Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1921
(1921)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Levensbericht van Nicolaas Jan Adriaan Pieter Helenus van Es.‘Qui bene distinguit bene docet’. De invloed der wetenschap van den oorsprong, de opvolging en de onderlinge betrekking der geslachten op de rechtsbedeeling en het staatsrecht vermindert voortdurend, getuigen o.a. de bestaande bepalingen, sterker nog de betwistbare voorstellen der aanhangige grondwettelijke herziening, omtrent de troonopvolging. Daarentegen neemt de algemeene belangstelling op genealogisch gebied toe. Zoolang de adel met de weleer aan dien stand toegekende voorrechten nog een lichaam in den Staat uitmaakte, koesterden hunne leden vooral groote liefde voor genealogische studiën. De vader maakte zijn zoon bekend met de daden van vóórzaten en nog levende verwanten, ten einde de jongeren te doordringen van de verplichting om den naam van hun geslacht ongeschonden te bewaren, zoo mogelijk met nieuwen luister te omgeven. Bij de groote sociale hervormingen, nu alle betrekkingen zoo hier te lande als in de koloniën voor elken daartoe bekwamen burger openstaan, mag de kennis van de eigen familie een behoefte voor iedereen heeten: een prikkel tot plichtsbetrachting, een waarschuwing om de klippen te ontzeilen, waarop soms ouderen zijn gestrand, een middel tot verhooging van burgerdeugd. De vereering van helden op godsdienstig-, wetenschappelijk- en staatkundig gebied kweekt nieuwe heroën! Sterk blijven steeds spannen de drijfveeren tot kennis van het verleden bij de krijgsmachten. Een leerschool daarvoor vormen de korpsgeschiedenissen. Herdenking van roemrijke bedrijven strekt tot spoorslag om die traditiën te handhaven: het doel der opschriften van vaandels en standaarden, van ridderkruisen, herinneringsmedailles en onderscheidingsteekenen. Ofschoon onze vroeger geschreven korpsgeschiedenissen niet altijd voldoende gedocumenteerd zijn, brengen wij gaarne hulde aan de samenstellers. Hun taak was uiterst moeilijk bij aan- | |
[pagina 48]
| |
vankelijk eenzaam rondwaren in een doolhof van administratieve en organieke bepalingen; die studie wordt pas poëtisch, maar dan soms ook in hooge mate dramatisch, wanneer het geschutvuur bralt. Bewonderenswaardig blijft, wat vroegere schrijvers als Van Löben Sels, De Roo van Alderwerelt, jhr. Van Sijpesteijn en anderen, uitsluitend op eigen krachten steunende, op dat gebied hebben tot stand gebracht. Een nieuw tijdvak voor de samenstelling van korpsgeschiedenissen, voor de beschrijving van de krijgshistorie in het algemeen, is geopend door de oprichting, ruim 25 jaar geleden, van een krijgsgeschiedkundige afdeeling bij den Generalen Staf tot verzameling en beschrijving van alle officieele stukkken en volkomen betrouwbare bescheiden: van gelijk belang als 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën sinds 1905. De eer, bij gebruikmaking van voormelde afdeeling een eerste uitvoerige, uitmuntend geslaagde proef te hebben geleverd, komt toe aan wijlen den kolonel Van EsGa naar voetnoot1, die een geheel nieuw werk over het Korps Rijdende Artillerie heeft geschreven. Hoe is hij daartoe gekomen?
