| |
| |
| |
| |
Levensbericht van M.C. Nieuwbarn.
17 April 1862-17 Dec. 1915.
Matthaeus Cornelis Nieuwbarn, die in een apostolaat voor kunst en schoonheid een roeping vol hooge levensvreugd zou vinden, werd den 17den April 1862 geboren te Rotterdam, de zwoegende en op tastbare werkelijkheden zinnende zakenstad. Hij was de eenige zoon van Nicolaas Nieuwbarn en Wilhelmina van Dura. Over zijn gelukkige jeugd ligt de glans van het burgerlijk familieleven, in Rotterdam nog door geen invloeden van buiten verarmd of verrijkt. Misschien was er iets als een ‘gebeurtenis’, toen hij, het kind van Roomschen huize, eenigen tijd de neutrale Hoogere Burgerschool volgde. Op zijn religieuze overtuiging is dit van geen invloed geweest. Ook in die dagen bleef hij een der trouwste en aandachtigste bezoekers der dagelijksche godsdienstoefening, zoodat hij zich bij welwillende waarnemers, mede in zijn jongenskringen, zelfs een zekere hoogachting verwierf.
Reeds in die eerste jaren werd het duidelijk, dat zijn veelzijdige aanleg tot vlotte ontwikkeling zou komen. Ook zijn zin voor schoonheid en zijn ontvankelijkheid
| |
| |
voor idealen komen reeds voldoende open. Zijn schoolvorming geeft echter weinig aanleiding tot uitvoerige bespreking. Slechts was er deze onderscheidende bijzonderheid, dat vooral de Engelsche taal- en letterkunde, een door de Katholieken van dien tijd meer flauw beoefend vak, zijn oprechte toewijding won. Van eenige beteekenis voor zijn latere geesteshouding is dit in zoover geweest, dat hij tot Engelsche geschiedenis en cultuur steeds opmerkelijk sterk bleek aangetrokken, zonder dat hij daardoor tot eenzijdigheid verviel.
De gids, die hem tot de Engelsche letterkunde inleidde, was de Katholieke Engelschman Huddleston Slater, te Rotterdam langen tijd leeraar zoowel aan Gymnasium als H.B.S. Slater verstond de moeilijke kunst voor litteraire schoonheid in het algemeen een blijvende geestdrift te wekken. Zoo mogen we hier reeds den vroegen aanvang zien van de groote voorliefde, waarmede Nieuwbarn, ook door zijn drukste werkjaren, in letterkunde belang stelde en met haar beste vertegenwoordigers in voortdurende geestesgemeenschap bleef. Dat hij dit zelf als een te waardeeren voorrecht voelde, zich van de genoten innerlijke verrijking wel bewust, kwam ook uit in de wijze waarop hij tot in zijn laatste dagen over zijn Engelschen leermeester sprak. Steeds is de bezielende paedagoog in Nieuwbarn's vereerende herinnering gebleven.
En hierin ligt een niet te verwaarloozen aanwijzing, dat reeds in zijn jonge jaren Nieuwbarn de aanhankelijke erkentelijkheid eigen was, die hem later zoovele vrienden bracht. Want ook zijn karakter zette zich vroeg. Hij was vol zelfvertrouwen en ondernemend, met misschien een vlugge eerzucht. Boven alles een karakter van weldoende nobelheid.
Zijn edel aangelegde, naar idealen uitgaande neigingen
| |
| |
zijn niet vreemd gebleven aan den drang naar het Priesterschap. Spoedig reeds riep dit verlangen hem van de banken der Rotterdamsche H.B.S. naar de leerzalen van het St. Dominicuscollege te Nijmegen, waar hij het noodige onderricht in de humaniora zou ontvangen. En toen in 1882 de voorbereidende studie ten einde liep en vóór den overgang naar de hoogere wijsgeerige en theologische leervakken de keuze moest bepaald tusschen de levenswijze der gewone geestelijkheid en het engere religieuze, het Orde- of Kloosterleven, lag het in de lijn ook van zijn psychische ontwikkeling, dat hij naar het hoogere reikte. Nog datzelfde jaar 1882 werd hij te Huissen, in het Noviciaatsklooster der volop herbloeiende Hollandsche Dominicanenprovincie, tot den voorgeschreven proeftijd toegelaten. Den 23sten September ontving hij er het ordekleed, bij welke gelegenheid hij zich volgens de oude gewoonte een anderen naam koos, Matthaeus, naar den middeleeuwschen Zalige der Orde, Matthaeus Carreri. Een jaar later werd hij door het afleggen der drie geloften voor goed in de Orde opgenomen.
Ook door den buitenstaander vallen deze feiten eenigszins in hun groote waarde te schatten. Voor den jongen Nieuwbarn opende zich met zijn intrede in de Dominicanen- of Predikheerenorde een levenssfeer waar zijn aanleg en misschien nog wat vaag woelende verlangens tot stelliger kracht konden rijpen. In het nog betrekkelijk jonge klooster der oude Orde, na eeuwen van druk ook in Holland's vrije lucht te weliger herrezen, leefde de groote traditie der middeleeuwen vol vroomheid en schoonheid in nieuwe bekoring op. Er was vooreerst de hier moeilijk te ontleden ontwikkeling in den geestelijken opgang, met veel zelfbeheersching en ontzegging toch vol blijdschap rusteloos gezocht. Maar
| |
| |
er was nog een enger winst, die nauw met de eerste verbonden was. Voor een gevoelige natuur als Nieuwbarn moesten ook de schoone ontroeringen zijner met geheele overgave aanvaarde levensrichting van misschien niet steeds helder ondervonden maar toch zeker werkenden invloed zijn.
