zee, nog later voor Oegstgeest (Zendingsschool) zoude verwisselen) menigen aspirant-zendeling of taalkundige, met hunne echtgenooten, in het Bare'e en andere Celebeesche talen, onderrichtte, en dat steeds op eene wijze, die den leerlingen niet slechts goed begrip der taal, maar ook liefde voor het volk bijbracht. Zoowel zijn ontzaglijke kennis als zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grenzenlooze geestdrift deed hij aan hen allen ten goede komen. Ten opzichte van de in de tweede plaats genoemde bezigheid noemen wij zijne wetenschappelijke lezingen in de Kon. Akademie van Wetenschappen, voor het Indisch Genootschap, voor de vereeniging tot het houden van wetenschappelijke voordrachten te Leiden, voor ‘De Indische week’ in die stad en in de andere academiesteden, voor de Ned. Ind. Bestuursacademie, altijd weer over de Toradja's, maar altijd over iets anders, steeds onder eene nieuwe belichting, altijd belangrijk en wetenswaardig. Behalve als spreker voor wetenschappelijke lichamen, trad hij op als houder van lezingen in kringen van jongeren; om hem als zoodanig goed te typeeren, neem ik wederom iets over uit Dr. Kraemer's In Memoriam: ‘.... de Adriani van de Zendingsconferenties en Studentenkampen. Daar oefende hij een magnetische kracht uit, was hij boven allen geliefde spreker en gast. Nooit was hij het smakelijke vertellen over Indië en zijn bewoners moede. Hij trof, meen ik, de harten daar voornamelijk door een verbinding van twee eigenschappen: zijn onuitputtelijken humor en zijn heiligen ernst..... Nog hoor ik in den vroegen morgen zijn luiden lach schateren over de heide van Nunspeet. Omstuwd was hij dan steeds door tallooze jonge studenten, geboeid door zijn onuitputtelijke geestigheid. Waar hij kwam, was gelach en vreugde, uitbundige levensblijheid. Maar 's avonds luisterde men menigmaal met ingehouden adem naar die klare, maar intieme en diepgaande toespraken, waarvan hij het geheim bezat..... Zoo werd Dr. Adriani tot een mentor en zielzorger voor velen.’ Niet minder dan door deze wijze van ‘getuigen’ maakte hij den naam Toradja tot een onderwerp van studie, vergelijking en waardeering, door zijne publicatieën, waarvan hier de voornaamste mogen genoemd worden. In de Kon. Akademie van Wetenschappen liet hij zich meer dan eens hooren, telkens over pakkende, belangrijke onderwerpen uit zijn studieveld, waarvan enkele, zooals De Indonesische Priestertaal, in breederen kring dan die der vakgenooten alleen, bijzondere aandacht hadden; bij lezing der gedrukte voordrachten ontwaart men hoe ontzaglijk veel kennis en ervaring aan die mededeelingen ten grondslag liggen. Hetzelfde kan gezegd worden van Adriani's artikelen in De Indische Gids, in Synthese en de De Gids. Menigeen zal op het zien der titels wel eens verzucht hebben: Toradja's und kein Ende!, maar aan de bekoring welke altijd uitgaat van vlotten stijl, volledigheid en onovertroffen deskundigheid kon geen ernstig lezer weerstand bieden; de auteur wist in woord en geschrift zijne liefde en geestdrift aan alle hoorders en lezers over te brengen. Een bijzonder boek is zijn werkje - diminutief naar den omvang, massaal naar den inhoud! - Het animistisch heidendom als godsdienst (1919). Zoo, en zoo alleen, kan een met het volk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onverbrekelijk één wezen vormend geloof beschreven worden; zulks kan slechts door iemand die den godsdienst der hem omringende bevolking heeft medegevoeld en medebeleefd op die wijze verricht worden, en dat is alleen mogelijk bij een man die der bevolking gelijk kan worden zonder gevoel van afdaling, die genoeg talent en geduld heeft om zich èn van hare taal èn van hare denkwijze te laten doordringen. Hier geen verdeeling in min of meer vooropgezette rubrieken, geen goedige condescendentie noch hooghartig-geleerde poging tot wringen in een vastgesteld schema, doch slechts twee hoofdstukken: De Ernst van het Heidendom en De Invloed van het Heidendom en zijne houding tegenover het Christendom, beide: brokstukken van door den schrijver ontdekt, zelf-beleefd, diep-doorgedrongen weten. Een ander, niet minder kostelijk, boek is Posso (Midden-Celebes) verschenen