In den avond van den 21sten Februari 1888 had de majoor jhr. V.A. de Pesters alle officieren van het Korps Rijdende Artillerie te Arnhem te zijnen huize vereenigd tot herdenking van den geboortedag van het korps: een gewoonte, welke daarbij elk | |
[pagina 49]
| |
jaar trouw wordt in acht genomen. De laatst binnentredende was de kapitein Viruly van Pouderoyen, die in den vóóravond voor het kader en de niet-gegradueerde ‘Rijers’ een voordracht betreffende de geschiedenis van het korps had gehouden. Nadat majoor de Pesters aan den kapitein zijn ingenomenheid met diens zoo even volbrachte taak had betuigd, vond hij aanleiding om er zijne gasten op te wijzen, dat over vijf jaren de honderdste gedenkdag zou invallen der uitbreiding van het toenmalige ‘Staatsche leger’ met twee brigades (4 compagnieën, thans batterijen) Rijdende Artillerie, waaraan de majoor het voorstel verbond om die honderdjarige herinnering feestelijk te vieren. Het denkbeeld van den beminden chef werd geestdriftig toegejuicht, en al dadelijk tot voorbereiding van het feest een commissie benoemd, samengesteld uit den korps-commandant als Eere-Voorzitter, de kapiteins M.J.E. Viruly van Pouderoyen en N.J.A.P.H. van Es als leden, benevens den Eerste-Luitenant J.W.P. van Hoogstraten als secretaris. Bij vaststelling der onderdeelen van het feest besloot de commissie in de eerste plaats tot uitbreiding der sinds 1881 bij het korps aangelegde verzameling van historische voorwerpen en bescheiden. Verder zouden tot de feestviering behooren: de plechtige ontvangst der oud-leden van het regiment, een tooneelspelGa naar voetnoot1 - uit te voeren door de onder-officieren van het korps, een wapenschouwing op de Kemper-heide, een collation, een door de officieren te rijden carrousel en een jachtrit in den omtrek van het garnizoen. De honderdjarige herdenking heeft voor de aula van het korps Rijdende Artillerie den zin bevestigd der woorden ‘Parvum servabis, et majora parabis’. De eenvoudige boekerij en bewaarplaats der reliquieën van het korps toch werden in een sacristij herschapen. De dames van het korps schonken een sierlijk gebeeldhouwde kast tot berging van alle archivalia. Langs de wanden hangen schilderijen en portretten van oud-officieren; overal blinken uniformen, oude wapenen, harnachementen, ridderkruisen en andere onderscheidingsteekenen, welke in smaakvolle rangschikking de schoonste bladzijden uit de geschiedenis van de ‘Rijers’ vertolken. Deze verzameling werd op 20 April 1893 bij de samenkomst van réunisten en vertegenwoordigers van Leger en Vloot nog met aanzienlijke schenkingen verrijkt en tot ‘Historisch Museum’ verdoopt: zoo rijk en vol afwisseling, dat het nog altijd een genot mag heeten rond te dwalen onder de voorwerpen, die de taal van een roemrijk verleden spreken. | |
[pagina 50]
| |
Ook in andere opzichten hebben die April-dagen bewijzen afgelegd voor de uitmuntende keuze der commissie, waarvan, zonder aan de andere leden te kort te doen, de kapitein Van Es tot zekere hoogte de ziel mocht heeten.
Als gevolg van zijne rustelooze bemoeiingen bij het gemeentebestuur en invloedrijke ingezetenen, leverde Gelderland's schilderachtige hoofdstad, in haar toch reeds zoo schoone lentetooi, een betooverenden aanblik onder een veelkleurig verwulf van nationale vlaggen en oranjewimpels boven de woelende menigte, door bloementooi en wapentropeën, smaakvolle uitstallingen en versieringen van allerlei aard. Nimmer had de eeuwenoude zetel der Geldersche hertogen er zoo jeugdig en schoon uitgezien. De rijbaan op het Nieuwe Plein, waar het carrousel in tegenwoordigheid van Hare Majesteiten de Koningin en de Koningin-Regentes zou worden gereden, was volgens de ontwerpen van den heer Van Es uit- en inwendig in een ‘Ruhmeshalle’ herschapen. Nog herinneren zich dankbaar de overlevenden van een honderdtal gasten het collation, na afloop der schitterende wapenschouwing, in de weelderig versierde groote zaal van het