Reeds in den verheven voortgang van het kerkgebed schitterde een rijkdom. Als in de zuivere wijding van den jongen morgen de altijd ontvankelijker aandacht weer opnieuw openging naar het plechtige van het Offer, het allen heilige, - als uit den gedoofden gloor over de reeds beduisterde koorbetimmering de witte monniken vlamden en de smeekende welluidendheid ruischte van den Gregoriaanschen samenzang, - als machtig en toch spelend door de stilte van den nacht de rhythmen golfden van hun lovende psalmodie, terwijl er buiten vergetelheid was maar de sterren blonken, telkens weer moest een licht trillende ziel klankrijk worden aangeslagen.
Maar voor den overvloed van het eene werd het andere noodzakelijke niet vergeten. Men was zich wel bewust, dat het streven niet mocht opgaan in een besloten levenswijding alleen. Er moest getracht naar een ook anderen dienende werkzaamheid. Wat in vredige afzondering en beschouwing werd gewonnen moest ook de vooral godsdienstige verheffing van het volk ten voordeel zijn. Dat was het ideaal, dat de Orde had geleid door de eeuwen van haar bestaan en dat de Fransche herwekker Lacordaire had doen stralen ook in den modernen tijd. De herinnering aan dien genialen voorganger, streng asceet en mild democraat, die door zijn opgetogen overgave aan het eeuwige sterker bleek als hartstochtelijk man van zijn dag, bracht ook in het vergeten Betuwsche klooster, waar men zijn
| |
| |
leven las en bedroomde, steeds vernieuwende bezieling.
Een bezieling, die zich in de Orde van Thomas van Aquino en zooveel andere groote denkers, vooral ook uiten moest in een onvermoeide beoefening der wetenschap. Nieuwbarn gaf dan ook zijn beste en meer dan gewone toewijding. Na zijn eerste wijsgeerige cursusjaren werd hij voor het volgen der engere academische studiën aangewezen. Het Huissensche klooster beschikt immers evenals sommige Dominicanenkloosters in het buitenland, over een in Nederland anders niet voorkomende bevoegdheid, in zoover het naast de leergangen der priesterlijke opleiding de inrichting en den strikten rang eener Kerkelijke Universiteit bezit. De hier behaalde graad van Lector in de Theologie, trouw achter Nieuwbarn's naamteekening prijkend, die niet moet verward met den enkelen ambtstitel Lector, in sommige geestelijke Orden en ook andere kringen gebruikelijk, veronderstelt tevens de examens in de wijsgeerige leervakken en is in alle opzichten met een katholiek theologisch Doctoraat gelijk te stellen. Al werd om historische eerbiedwaardigheid de naam Lector nog gehandhaafd.
Tot de Professoren, die aan de vorming van Nieuwbarn in die dagen hebben gearbeid, behoorden verschillende meer bekende krachten. Reeds vroeg na zijn intrede genoot hij de lessen van den fijnen wijsgeer en levenskunstenaar, den tegenwoordigen Hoogleeraar der Amsterdamsche Universiteit J.V. de Groot, die in de hooge rust zijner weldoende bespiegeling te gevoeliger op den twijfelkreet der moderne ziel reageerde. Langduriger voegde zich daarbij de leiding van den teruggetrokken denker en stelselvasten Professor der Theologie Th. van Hoogstraten († 1907), schrijver vooral van eenige deelen
| |
| |
‘Studiën en Kritieken,’ die opmerkelijk blijven door de verkwikkende zuiverheid van koele zinnen waarin ook de zwaarwichtigste betoogen worden voorgedragen.
Van Hoogstraten vond gelegenheid nog op andere wijze dan door zijn theologisch onderwijs Nieuwbarn's ontwikkeling krachtig te bevorderen. De artistieke strevingen van den jongen werker begonnen zich meer en meer te openbaren en de oudere schoonheidszoeker, niet alleen man van indrukwekkenden geestesaanleg waar ook van groote litteraire kennis en breede kunstervaring steunde hem door zijn genegen belangstelling en leiding. Ook in later jaren heeft Van Hoogstraten in moeilijke omstandigheden zich een trouw vriend betoond. Wederkeerig is hij als schrijver en als mensch van Nieuwbarn's bewonderenden eerbied verzekerd gebleven.
In 1889, toen de verplichte tijd van voorbereiding was vervuld, kwam eindelijk voor Nieuwbarn het stra lende hoogtepunt der Priesterwijding, dat geheel zijn leven heeft overblonken. Zijn wetenschappelijke vorming eischte nog drie jaar van harden arbeid waarna hij tot het Lectorsexamen werd toegelaten: Eenigen tijd na het winnen van den grand volgde het ambt. Aanvankelijk leek het of hij in Huissen zijn eigenlijke loopbaan zou vinden, waar nog in 1892 riep een andere bestemming hem naar Nijmegen.
Daar, in het oude Broerenklooster waar een herinnering zweefde van eeuwen, had de Orde een afdeeling van haar theologischen cursus gevestigd en Nieuwbarn werd hieraan verbonden. Tegelijk had hij aan het Sint-Dominicus-College, de ook door hem zelf bezochte inrichting waar aan jongere studenten de eerste opleiding voor het priesterschap werd gegeven, als leeraar der humaniora op te treden. Vooral deze laatste werkzaam- | |
| |
heid heeft een goed deel van zijn krachten opgeëischt. Na eenige jaren nam zijn theologische cursus een einde, maar het leeraarschap in de humaniora bleef hem tot kort voor zijn dood bestendig opgedragen.