als No. II van Onze Zendingsvelden (1919). Het is geschreven te Oegstgeest, niet, althans niet geheel, te Noordwijk. Na het verre van rustig verblijf te Bilthoven was het echtpaar verhuisd naar het Zeestrand, dichter bij Leiden, dus benaderbaar voor enkele weetgierige studenten en meer in de nabijheid der pas te Oegstgeest opgerichte Zendingsschool. Niet ten onrechte werd bij hare inwijding met nadruk dank gebracht aan het nobele paar, dat om te helpen en te steunen, zich liet vinden om de aangename woonplaats te verwisselen tegen de drukkere omgeving, die beslag legde op Adriani voor het geven van onderwijs in enkele Celebes-talen, en ook in het Maleisch, welk voor een deel primitief onderricht hij met allen ernst op zich nam. Te midden van onverpoosden arbeid heeft hij het Posso-boek te Oegstgeest bewerkt. Over dit boek enkele woorden! Het geeft een overzicht van Land en Volk, schetst geestelijk leven en godsdienst en behandelt kortelijk taal- en letterkunde. Vooral in dit laatste hoofdstuk, dat in veel beknopter vorm den inhoud van deel III van het groote werk weergeeft, heeft hij zich beperking en bekorting moeten opleggen. Daarna volgt de geschiedenis der Zending, voornamelijk in hare ontginningsperiode, van het onderwijs en van de groote veranderingen na 1904, waarvan wij boven reeds gewaagden, en eene beschouwing over den tegenwoordigen toestand. Dit boek, voor de Zending geschreven, is voor iederen vakgenoot-in-wijderen-zin onmisbaar. Tegen veler verwachting ging Adriani, vergezeld van zijne gade, in 1919 naar Indië terug; pogingen om hem hier te houden faalden, hij wilde terug, al ware 't slechts om door navraag ter plaatse aanvullingen in zijne groote spraakkunst en zijn woordenboek aan te brengen. Eerst vertoefde hij in het welbekende Tjitjoeroeg, voor enkele weken naar hij meende. Doch de weken werden maanden. Door hem niet gevraagde, maar niet af te wijzen bemoeienissen met het Seminarium te Dépok, met quaesties van zending en opleiding, met wetenschappelijke zaken en belangen - bijkans eene herhaling van den tijd vóór zijn verlof, toen hij te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soekaboemi werkende zeer veel tijd moest geven aan de oprichting der Christelijke Bewaarschool, de uitzending van onderwijskrachten, de bezorging van uitgaven van het Batav. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, en wat niet al meer! - hielden hem langer op Java dan zijne bedoeling was. Eerst na zeven maanden kon hij naar zijn geliefd Toradja-land terugreizen. Daar hervatte hij het oude werk. Veel was veranderd in de eens zoo primitieve samenleving, veel ook in hemzelf. Op een streng en sober dieet aangewezen, zwakker dan weleer, voelde hij zich een oud geworden man, die niet meer kon wat hij wilde doen, die zich moest beperken op velerlei wijze. De minste zonde tegen het systeem wreekte zich onmiddellijk. Hij werkte voort aan woordenboek en spraakkunst, hielp onderwijl op ongehoord vrijgevige wijze vakgenooten bij het voltooien van taalkundige werken ook buiten zijn eigen gebied, bleef zendelingen opleiden voor het taalkundig deel hunner taak, leidde een jongeren vakgenoot, als den doctorandus S.J. Esser in tot de beoefening van Centraal-Celebes-talen, gaf raad en voorlichting, mondeling en in lange brieven, begaf zich tot de lieden om inlichting als zijn gestel het maar eenigszins toestond, en steeds verzwakkend en door ijver voor de Heilige Zaak, maar ook door de erbarminglooze kwaal verteerd, werkte bij voort, totdat hij voelde dat hij moest scheiden van zijne geliefde omgeving, wilde er van de beëindiging zijner taalkundige levenstaak nog iets terechtkomen. De scheiding werd eene losrijting. Honderden menschen uit een wijden omstrek kwamen afscheid nemen; tallooze malen werden hem op afscheidsfeesten toepasselijke liederen toegezongen, die hij in geestige extempore's en smaakvolle improvisaties in dezelfde maat en rhytme beantwoordde. De woning was ontruimd, de boeken werden overgebracht, naar Java, naar Soekaboemi, waar hij, met steun van het Gouvernement of van een geleerd genootschap, de twee groote werken over de Bare'e-taal hoopte te publiceeren. Dat zoude een paar