de eerste zestig jaren van de vorige eeuw zulk een opgewekt leven heerschte op het gebied van Zeeland's geschiedenis en oudheidkunde. Op de werken van Dresselhuis, die den stoot gaven, volgden in verloop van tijd, om maar enkele te noemen, de zoogenaamde Zeeuwsche Volksalmanakken, later onder verschillende namen voortgezet, waarin jaren achtereen door den redacteur H.M.C. van Oosterzee en zijn medewerkers een aantal lezenswaardige opstellen werden geplaatst over het verleden der provincie, de jaarboekjes Cadsandria, die evenals de door Janssen en van Dale geredigeerde Bijdragen meer in het bijzonder aan de historie van het voormalige Staats-Vlaanderen waren gewijd, en verscheidene monographieën over plaatselijke geschiedenis, zooals die van Janssen over St. Anna ter Muiden, van Nieuwhoff over Haamstede en Burgh, van van der Baan over Zaamslag en meer andere.
Het kon niet anders of iemand, zoo werkzaam van aard en met zooveel zin voor vorschen en nasporen bedeeld als Caland, moest zich door de lezing van deze geschriften en van auteurs uit vroeger tijd, inzonderheid van de kronijk van Smallegange, aangelokt gevoelon tot het doen van eigen onderzoekingen. Vooral trokken hem onderwerpen aan van genealogischen aard. Woekerend met den vrijen tijd, die hem door zijn ambtsbezigheden werd gelaten, maakte hij zich ieder snipperuurtje ten nutte om overal, waar hij metterwoon was gevestigd of tijdelijk vertoefde, door het raadplegen van oude doop-, huwelijks- en overlijdensregisters en het ontcijferen van opschriften en wapenfiguren op grafzerken en monumenten zijn genealogische kennis te verrijken. Op deze wijze onafgebroken voortarbeidend, zijn gansche leven lang, verzamelde hij een gedurig aangroeienden voorraad van