Al dadelijk bestond er aan het Nijmeegsche College gelegenheid de door Van Hoogstraten heviger gewekte ambities vrijer uit te vieren. Nieuwbarn's onderwijs strekte zich ook uit tot Nederlandsche taal- en letterkunde. Niet zonder heuglijk gevolg. En al was zijn waardeering van litteraire schoonheid te onklaar om aan jongeren met opener oor en inniger behoeften dieper bevrediging te schenken, toch was zijn drang naar schoonheids-vereering ernstig genoeg om te zamen met zijn indruk makende persoonlijkheid een stemming levendig te houden, waardoor hij in het Nijmeegsche College een mogelijkheid tot breeder beschaving en zelfs tot fijner ontwikkeling zoo niet opende dan toch verruimde.
Bij de zorgen voor zijn talrijke cursus-uren voegden zich nog andere. Reeds vroeg drong hem zijn warme Priesterijver, die zijn toch al bewonderenswaardigen arbeidslust nog versterkte, tot steeds wijder bemoeiing. Zoo wordt hij niet alleen voor velen buiten zijn studie- en kloosteromgeving een helpend vriend en doortastend raadsman, maar wint hij zich ook een dankbaar geboor als predikant. Hij was niet zoozeer een redenaar als wel een warm en zuiver spreker. Zijn voordrachten, ook die van profanen aard, voldeden steeds door een nauwgezette verzorgdheid, die een lange voorbereiding deed veronderstellen. En toch bleef deze voorbereiding tot het allernoodzakelijkste beperkt. Hij sprak gemakkelijk en vond telkens weer op het rechte oogenblik de juiste gedachte, het gelukkige woord.
| |
| |
Als schrijver is Nieuwbarn eerst tegen den rijpenden leeftijd opgetreden. In 1901 verscheen zijn vroegste uitgave: Leven en Werken van Fra Angelico. Slechts voor enkele gelegenheidsbeschouwingen in de plaatselijke pers en voor een, wat vluchtig artikel over de Christus-monographie van den Franschen deminicaan Didon had hij een breeder aandacht gezocht dan van zijn besloten leszaal of kerkgehoor.
Wel gaf het Angelico-werk den openlijken weerklank van wat er jaren lang in zijn geest en gemoed had geleefd en gewoeld. Had hij de schoone verheffingen genoten van zijn met geestdrift aangenomen levensstijl, te liefdevoller mocht hij herdenken, dat de stralende uitzichten van den middeleeuwschen schilder in wezen toch ook de zijne waren, dat zelfs de dadelijke omgeving, in de zalige visioenen van den kunstenaar verheerlijkt, nog de sfeer was gebleven, waarin hij zelf was geworden en gegroeid.
De figuur van Angelico was voor Nieuwbarn ook de schitterende verwerkelijking van het levensplan, dat hij zich zelf in bescheidener verhoudingen voorstelde. Gold de Orde der Dominicanen als een instelling, waar het in beschouwing en zelfcultuur verworvene voor anderen moest vruchtbaar gemaakt in onderwijs en prediking, ook de kunst kon hier een zuiver opgewelde uiting zijn. Met Angelico hadden zooveel anderen dit door de tijden bewezen. En welke zelfbeperking de maat der eigen begaafdheid noodzakelijk moest opleggen, hij kon de schoonheid van eeuwen laten rijzen voor de ontvankelijken van zijn dag. Dat hier de schoonheid voor alles was de schoonheid der godsdienstige kunst volgt uit geheel zijn persoonlijkheid.
Ook in de latere kunst-uitgaven blijft deze als van
| |
| |
zelf aangenomen houding meestal gehandhaafd. In 1904 verschijnt: Sint Dominicus in de kunst, opnieuw in oprechtheid voortgekomen uit de volheid van zijn wel artistieke maar vooral ook religieuze opgetogenheid. Een zelfden opzet van thema-behandeling vertoont zijn in Duitschen tekst uitgekomen volksboek Die Madonna in der Malerei (1912). De boeiende kunst-beschouwingen van den Benedictijnschen monnik-beeldhouwer Desiderius Lenz maakte hij in zijn met veel taalgevoel verzorgde bewerking Schoonheidsleer der Beuroner kunstschool, aantrekkelijk ook om den keur van bijbehoorende afbeeldingen, voor iedereen toegankelijk (1912). 't Is altijd weer het fraaie verlangen om de godsdienstige kunst te doen leven voor zoo veel mogelijk allen. De grootere platenuitgave Christelijke kunst voorziet hij met een ‘Inleiding’ en daardoor met het vertrouwen gevende merk van zijn naam (1913); eveneens de vroeger samengestelde reeks Het Liturgisch jaar in beeld (1911) en nog andere van dezelfde beteekenis.
Invloeden van buiten mochten hem ongezocht gelegenheid geven om ook zijn breedere bevoegdheid te toonen in werken van meer algemeenen aard, de diepere neiging zal zich ook dan nog uitspreken. Vrijer in Hans Memling (1903), waar in de teere schoonheid der Vlaamsche primitieven vooral ook de wijding van het godsdienstig gebeuren bloeit, - moeilijker loskomend in de studie over Anton van Dijck (1913) den hoofschen wereldman, die ondanks zijn aandacht voor het religieuze gegeven in geheel andere richting tot onsterfelijkheid zou komen.