hotel ‘de Zon’. De opdracht daarna van den korps-commandant aan kapitein Van Es om de herdenking van het eeuwfeest tegen vergetelheid te waarborgen, gaf geboorte aan zijn ‘Gedenkboek’; de ‘genesis’ van een geheel nieuwe korpsgeschiedenis. De Schrijver verwierf voor zijn plan, - onder den bescheiden titel eener beschrijving van ‘Het Historisch Museum’Ga naar voetnoot1 - den steun van oud-kameraden, van de krijgsgeschiedkundige afdeeling van den Generalen Staf en van artisten van naam. Onder laatstgenoemden vooral de kunstschilder J. Hoynck van Papendrecht - onze gevierde Nederlandsche Detaille! -, de kapitein Staring, de genre-schilders Colenbrander en Krabbé, desierkunstenaar Roskam en de wapenteekenaar Van der Waals, die door aquarellen en teekeningen de verluchting, de smaakvolle boekversieringen en de rijke banden hebben verzorgd. Maar hoe goed ook, ware hun steun, zonder de onmisbare medewerking van den Schrijver zelf, ontoereikend gebleven. Men moest een artist zijn als de heer Van Es, die teekenstift en penseel niet minder gelukkig hanteerde dan de pen, om een zoo kunstrijk werk samen te stellen als hij bedoelde; een werk van tien deelen druks met 1000 platen en illustratiën! De Schrijver wijdde de eerste bladzijde aan zijne roemruchtige voorgangers, door de symboliek van een doorbrekende gouden zon, welke een spinneweb tusschen een krans van eikenbladeren | |
[pagina 51]
| |
wegvaagt. Iets verder, een veelzeggende versiering van den heer Roskam, voorstellende een nog gesloten archief: onder de nog ledige kastjes, met opschriften als ‘Aanstellingen’, ‘Ridderorden’, ‘Manuscripten’ e.a., hangen de sleutels. De beide eerste deelen van ‘Het Historisch Museum’ beschrijven de oprichting en het optreden van de Staatsche Rijdende Artillerie in 1793 in het noorden van Frankrijk en in Vlaanderen tegen de Franschen, den veldtocht van 1794 aan de Sambre, waar de Nederlandsche Rijers bij Fleurus hun eerste lauweren hebben geoogst; voorts, de verdediging van het vaderland in 1794 en '95 tegen Pichegru. Deze en alle volgende deelen bevatten de genealogie met portretten der daarbij betrokken vorsten en officieren, teekeningen en aquarellen van gevechten, en illustratiën door den Schrijver zelf. Nergens zagen wij sierlijker beginletters, fraaiere ‘friesen’, ‘en têtes’, stokken, ‘culs de lampe’, rijker getaste bloemen en symbolen betrekkelijk de behandelde onderwerpen, dan in het onderwerpelijke geschrift. In 1795 herdoopt tot ‘Bataafsche-’, in 1806 tot ‘Koninklijk Hollandsche Rijdende Artillerie’, op 18 Augustus 1810 ingelijfd bij het Fransch Keizerlijke leger en op 9 Januari 1814 door den Souvereinen Vorst tot een zelfstandig regiment hersteld, heeft de Nederlandsche Rijdende Artillerie haar naam verbonden aan de belangrijkste gebeurtenissen der coalitie-oorlogen van 1792 tot 1814 en internationale vermaardheid verworven: niet minder dan de Ziethen-huzaren van Frederik den groote, dan de Oude Garde gedurende het eerste Fransche Keizerrijk. Aan de geschiedschrijvers Thiers, Charras, Victor Hugo, Houssaye e.a., ontleende Van Es de door hen toegebrachte hulde omtrent de leiding der krijgsverrichtingen door de bondgenooten in 1815 in de Zuidelijke Nederlanden, bijzonder aan den Prins van Oranje, de generaals baron de Constant Rebecque en graaf de Perponcher Sedlnitzky, die niet overeenkomstig maar in strijd met de bevelen van lord Wellington den Viersprong bij Quatre-Bras vastgehouden, en den aanval van maarschalk Ney aldaar afgeslagen hebben - het voorspel der overwinning bij Waterloo, welke in den laten namiddag van 18 Juni door de Nederlandsche divisie Chassé tegenover de ‘Moyenne Garde’ is beslist. In plaats van de, door hun karakter en gebrek aan krijgsgeschiedkundige kennis veelal dorre stijl van andere historici, schrijft Van Es onderhoudend, vaak spannend, zich aanrijgende bij den ernst van het onderwerp, dat als van zelf tot uitingen van geestdriftige vaderlandsliefde leidt. Toch heeft hij nooit gestreefd naar den teclaparel van de musen: zijn doel was waarheid, zijn techniek zonder pretentie. Bij bespreking der Koloniën looft de Schrijver den oud-Rijer A.R.W. Gey, een der helden van Quatre-Bras, die vijf jaren later naar Indië werd overgeplaatst, in Mei 1821 deel nam aan | |