jaar duren; de pogingen tot uitgave door regeering of instituten, de bemoeienissen met het drukken, de uit den aard der zaak veel-eischende correctie der drukproeven, ze zouden zeker twee jaar vol maken! Doch eerst moesten nog enkele duistere punten helder worden; over sommige twijfelachtige gevallen moest nog even opheldering gevraagd worden bij oudere lieden op 'n paar dagen loopens afstands; de tocht werd ondernomen, de inlichtingen werden verkregen, maar de maat was overvol, de uiterste grens was bereikt, het zwakke lichaam bezweek. De laatste tocht was volbracht. Niet in eigen woning, maar in die van den juist vertrokken assistent-resident, zijnen intiemen vriend E. Gobée, verpleegde hem zijne onvermoeide echtgenoote, behandelde hem de belangstellende arts. Te vergeefs; het leven vlood uit het wrakke lichaam. Den volgenden dag werd hij onder weergalooze deelneming van ongetelde scharen uitgedragen naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het graf, dat het toegewijde volk voor immer zal verzorgen en in eere houden. Het groote werk, ligt daar, onuitgegeven; er is alle hoop, bijna zekerheid, dat een bekwame, jongere vakgenoot de uitgave zal bewerkstelligen. Vele zendelingen, door hem opgeleid, blijven van zijn onderricht de vruchten plukken: zonder hém zouden zij nooit zoo spoedig voor hun taak zijn bekwaam geworden. Zij, evenals alle anderen die hem hebben gekend, moeten den indruk hebben gehad, dat Adriani was een man die wilde dienen, met volkomen verloochening van eigen belangen. Een rijk leven! Het kan niet anders: zijn leven, in al zijn volheid en rijkdom, is tenslotte een gelukkig leven geweest, dat hem alle voldoening heeft geschonken. De indologische taalwetenschap dankt aan hem ontzaglijk veel en heeft in hem haren voortreflijksten beoefenaar verloren. De zending betreurt in hem een onvervangbaren raadsman, eigenlijk een leider. Zijne medewerkers staren hem na als een onvergelijkelijken arbeidsgenoot en helper. Wat zijne vrienden, die zoo vaak door hem werden opgebeurd, gesteund, getroost en ten goede geraden, in hem missen, kan niet in weinige woorden, en in geen enkel voor een groeten lezerskring bestemd levensoverzicht, uitgesproken worden. Er is nog iets dat in de naaste toekomst zijn verscheiden kan doen gevoelen als een nationaal verlies. Indië is aan het veranderen, maakt een regeneratieproces door, is in overgang, in onrust nu en dan, in gisting hier of daar. Mannen als Adriani, bij een groote bevolkingsgroep geliefd en vertrouwd, bekend met hare nooden en rechten en plichten, geacht door de besten der Europeesche maatschappij, gedragen door idealen en belangelooze aspiraties, verstandig en deskundig genoeg om de eischen der werkelijkheid en de grenzen der mogelijkheid niet uit het oog te verliezen, zulke mannen zijn in de snelle evolutie die het ontwaken en zich ontwikkelen der inheemsche bevolking kenmerkt, de problemen die er mede gepaard gaan, en de botsingen die er uit kunnen voortkomen, van onberekenbaar nut en onschatbare waarde. Dit geldt voor zijn gebied: het Toradja-land, dat een tweede Minahassa belooft te worden of dreigt te worden, maar ook voor de geheele Indische samenleving, waar, in het ongeëvenaard moeilijke tijdsgewricht van heden en morgen, een groot en eerlijk en wijs man als Adriani een der beste raadslieden van de voor eene ontzaglijk lastige taak gestelde regeering zoude kunnen zijn. Menigmaal zal men zich zijner herinneren, en zijn heengaan betreuren. Moge zijn voorbeeld strekken tot een richtsnoer en een lichtend baken in de zee van elkander als golven opvolgende bezwaren!
Ph.S. van Ronkel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie van de geschriften van Dr. N. AdrianiGa naar voetnoot1.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het spel- en leesboekje in de Bare'e taal: 1e uitgave 1899, 2e uitg. 1909, 3e uitg. 1912. Het leesboekje in de Bare'e taal. 1e dr. 1900, 2e dr. 1909, 3e dr. 1912. Het Bijbelsch leesboek N.T. 1e dr. 1903, 2e dr. 1912, 3e dr. 1924. Het Bijbelsch leesboek O.T. 1e dr. 1899, 2e dr. 1908. Bijb. geschiedenissen uit het O.T. in de Bare'e-taal, 1907. Evangelie van Lucas. 1e dr. 1907, 2e dr. 1921. |
|