Van deze rustelooze werkzaamheid, die ook in talrijke artikelen uitkwam, mag hier een bondige kenschetsing beproefd. Nieuwbarn's eigenlijke kracht lag hier in een
| |
| |
bekwame, vaardige en verzorgd voorgedragen kunstverklaring. Aan bespiegelingen over bestaansgrond en wezen van kunst en schoonheid heeft ook hij zich bij gelegenheid gewaagd. En het behoeft niet uitdrukkelijk aangetoond, hoe zijn katholieke overtuiging hier het uitgangspunt geeft. Maar ondanks zijn wijsgeerige en theologische vorming, die zich telkens als eruditie uitte, heeft hij tot de ontwikkeling eener katholieke schoonheidsleer weinig bijgedragen. Thijm heeft er geestrijker, Van Hoogstraten diepzinniger over geschreven dan hij.
Maar hij was een wel onderlegd inleider, die den beeldenden kunstenaars en hun werk een in hoofdzaken verantwoorde waardeering kon winnen. Zijn voorgang was hier zuiverder, dan zijn onklare verhouding tot litteraire schoonheid had doen verhopen. Daarbij stonden zijn beschouwingen meestal in den toon van een voorname voldaanheid, die sterk met een welbehaaglijke stemming de overtuiging opriep, dat het om iets hoogs en edels ging.
Bij dezen algemeenen indruk bleef het. Nieuwbarn miste te zeer de hoogere artistieke vermogens, om meer dan een inleider en een toelichtend verklaarder te zijn. Te zelden ontsluierde hij de volle weelde der zoo velen nooit onthulde geheimen. Wat de als Katholieke beschavingskracht gelijktijdig opkomende en om haar kunstdoordringing ook door Nieuwbarn hoog gestelde Maria Viola schouwde en deed leven in haar woord, bracht hij niet uit. Bij hem niet de brandende diepten en ontstellende helderheden die zij doet opengaan.
Nieuwbarn's psychologisch inzicht was daartoe niet scherp, zijn ontvankelijkheid niet gevoelig genoeg. Zijn ontroeringen, hoe oprecht ondervonden, woelden ook te zwak, te gesmoord, om tot een eigen sterke en klare schoonheid uit te bloeien.
| |
| |
Toch was er werkelijke bewogenheid. Ze leefde in de verrassende gemakkelijkheid waarmee hij bepaald litterair werk voordroeg. Ze leefde vooral als eerlijke uiting van zijn aanleg, door langen, zorgzamen arbeid verhoogd, in zijn wisselende, door archaïsmen noodeloos aangevulde, woordkeus, in de golvende heffing en daling van zijn volzin, in de statige wendingen van zijn proza. Stileeren, stileering was dan ook zijn artistieke levenswijsheid. Maar bij al zijn artistieke aanspraken bleef het hem te duister, dat, wil een zuiverder rhythme ruischen, ook de kleur van het woord, het spelen van klank en bijklank, het vloeien van geluid in geluid, alles vereenigd in een schoone orde, de weldoende vertolking moet zijn van een in waarachtige innigheid en openbarende helderheid doorleefde zielservaring. Daarom blijft zijn woord waardig zonder fijnen glans, behaaglijk, zonder dieper weldadigheid.
Maar al werd het hoogere niet bereikt, de algemeene aanvoeling, die vooral zijn beste stukken tot een toon van waardige voldoening kon stemmen, onderscheidt zijn werk belangrijk van een oppervlakkig kunstverslag. En ook die persoonlijke toon mag er toe hebben bijgedragen om zijn eigenlijke roeping als kunst-apostel zooveel vruchtbaarder te maken.
Andere titels van waardeering zouden er hier zijn op te noemen. Vermelden mocht men allicht de waarde van ‘Fra Angelico’, ook voor een wetenschappelijke aandacht, als bestudeerde synthese, - of het aantrekkelijke van een uitgewerkte thema-studie als ‘Sint Dominicus in de kunst’ en ‘die Madonna in der Malerei’. Maar hooger blijft toch de verdienste, dat Nieuwbarn's talrijke uitgaven en artikelen bij velen, vooral Katholieken, het verlangen naar schoonheid hebben versterkt. Ook in de
| |
| |
kringen der geestelijkheid, die mede door hem de beeldende kunst meer en meer in haar levenseischen opnam.
Nieuwbarn's groote liefde voor religieuze kunst, zoo geheel natuurlijk bij zijn aanleg en ontwikkeling, maakte het hem lichter de beweging te waardeeren, die in de Roomsche gemeenschap nu langzamerhand den drang tot uiting bracht naar een dieper beleven der strikt kerkelijke schoonheden.
Ondanks het lichtende voorbeeld van Thijm en andere werkers was de onuitputtelijke rijkdom van Roomschen eeredienst en Roomsch kerkgebed ook een jonger geslacht, aan den ban der benauwing nog niet geheel ontkomen, te vreemd en verborgen gebleven. Wat verlies dit werd ook voor de krachtig opkomende strevingen, die naar de heldere hoogten worstelden van een eigen modern beschavingsleven, werd schrijnend gevoeld. In Juni 1905 hield C.R. de Klerk, die reeds vroeger als de bezielde ‘stem eens roependen’ naar de nieuwe toekomst van een eigen letterkunde riep, zijn veel besproken voordracht over ‘Liturgische Poezie’, die het hier onloochenbare tekort zuiver aanwees.
