bleef uitgaan, bleven ook deze oprechte genegenheid voor hem koesteren. Toen hij dan ook, na een nog vrij plotseling einde op 10 Maart 1921 overleed, hebben velen hem op het stille kerkhof te Doorn de laatste eer bewezen.
De verdiensten van Houwing als docent dienen hier wel in de eerste plaats genoemd te worden, omdat hij zelf zich steeds als zoodanig voor alles gevoeld heeft. Het was zijn rechtmatige trots, dat na zijn optreden het burgerlijk recht in Amsterdam het geliefkoosde studievak der studenten geworden was en dat onder zijn leiding een reeks van dissertaties was tot stand gekomen als geen andere academie kon aanwijzen. Straks zag hij vijf van zijn oud-leerlingen zelf het hoogleeraarsambt bekleeden, hetgeen, hoewel hij geen eigenlijke school gevormd heeft, hem toch het bewustzijn mocht geven dat hij gezaaid had niet voor het korte bestaan van één menschenleeftijd, maar voor meerdere opvolgende geslachten.
Wat zijn geschriften aangaat, zoo heeft hij, behalve zijn beide dissertaties, slechts tijdschriftartikelen gepubliceerd. De belangrijkste daarvan zijn na zijn overlijden door Paul Scholten in een verzameling ‘Rechtskundige Opstellen’ (1921, de Erven F. Bohn, Haarlem), uitgegeven; nog tijdens zijn leven was reeds tot deze uitgaat besloten.
Houwing schreef niet gemakkelijk; voortdurend feilde en wijzigde hij aan eigen werk; dikwijls hebben zijn geschriften dientengevolge iets moeizaams en gaan slechts langs een langen omweg op hun doel af. Maar ieder, die zelf schrijven wil over een onderwerp, dat Houwing behandeld heeft en zich genoodzaakt ziet tegenover diens meening en argumenten eigen standpunt in te nemen, ervaart hoeveel in deze artikelen verscholen ligt; ieder argument is door hem beschouwd en gewogen en vindt - zij het ook soms op een verborgen plaats zijn bestrijding of erkenning. Daarbij hebben zijn artikelen steeds de bestemming om het recht, zooals de wet het ons overlevert, te doen aansluiten bij datgene, wat de praktijk van het leven verlangt: de weg, daartoe gevolgd, maskeert dit streven veelal - vooral als een lange geschiedkundige verklaring gegeven wordt -, maar voor iemand, die den sterk practischen zin van Houwing kent, is het altijd onfeilbaar weer te vinden. Juist doordat hooge wetenschappelijkheid gepaard ging met practische bruikbaarheid, hebben vele zijner artikelen in de rechtspraak grooten weerklank gevonden. Ik wijs slechts op zijn opvatting omtrent de dwaling bij overeenkomsten en omtrent de onmogelijkheid tot nakoming bij verbintenissen.
Een wetenschap, die een gecodificeerd recht tot uitgangspunt neemt, heeft steeds een betrekkelijk bestaan. Met de codificatie, waarop zij steunt, kan plots de gansche wetenschap ten grave dalen. En misschien komt daarna een tijd, waarin men zich afvraagt, waarin de beteekenis der coryphaeën van een vroegere