den afgestorvene geef, dan is het dat van een bouwmeester, niet dat van een letterkundige.
Gerrit van Arkel werd geboren te Loenen aan de Vecht, den 3den April 1858. Hij ging daar op school en leerde er ook het timmeren. Gelukkig de bouwmeester, die in zijn jeugd de practijk van het vak bij een goed meester heeft mogen leeren, want hij legt daardoor den stevigen grondslag, die op lateren leeftijd door geen studie meer te verkrijgen is. In den ‘goeden’ ouden tijd waagde niemand het, als bouwmeester op te treden, wanneer hij niet eerst bewezen had, het ambacht machtig te zijn. Pas in de tweede helft der negentiende eeuw ging men meenen, dat het stevig fundament der ambachtspractijk voor den bouwmeester niet meer noodig was, doch door het bestudeeren van velerlei theoretische wetenschap kon worden vervangen. Ingewijden weten, hoeveel teleurstelling daarvan het gevolg is geweest.
De jonge Van Arkel begreep echter, dat hij te Loenen aan de Vecht niet moest blijven. Hij vertrok naar Amsterdam, waar hij de helper werd van den in zijn tijd vermaarden Jan Galman, die een brug over het IJ wilde slaan ter plaatse van het tegenwoordig Centraal Station. Destijds wilde men van zulk een stout plan niet weten; thans duikt het weder op. Iedereen betreurt nu de plaatsing van het Centraal Station in het open IJ voor Amsterdam.
In 1877 maakte ik kennis met Van Arkel. Hij werkte toen op het bureau van den architect G.B. Salm, die zijn vak uitnemend verstond, daar hij, naar goede aloude zede, uit de practijk was voortgekomen. Zijn esthetische idealen leert men kennen uit het Aquariumgebouw, in klassieken trant ontworpen en uit het gebouw der Vrije Gemeente, waar de romantiek, zooals het midden der negentiende eeuw haar opvatte, aan het woord is.
Van Arkel heeft bij den ‘ouden’ Salm, - zooals hij, om hem van zijn later als architect bekend geworden, thans reeds overleden zoon Abraham Salm te onderscheiden, genoemd placht te worden -, een goede leerschool doorloopen. Maar met de esthetische idealen van zijn meester had hij niet op. Hij voelde zich aangetrokken tot de Nederlandsche bouwkunst der 16de en 17de eeuw, die in Isaac Gosschalk destijds een geestdriftig bewonderaar vond.
Te Amsterdam was den 23sten Augustus 1855 de vereeniging ‘Architectura et Amicitia’ opgericht, die, als genootschap, nog bestaat en steeds het lichaam was, waarin de jonge beoefenaars der bouwkunst elkander ontmoetten. Als, later, de geschiedenis van dit genootschap zal worden geschreven, zal blijken hoe groot zijn beteekenis voor de Nederlandsche bouwkunst geweest is.
Van Arkel was, natuurlijk, lid van de vereeniging, die des winters om de veertien dagen des avonds haar bijeenkomsten hield in de kleine zijkamer van de ‘Eensgezindheid’ op den hoek van den nog ongedempten Nieuwe Zijds Voorburgwal en het eveneens ongedempte Spui. Voordrachten heeft Van Arkel er