Maar niet alleen tot een kleiner groep van hooger begaafden moest de blijde boodschap komen. Vooral ook het Roomsche volk als geheel moest weer nader gebracht tot de verheven schoonheid van eeredienst en kerkgebed in woorden- en vormentaal.
Vervreemding van leer en wezen was er minder. Het Katholieke volksdeel had door lange, stormachtige tijden geweten en bewaard wat in Mis en Sacrament werd beloofd en gegeven. Het was van ouder op kind kracht geweest en levenstroost. En saamgeschoold in het door hooge huizenrijen dreigend bedrongen verblijf van ‘Onse
| |
| |
Lieve Heer op Solder’, of in de eenzame hofstede, duister in het land, bleef men trouw en verbonden in de viering der geheimen, die als het hoogste erfdeel onderling werden heilig gehouden.
Maar nu uit de beklemming der stille eeuwen naar den open dag gekomen, waar de Roomsche herwekking tot luide blijdschap werd, kwamen de nieuwe verlangens los. Waar de ranke torens rezen en de klare klokken luidden bloeide weer de oude eeredienst in haar ontroerende heerlijkheden uit. En bij die hooger gestemde uiting van het godsdienstig leven moest de drang naar liturgische ontwikkeling een ongedwongen verschijning zijn.
Inniger bewustwording der kerkelijke schoonheden, vruchtbaar voor stichting en gebedsleven, was wel een ideaal, dat te meer bekoren moest, nu de drang naar vergeestelijking in geheel andere kringen tot allerlei symbolismen en mysticismen en zelfs tot de eigen Roomsche schatten steeds hijgender uitging. Voor den Katholiek moest dit wel een levender aansporing zijn zich te versterken in het door rijken inhoud bevredigend symbolisme en de van heilige beteekenis stralende liturgie van zijn Kerk, die, door de eeuwen gewijd, hem van stellige, onvergankelijke waarden spreken. Betreurt hij, hoe deze eigenlijke waarden voor vele reikers naar het uiterlijke der schoone Roomsche geheimen vorborgen blijven, hij weet ook, dat er langs dezen weg verder viel door te dringen door moderne zoekers, van Jörgensen tot Huysmans.
Niet om de zuivere schoonheidswaarde, veel meer tot hooger stichting en geestelijke verheffing moest allereerst gearbeid. Maar uit de verrijking van het Roomsche volk met een ook in kerkelijke schoonheid levende vroomheid zou de bodem bereider blijken waaruit een
| |
| |
eigen kunst en litteratuur vroeger of later moeten voortkomen.
Dit alles moge Nieuwbarn niet als geheel voor den geest hebben gestaan toen hij in 1906 zijn populaire verhandeling Het heilig Misoffer en zijne ceremoniën, een verklaring van Mystiek en Liturgie onder het volk bracht, toch heeft hij zijn vooral met godsdienstige bedoelingen gestelde daad als eisch van zijn tijd gevoeld. En bij zijn verdere pogingen in deze richting is dit bewustzijn bij hem steeds levendig gebleven.
Er mocht door ‘Het heilig Misoffer’ reeds dadelijk van een grootsche inwerking op het volk gesproken. Binnen drie weken hadden tienduizend exemplaren hun bestemming gevonden om in een tweede oplaag tot vijf- en twintig duizend te worden opgevoerd. De machtige golfslag liep voort tot in ongedachte beddingen en een wel eigenaardige openbaring van de nieuwe of hernieuwde geestelijke behoefte, tegelijk ook een erkenning van Nieuwbarn's gelukkig welslagen, gaf de Protestantsche familiekring waar deze verhandeling over Roomsche Liturgie en Symboliek voor welwillend luisterenden werd voorgelezen. In verschillende opzichten mocht het boekje dan ook als model gelden: de vertalingen, die er van verschenen, terwijl toch in het buitenland op dit gebied goed werk wordt geleverd, bewijzen dit overvloedig. Daarbij ademde het een zekeren artistieken geur. Wel wilde het slechts een verklaring zijn zonder meer. Maar zooals aan zijn omvattender uitgaven had ook hier de gevoelige zoeker aan het geheel een uiterlijke en innerlijke verzorging gegeven, die het nagestreefde doel volkomen waardig bleek.
Een eerste baanbrekende arbeid was nu verricht. Na den heuglijk volvoerden opzet om het centrale punt
| |
| |
van den Katholieken eeredienst en zijn ceremonieele en symbolische uitdrukking tot de massa te brengen, mocht met vertrouwen worden voortgegaan. In 1908 verscheen de eveneens op ruimste verspreiding berekende handleiding Het Roomsche kerkgebouw, Leer der algemeene Symboliek en Ikonografie onzer Katholieke kerken, versierd met een zinrijke bandteekening van Toorop, tot wien Nieuwbarn langen tijd in nauwe betrekking stond. Bij deze algemeene uiteenzetting voegde hij een tweede deel Kerkgids van Nijmegen, dat bepaalde toepassingen belichtte en tegelijk een voorbeeld wilde zijn hoe overal elders een dergelijke plaatselijke orïenteering moest worden ingericht.
Bij de uitgebreide kerkelijke eruditie, die hij zich door al deze studiën eigen had gemaakt, viel hem de samenstelling gemakkelijk van het door velen ongeduldig verlangde Beknopte kerkelijke Handwoordenboek, Verklarend Woordenboek van Katholieke Geloofs- en Zedenleer, Liturgie, Symboliek en Kerkkunst (1910).
