hij zei kort en goed, wat hij te zeggen had. Als Luthersch predikant had hij minder dan de Hervormden met kerkelijke geschillen te maken. Over dogmatische kwesties heeft hij weinig geschreven. Zijn geest ging meer uit naar historie en litteratuur. In 1877 verscheen zijn boek: ‘Het Christendom en de vrouw’, een Historisch Apologetische studie, door het ‘Haagsch Genootschap tot verdediging van den Christelijken godsdienst’ bekroond en uitgegeven.
Voor dit boek is veel arbeid noodig geweest.
Er wordt in gehandeld over het lot der vrouw in de oude wereld: de Grieksche vrouw, de vrouwen te Rome, de Israelitische. Welk een kennis was daarvoor noodig van de wetten dier oude volken, van hun litteratuur, hun blijspelen, treurspelen, historieschrijvers en wijsgeeren!
De schrijver meent, dat het lot der vrouwen zoo droevig was, omdat in de oude godsdiensten werd gemist wat alleen afdoende verbetering brengen kon, de blijde boodschap, die Jezus bracht: God is liefde. ‘De godsdienst van Jezus’ zegt hij, kan redding brengen. Door Jezus' woorden, zijn voorbeeld, zijn persoonlijken invloed is een licht over de wereld opgegaan, dat een zegen werd voor de vrouwen van den lateren tijd.
Intusschen wordt erkend, dat de verbeteringen zeer langzaam kwamen. De discipelen van Jezus, zelfs de apostel Paulus en de schrijvers van het N.T. stonden niet op die hoogte, waarop Jezus zijn volgers wilde brengen. De Kerkvaders zijn niet ontkomen aan vele oude vooroordeelen. In de wetten van het Romeinsche recht komen veranderingen ten goede door den invloed van het Christendom, maar wat bleef er veel te wenschen over! Gaarne evenwel wijst de schrijver op den zegen, die uitging van eenige Christelijke vrouwen, van wie hij er eenige met name noemt.
Zeer belangrijk en van veel studie getuigt ook wat vermeld wordt van den toestand der vrouwen in de Middeleeuwen bij de Germaansche en Keltische stammen, van de werkzaamheid der Catholieke Kerk, de kloosters, het voor en tegen der askese, van het zedelooze leven aan de hoven der vorsten in den nieuweren tijd en ten slotte van den goeden invloed der Hervorming, die zelfs in de Catholieke kerk zich gelden deed.
Dat Manssen ook over de ‘Emancipatie’ der vrouw in onzen tijd heeft nagedacht en tal van geschriften over dit onderwerp bestudeerd, blijkt uit het laatste gedeelte van zijn boek, waarin hij ook zijn oordeel uitspreekt en middelen ter bereiking van het groote doel aanwijst.
Wie het boek nog eens doorleest zal erkennen, dat de schrijver behoorde tot de mannen van studie en overtuiging, die in kerk en maatschappij het nieuwe leven doen outwaken en onderhouden.
Er werd zeker door velen verwacht, dat hij zich zou blijven wijden aan de theologische wetenschap; hij is dan ook wel in aanmerking gekomen voor een benoeming tot professor aan het