[pagina 52]
| |
de expeditie onder het opperbevel van den luitenant-generaal H.M. baron de Kock in het Palembangsche en zich aldaar op nieuw onderscheidde. Het tijdvak 1852 tot 1903 bood bij de bespreking van zuiver technische onderwerpen tevens gelegenheid tot vermelding van bijzonderheden betreffende hooggeplaatste oud-Rijers en Rijers en hun invloed op het korps. Daartoe behooren de mobilisatie van het leger bij het uitbreken van den Fransch-Duitschen oorlog in 1870; de dood van Z.M. Koning Willem III in 1890 en de gezegende jaren van H.M. Koningin Emma's regentschap; de Eerste Vredes-conferentie, als gevolg waarvan het internationaal bureau van het Hof van Arbitrage te 's Gravenhage is tot stand gekomen; de Zuid-Afrikaansche oorlog; de onderwerping van den sultan van Atjeh door den luitenant-generaal van Heutsz; de uitreiking in September 1893 van nieuwe vaandels en standaarden aan de Infanterie en de Cavalerie, en de bij Koninklijk Besluit van 7 Augustus 1896 Nos 43 en 44 aan het Korps Rijdende-, het 1ste-, het 2de- en het 3de regiment Vesting-Artillerie toegewezen eereblijken. Ten slotte de aanvaarding der regeering door H.M. Koningin Wilhelmina op 6 September 1898, HoogstDerzelverhuwelijk op 7 Februari 1901 en alle plechtigheden te dier gelegenheden. ‘Ommes musei thesauros vidimus’ besloot de heer Van Es zijn arbeid met de vraag ‘in hoeverre de laatste krijgsgeschiedenis invloed zal uitoefenen op het voortbestaan der Rijdende Artillerie?’. Zonder woordenstrijd gaf hij kort en bondig zijn oordeel omtrent de onmisbaarheid van het wapen. ‘Wanneer de taak van de diplomatie is geëindigd’, zoo sprak hij, ‘dan vangt die van het leger aan: in de eerste plaats van de cavalerie met wielrijders, ondersteund door rijdende artillerie, tot ophelderingsdienst, afbreuk en misleiding van de tegenpartij. De officiers-patrouilles zijn de oogen van den opperbevelhebber om vaste richting te geven aan zijne handelingen. Tegenover de gevaren, waaraan de op verren afstand vooruitgeschoven cavalerie door gering verdedigingsvermogen blootstaat, behoeft ze de hulp van artillerie als gevechtskracht. ‘Veld-artillerie kan daarin bij langen duur niet voorzien, wegens haar mindere beweegbaarheid, minder arbeids- en verdedigingsvermogen met een geringer aantal goed geoefende paarden dan de rijdende artillerie. Bij gelijke zware verliezen van paarden en bedienings-manschappen per stuk door Veld- en Rijdende Artillerie, is een veldbatterij buiten gevecht terwijl een rijdende batterij ook dan nog marsch- en manoeuvreervaardig blijft. ‘Om die redenen vormt de Rijdende-Artillerie een afzonderlijk, als zoodanig onontbeerlijk wapen: ‘huzaren met kanonnen’, welke alleen door een eigen opleiding kunnen worden bekwaamd’. Indeeling bij, opleiding en oefening als bij de veld-artillerie, vergeleek de heer Van Es bij den dood-gemartelden leeuw in den fabel. Voor ‘huzaren met kanonnen’ past de huzaren-uniform. | |
[pagina 53]
| |
‘De geel gestikte blauwe dolman is het symbool van het eerste schot in den strijd voor 's lands verdediging’. Volkomen vertrouwende op de ten jare 1878 in de brochure ‘Ajax’ aangevoerde en door geen enkelen deskundige weersproken redenen tot betoog van het voortbestaan van het Korps Rijdende Artillerie, antwoordde hij ter zake rustig: ‘Bon sang ne peut mentir’. Al mogen de steeds voortschrijdende techniek en de grootsche ontwikkeling van het vliegwezen strekken tot meerdere beveiliging van elk opereerend leger, blijven niettemin, volgens de lessen van den oorlog, cavalerie en wielrijders, gesteund door rijdende artillerie, onmisbaar tot rechtstreeksche verkenning van de tegenpartij.