Het breed opgevatte Handboek der Liturgie van het kerkelijk jaar, dat den geheelen cyclus der Katholieke feestdagen met al hun plechtigheden in vaste orde ontwikkelt, volgde in 1915. Door den steeds sterker wordenden wensch om het verband tusschen kerkelijke feestviering en volksleven beter te overzien kwam hij er ook toe allerlei folkloristische gegevens te verzamelen. Zijn voornemen om een Roomsche volkskunde te schrijven is echter niet meer tot vervulling mogen komen.
Nog door talrijke liturgische bijdragen in krant en tijdschrift bleef Nieuwbarn invloed uitoefenen. Bepaalde hij zich dan dikwijls tot de nadere bespreking van een liturgisch vraagstuk, hij toonde ook steeds opnieuw zijn blijvende belangstelling voor verwante geestelijke verschijningen.
| |
| |
Zelfs in de jaren zijner bezige liturgische en aesthetische werkzaamheid wist Nieuwbarn nog overvloedig gelegenheid voor andere bemoeiingen te vinden. Door het geschreven en het gesproken woord en niet minder door de rustelooze daad. Zijn priesterlijke zorg, die meer en meer door persoonlijke aanraking op veler zieleleven inwerkte, bleef voortgaan troost en verheldering te brengen. Maar ook waar hij met ruimer aanvatting goed kon doen, spaarde hij zich nooit. De zaak der goede volkslectuur kon rekenen op zijn hechten steun. In den strijd voor een gezonder aanwending van den bioscoop tot opvoeding der groote massa offerde hij zijn beste kracht. Vele hooger staanden riep hij tot een Wetenschappelijken Kring, waar hij zelf meerendeels als inleider optrad. Aan Letterkundige Congressen en Kunsttentoonstellingen, aan periodieke Katholiekendagen en sociale bijeenkomsten gaf hij zijn onvermoeibare toewijding. Zelfs droeg hij nog het geestelijk adviseurschap van enkele vakbonden.
Deze veelzijdige bemoeiingen brachten hem in allerlei kringen van de meest onderscheiden levensrichting, waar hij zich steeds met een groote gemakkelijkheid bewoog en vooral bij voortgezette toenadering een sterken indruk van een boeiende, hoogst eigenaardige persoonlijkheid achterliet.
Opvallender nog dan dikwijls in zijn geschriften overheerschte in zijn persoonlijk optreden het waardig vertoon, dat soms in een plechtigen omslag verliep. Maar er was nooit koude hooghartigheid. Nieuwbarn was in den vollen zin een goed mensch, wiens waardigheidsvertoon misschien door gewoonte, voor een grooter deel toch door zijn wat eenzijdig stijlgevoel werd bepaald. Hoe goed hij was bleek reeds dadelijk uit zijn omgang.
| |
| |
Vooral zij die hem intiemer kenden weten op wat trouwe en warme gevoelens er bij hem te rekenen viel. En ofschoon hij zelden zijn vormelijkheid geheel en al aflegde, toch uitte hij zich dikwijls in een toeschietelijke, oud-Hollandsche gezelligheid, ook hierin niet veraard van de nauw-samenlevende goed-Rotterdamsche burgerij, waaruit hij was voortgekomen. Zijn smaakvolle humor, meestal van de beste soort, in den trant der groote Engelschen met wie hij van zijn jonge jaren had geleefd, gaf aan zijn persoonlijk verkeer niet zelden een hooge aantrekkelijkheid. Bleek die humoristische zin meer aangelegd op het concrete geval dan op een breeder gebeuren, ook dit hield nauw verband met een sprekenden wezenstrek.
Want ondanks zijn veelzijdig ingrijpen en zelfbewust optreden behield Nieuwbarn geheel zijn leven een graad van wereldvreemdheid, die zich in verrassende naïviteit als een wonderlijke miskenning van toestanden en vooral verhoudingen kon openbaren, en dan licht tot zelfoverschatting kwam. Het was geen gevolg van zijn besloten opvoeding. Zelf had hij in zijn omgeving de voorbeelden gezien hoe juist de stilte een zuiverder schatting van allerlei streven en bereiken mogelijk maakte. Maar het was de natuurlijke uitkomst van zijn wel synthetischen maar niet genoeg omvangrijken en levendigen geest, die door te straffe concentratie op een bepaalde verschijnselgroep gemakkelijk het algemeene uitzicht verliezen kon.
Daarom lijkt het redelijker in de treffende en belangrijke actualiteit van verschillende zijner werken niet zoozeer uitsluitend een doorgronding van zijn tijd te zien als wel den vaardigen, ongeduldig bedwongen terugslag van zijn eigen zielsbehoefte op een min of meer
| |
| |
krachtige aanleiding. Het overvol geluk van geloof en schoonheid drong tot uiting.
Zoo vind ik hem ook weer in het bekende portret van Toorop: de vage terughouding voor veel vreemds en onbegrepens overklaard door een lichtende zekerheid van eigen rijke levenswaarden en een edele bijna plechtige bereidheid tot meedeeling aan allen.
De werkdadige trouw aan zijn idealen duldde geen verslapping of inzinking. Zelfs toen een lang ondermijnende kwaal hem in 1914 van zijn Nijmeegschen werkkring en daarmee van veel dierbaars losscheurde gaf hij geen vat aan een anders natuurlijk lijkende moedeloosheid. In de laatste levensmaanden leidde hij nog de uiterlijke verzorging van zijn ‘Handboek der Liturgie’ met een stijgende toewijding. Want bij den voortdurenden aangroei zijner uitgaven was zijn liefde voor de boekkunst bijna hartstochtelijke vereering geworden. Deskundigen prezen hem als een der weinigen buiten het eigenlijke vak, die een juist gezicht had op het goede boekschoon en ‘typographisch dacht.’
Dagen van smart en hulpeloosheid volgden, maar de godsdienstige overtuiging vol eerlijke en innige vroomheid, die de drijfkracht van al zijn streven en al zijn arbeid was geweest gaf nu berustende aanvaarding en hoopvolle overgave. Toen eindelijk de komende dood hem reeds had geraakt en over zijn geestelijke vermogens een dreigende schaduw sidderde, voleindigde hij nog met een bijna heldhaftige inspanning zijn moeilijk saamgevatte beschouwing: S. Dominicus' orde en de kerkelijke schilderkunst. Zoo spreekt nog zijn laatste arbeid van de verheffende wereld, die hem had sterk gemaakt, zooals hij haar ook bij den aanvang van zijn eigenlijke schrijversleven in zijn ‘Fra Angelico’ verkondigd had.
| |
| |
Vredig kwam den 17den December 1915 de dood, voor hem geen ontwrichtende vernieling van nog veel belovende gaven maar de troostende overgang naar de met heimwee afgebeden hoogste schoonheid.
Blijft zijn gedachtenis in eere bij Katholieken vooral, toch bij hen niet alleen. Ook door zijn meer uitsluitend voor Katholieken bestemde geschriften won hij een wijdere beteekenis. Want wie op het juiste oogenblik de eigen beschavingsschatten van een machtig volksdeel tot levender bewustzijn brengt, dient de algemeene verhooging van Nederlandsche volkskracht en Nederlandsch volkspeil.
Joseph van Wely, O.P.
| |
| |
| |
Geschriften van M.C. Nieuwbarn.
Afzonderlijke uitgaven.
1901. | Leven en Werken van Fra Angelico. Studiën en schetsen over christelijke kunst. Kl.-fol. uitg. met 72 lichtdrukken. J.W. van Leeuwen, Leiden. |
1903. | Anton van Dijck, de mensch en de meester. Gr.-fol. uitg. met 20 photogravures. Scheltema en Holkema's Boekhandel, Amsterdam. |
1903. | ‘Lectuur’. Rede, uitgesproken op den 4den Dioc. Katholiekendag te Eindhoven. - Maatsch. ‘de Kath. Illustr.’, den Bosch. |
1904. | Sint Dominicus in de kunst. Ikonografische studiën over de voorstellingen van den H. Dominicus in de beeldende kunst. Kl.-fol. uitg. met 30 kunstlichtdrukken. Malmberg, Nijmegen. |
1906. | Het Heilig Misoffer en zijne ceremoniën. Eene verklaring van Mystiek en Liturgie. Geïllustreerd met 7 autotypieën. Malmberg, Nijmegen. - 2e druk: 1907. |
1907. | Hans Memling, la vie et les oeuvres. Avec cent réproductions d'après les tableaux du maître. - Kleinmann, Haarlem. |
1908. | Het Roomsche kerkgebouw. Leer der algemeene Symboliek en Ikonografie onzer Kath. kerken. Geillustreerd met 74 platen (autotypieën en 75 tekstfiguren), kleurenbandteekening van J. Toorop. - Kloosterman, Nijmegen.
Vormt tevens het eerste deel van het volgend werk: |
1908. | Officieele Kerkgids van Nijmegen. I-II. Geïllustreerd met 28 platen (autotypieën en 75 tekstfiguren). - Kloosterman, Nijmegen. |
1910. | Beknopt kerkelijk Handwoordenboek. Verklarend woordenboek van kath. Geloofs- en Zedenleer, Liturgie, Symboliek en Kerkkunst. Met illustraties en bijlagen. - Bijvoet-Mutsaers en Zoon, Tilburg. - 2e druk: zelfde jaar. |
1911. | De Hof van Leliën. Kerkelijke aflaatgebeden, vertaald en in onderlingen samenhang geschikt. - Malmberg, Nijmegen. |
1912. | Schoonheidsleer der Beuroner kunstschool, door Desiderius |
| |
| |
| Lenz. Vertaling, illustratie uit de Beuroner kunst en aanteekeningen. - Paul Brand, Bussum. |
1912. | Het dreigend gevaar. Over bioskopen en controle. - R.K. Boekcentrale, Amsterdam. |
1913. | Die Madonna in der Malerei. Mit 63 Abbildungen. - Allgem. Ver. f. christl. Kunst, München. |
1915. | Handboek der Liturgie van het kerkelijk jaar. - J.W. van Leeuwen, Leiden. |
| |
Plaatwerken, waarin Nieuwbarn een inleiding heeft geschreven.
1905. | Der Dom zu Köln und seine Kunstschätze. Archit. Text von Dr. Arthur Lindner, hist. Vorwort von M.C. Nieuwbarn. - Kleinmann, Haarlem. |
1911. | Het Liturgisch jaar in beeld. Zestig reproducties naar beroemde meesterwerken der christelijke kunst. - A.W. Sijthoff's Uitgevers-Maatsch., Leiden. |
1913. | Christelijke kunst. - Fototypieën naar de beroemdste meesterwerken der klass. christ. kunst. Inleiding en Registerwerk door M.C. Nieuwbarn. - Van Langenhuysen, Amsterdam. |
| |
Artikelen.