Het derde opus van den kolonel Van Es handelt over ‘sport’, het onvertaalbare tooverwoord onzer dagen, meer bijzonder over de ‘Hippische sport’Ga naar voetnoot1, teneinde de bereden wapens op hun speciaal terrein tot ontwikkeling van kracht, bevordering der gezondheid, waakzaamheid en verweer tegen vreemd geweld op te wekken. De beide aan de ‘Hippische Sport’ gewijde deelen overtreffen de besproken korpsgeschiedenis nog door smaakvolle illustratiën en kostbare uitvoering - inderdaad een meesterstuk! Merkwaardig, vooral om den inhoud! Reeds in het laatste deel van het ‘Historisch Museum’ gaf de kolonel Van Es een overzicht omtrent het aandeel zijner kameraden gedurende het tijdvak 1881- 1903 aan het jacht- en afstands-rijden, de ‘concours hippiques, gymkhana-races’ en wedrennen. Van hoogerhand gemachtigd tot raadpleging van niet-uitgegeven bescheiden, reproductie van aquarellen, portretten en andere voorwerpen uit het Koninklijk Huisarchief en Museum; ook door nasporingen in het buitenland, zag de onvermoeide oud-Rijer zich in staat gesteld omtrent de ontwikkeling van de hippische sport en de valkerij een ten onzent geheel onbekend beeld te geven. Bijzonder geldt zulks de ‘Valkerij’. Hij volgde daarbij de werken van Schlegel en Verster van Wulverhorst, doch met aanzienlijke uitbreiding en rijke versiering. Na uitvoerige behandeling van de valkerij in Azië en elders in Europa passeeren onze Oranje-vorsten opvolgend de revue als jagers en ‘sportsmen’. Prins Willem I, opperhoutvester van Holland, Prins Maurits die met ‘renovatie van het placaet van 1460 op het Bosch van den Haghe herten uit Engeland liet aanvoeren om dat weer te populeeren’; stadhouder Willem de Derde, Engeland's grootste koning, en de beide laatste erfstadhouders. Bij hervatting van het vluchtbedrijf op het Loo gedurende de jaren 1840-'48 geeft | |
[pagina 54]
| |
hij tevens een volledige levensbeschrijving van prins Alexander der Nederlanden: ‘homme de cheval’ en ‘sportsman’ bij uitnemendheid, voorzitter van de ‘Royal Loo Hawking Club’ en van het ren-comité op het Loo. Met gloed verhaalt de heer Van Es 's prinsen streven als inspecteur van het wapen der cavalerie, als valkenier en als overwinnaar op buitenlandsche renbanen: tót de Schrijver, als vroeger Dumas in de ‘Dame aux Camélias’, het hart van den lezer doet trillen bij de eerste verschijnselen van 's prinsen verwoeste gezondheid. Martelaar van willen en werken, slachtoffer van overdrijving, zien wij den jongen vorst op het eiland Madeira ver van ouders en verwanten bezwijken. De ‘Hippische Sport’ geeft een volledig overzicht van alle door onze rijdende artillerie-officieren behaalde overwinningen op afstandsritten, wedrennen e.d.g. Een gelukkige toepassing maakten de gezamenlijke rijdende batterijen van 23-25 Juli 1907 door een volkomen geslaagde ‘raid’ langs den Gelderschen IJssel: een geforceerde marsch- en schietoefening, waarbij manschappen en paarden zonder letsel 33 uren achteréén in het gareel bleven. Meermalen ontmoeten wij den Schrijver ook op de lachende groene ‘turf’, waar hij van raad dient tot bevordering van de paardenfokkerij, meer bijzonder om de daaraan naar zijne - ook onze - meening minder juiste opvatting der in 1911 afgekondigde zedelijkheidsdienst toegebrachte mokerslagen, voortaan af te wenden. Bovendien, teekeningen en een volledige geschiedenis der vroegere ‘Stoeterij van Borculo’, stamlijsten en platen van de meest bekende renpaarden uit het Engelsche- en het Fransche ‘studbook’ e.d.g. De Schrijver verhoogde de waarde zijner beschrijving van jagers en jachtbedrijven door hetgeen hij wrochtte op heraldisch- en zegelkundig gebied, in Schotland en Britsch Indië nagespoorde teekeningen van vreemde kleeding en wapens, o.a. de Schotsche ‘claymore’ (degen), de ‘dirk’ (dolk), ‘knife and fork’ (mes en vork), de sjerp met ‘badge’ (gesp) en de ‘kilt’ (geruite rokje). Een zoo kostbaar uitgevoerd werk als ‘De Hippische Sport’, bestaat nergens in den vreemde, en zal meest waarschijnlijk zoo min dáár als hier te lande, ooit weêr verschijnen.