1891. | Het Leven van den Zaligmaker (naar aanleiding van Didon's ‘Jesus Christ.’) Katholieke Gids, Jrg. 3. |
1900. | Père Didon. Katholieke Illustratie, Jrg. 34. |
1901. | Het gouden Priesterfeest van Pater Monsabré, O.P. - Als voren, Jrg. 35. |
1902. | Roomsche woorden. (Beoord. van Stellwagen's ‘Woorden en uitdrukkingen der Roomsehe Kerk’). De Tijd, 17 Aug. 1902. |
1902. | Allerheiligen. Kath. Illustr., Jrg. 36. |
1903. | Beoord. van de 3 eerste afl. van Adolf Fäh's ‘Geschichte der bildenden Künste’. Katholiek, Dl. 123. |
1903. | Beoord. van Dr. E. Frantz' ‘Handbuch der Kunstgeschichte’. Als voren. |
1903. | Primitieve Kunst. (Verschill. beoord.). De Tijd, 4 Jan. 1903. |
1903. | Twee actueele boeken. (Beoord. van Alph. Laudy's ‘Zwervers’ en ‘Jan Rap en Co’). Als voren, 19 April. |
1903. | De Passie des Heeren op de schilderingen van Fra Angelico. Kath. Illustr., Jrg. 37. |
1904. | Beoord. van Fäh's reeds onder 1903 vermelde werk, na de volledige verschijning. Katholiek, Dl. 125. |
1904. | Beoord. van G. Warnecke's ‘Hauptwerke der bildenden Kunst’. Als voren. |
| |
| |
1905. | Kunstnaaldwerk op kerkelijke paramenten en de Nederlandsche Industrie. Stemmen onzer Eeuw, Jrg. 1. |
1905. | Een Utopie? (Over kerkelijke paramentkunst). Als voren. |
1905. | Over Ikonografie bij een nieuwen kerkbouw. Als voren. |
1905. | Een nieuw kunsttijdschrift (Die christliche Kunst). Als voren. |
1905. | Album de Broderies, genre moyen âge (naar aanleiding van een dus getiteld patronenboek voor kerkelijke paramentkunst). Als voren. |
1905. | Internationaal Concours van kunstwerk door vrouwen. De Tijd, 18 Dec. 1905. |
1905. | Repliek op een recensie van ‘Sint Dominicus in de kunst.’ Katholiek, Dl. 127. |
1906. | Kruis-symboliek. De Rozenkrans, Jrg. 28. |
1906. | Het filosofisch element in de werken van Mr. Willem Bilderdijk. Bilderdijk-Gedenkboek (Uitg. Höveker en Wormser, Amsterdam). |
1907. | Over een Ikonografie bij een kerkbouw. De Tijd, 28 Juni. |
1907. | Een Kataloog (van kerkboeken). Als voren, 27 November. |
1907. | In Memoriam P. Mag. Thomas van Hoogstraten, O.P. Kath. Illustr. Jrg. 41. |
1908. | De nieuwe Kruiswegstatie te Nijmegen. Als voren. Jgr. 42. |
1908. | Antoon van Dijck in de ‘alte Pinakothek’ te München. Als voren, Jrg. 43. |
1910. | Willem Kloos en de ‘Navolging van Christus’ door Thomas a Kempis. De Tijd, 22 en 24 Maart. |
1910. | Nog eens: Willem Kloos en de Navolging. Als voren, 7 April. |
1910. | De Vakschool voor de Typografie te Utrecht en hare Tentoonstelling. Als voren, 21 Mei. |
1911. | Jan Toorop. Als voren, 24 Febr. |
1911. | Kunstplaten ‘De zeven Weeën van Maria’, door Jozef Janssens. Als voren, 1 April. |
1911. | Over den vorm der Kazuifel. Als voren, 23 en 30 Dec. |
1911. | Het vijftiend' eeuwsche kruisbeeld te Neerbosch. Van onzen Tijd, Jrg. 11. |
1912. | Over oude Japansche kunst. De Lelie, Jrg. 1. |
1915. | Van Nederlandsche Folklore. (Naar aanleiding van Dr. Jos. Schrijnen's ‘Nederlandsche Volkskunde’). Van onzen Tijd, Jrg. 15. |
1915. | In Memoriam van den kunsthistoricus Stephan Beissel, S.J. Als voren. |
1916. | St. Dominicus' Orde en de kerkelijke schilderkunst. (Uitgegeven en van een nabeschouwing voorzien door G.A. Meijer, O.P.). Katholiek, Dl. 150.
Enkele artikelen, hoofdzakelijk gelegenheidsbeschouwingen, werden hier niet opgenomen. |
| |
| |
| |
Vertalingen van Nieuwbarn's werken.
1904. | Anton van Dijck, der Mensch und Meister. - Scheltema en Holkema's Boekh., Amsterdam. |
1906. | Die Verherrlichung des Heiligen Dominikus in der Kunst. - B. Kühlen's Kunstverlag, M. Gladbach. |
1909. | The Holy Sacrifice and its Ceremonies. Translated from the revised edition by L.M. Bouman. - Burns and Oates, Lim, London. |
1910. | Church Symbolism. Translated from the Dutch by the Rev. John Waterreus. - Lands & Co. London. |
1913. | O santo Sacrificio da Missa e suas ceremonias. Vertido do Hollandez e augmentado por Fr. Rogerio Burgers, O.F.M. - Rio de Janeiro.
Spaansche uitgaven van ‘Het heilig misoffer’ en ‘Het Roomsche kerkgebouw’ zijn in voorbereiding. |
|
|