Kolonel Van Es heeft al zijn liefde voor het korps, hetwelk zijn naam boekte, al zijn kennis, al zijn talent als schrijver en kunstenaar in zijn kostbare geschriften uitgestort.
C.W.A. baron van Haersolte van den Doorn. F. de Bas. 16 Juni 1921. Arnhem en 's Gravenhage. | |
[pagina 55]
| |
Door den kolonel N.J.A.P.H. van Es uitgegeven werken.1e. Gedenkboek betreffende het Eeuwfeest van het Korps Rijdende Artillerie, 20-23 April 1893 - verschenen in 1893. 2e. Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie, - verschenen van 1898 tot 1905. Eerste Deel. 1793-1795. De twee Brigades Rijdende Artillerie onder de Republiek der Vereenigde Nederlanden; hierbij afzonderlijk - De verdediging van het vaderland, 1794 en 1795. Tweede Deel. 1795-1806. De Rijdende Artillerie der Bataafsche Republiek; hierbij afzonderlijk - De veldtocht in Noord Holland, 1799. Derde Deel. 1806-1810. De samenstelling van de Hollandsche Rijdende Artillerie; hierbij afzonderlijk - De Resolutiën van Koning Lodewijk Napoleon betreffende het wapen der Rijdende Artillerie. Vierde Deel. 1810-1814. De Hollandsche Rijdende Artillerie in het Keizerlijke Fransche Leger; hierbij afzonderlijk - De Rijdende Artillerie bij den veldtocht in Rusland, 1812. Vijfde Deel. V 1. 1814-1815. De Nederlandsche Rijdende Artillerie; hierbij afzonderlijk - De verrichtingen der Rijdende Artillerie in 1815 (Quatre-Bras en Waterloo). Zesde Deel. V 2 A. 1815-1830. De Belgische onlusten. De September-dagen in Brussel. Zevende Deel. V 2 B. 1831. De Tiendaagsche veldtocht. Achtste Deel. V 3 A. 1831-1852. Geschiedkundig overzicht; hierbij afzonderlijk - De Rijdende Artillerie in de kantonnementen van 1831-1839. Negende Deel. V 3 B. 1852-1881. De Rijdende Artillerie in Leiden, Arnhem en Amersfoort; hierbij afzonderlijk - De Rijdende Artillerie in het garnizoen te Leiden, 1852-1861. Tiende Deel. V 3 C. 1881-1903. Geschiedenis, organisatie, oefeningen. | |
[pagina 56]
| |
3e. De Hippische Sporten het Korps Rijdende Artillerie - verschenen in 1913. Eerste gedeelte. Levensbeschrijving van Z.K.H. Prins Alexander der Nederlanden, 21 Juli 1818-20 Februari 1848. De Valkerij- ook afzonderlijk. Tweede gedeelte. De Hippische Sport in Engeland, Frankrijk, Duitschland, België en Nederland van 1793 tot heden.
Alle werken zijn uitgegeven te Arnhem door de HH. Coers en Roest & G.J. Thieme 1893-1913, doch niet in den handel verkrijgbaar. |
|