| |
| |
| |
| |
Levensbericht van Jan Frederik Willem Conrad.
Jan Frederick Willem Conrad werd geboren te Maastricht den 28sten Mei 1825 en overleed te 's-Gravenhage, den 12den Augustus 1902.
Reeds drie jaren zijn verloopen sedert wij hem den 16den Augustus 1902 op de Algemeene Begraafplaats te 's-Gravenhage naar zijn laatste aardsche rustplaats begeleidden, en toch, ik had reeds dadelijk na zijn verscheiden de taak op mij genomen om te dezer plaatse een levensbericht van hem te schrijven. Er was echter een goede reden voor uitstel. De heer J.W. Welcker, president van het Konkinklijk Instituut van Ingenieurs, had een uitvoerige levensbeschrijving van den overledene toegezegd voor de werken van het Instituut. Die arbeid bleek zóó omvangrijk, dat hij eerst onlangs beëindigd is, en ik had mij voorgenomen hier geen levensbericht te geven, alvorens ik kennis had kunnen nemen van deze biographie.
Trouwens, Conrad's beeld staat mij nog even scherp omlijnd voor den geest, als toen ik zijn gelaatstrekken het laatst aanschouwde, eenige uren na zijn dood. En het zal mij altijd een aangename herinnering blijven, dat
| |
| |
ik na zijn overlijden bijna een jaar lang heb kunnen wijden aan de uitgave van het groote werk van zijn leven: de beschrijving van het Suezkanaal, die in de werken van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, bewerkt uit zijn nagelaten papieren, het licht heeft gezien.
Er zijn familienamen in Nederland, die onwillekeurig een bepaald beroep voor den geest roepen. In een Tromp vermoedt men een zeeman, in een Maris een schilder. Zoo kost het moeite den naam Conrad niet te associeeren aan het beroep van ingenieur bij den Nederlandschen waterstaat. Conrad's grootvader Frederik Willem (1770-1808) was inspecteur-generaal van den waterstaat, Conrad's vader Jan Willem (1795-1853) was hoofdingenieur van den waterstaat, en ditzelfde ambt bekleedde ook zijn oom Martinus Hendrik (1798-1854). Zijn tweede oom, Frederik Willem (1800-1869), was hoofdinspecteur van den waterstaat. Wel mag men hier dus spreken van een Nederlandsche waterstaats-dynastie, waarvan Jan Frederik Willem Conrad de waardige, doch laatste loot was. Zijn eerste kinderjaren bracht hij door te Maastricht in het ouderlijke huis. Het waren veelbewogen tijden. Toen Frits Conrad vijf jaar was, brak de Belgische opstand uit. De muiters staken den rechter kanaaldijk van de Zuid-Willemsvaart bij het dorp Neerroeteren door, en de ingenieur van den waterstaat, J.W. Conrad, werd uitgezonden om de doorbraak te dichten. Juist was hij daarin geslaagd, toen een troep Belgen voor den dag kwam, die hem gevangen nam en hem naar Brussel wilde voeren. Hij slaagde er echter in te ontsnappen uit Hasselt en bereikte Maastricht, weldra het eenige punt van de provincie Limburg, waar de Nederlandsche vlag nog waaide. Van een behoorlijken waterstaatsdienst was natuurlijk geen sprake meer en in
| |
| |
1837 werd Conrad's vader overgeplaatst naar Zieriksee.
Na te Maastricht en te Zieriksee lager onderwijs te hebben ontvangen werd de jeugdige Conrad in 1838 gezonden naar een zoogenaamde drilschool voor de Koninklijke Militaire Academie te Breda, de kostschool of, zooals men toen zeide, het ‘Instituut voor Jongeheeren’ te Jutphaas van C.G. Cramer, die de opdracht kreeg hem klaar te maken voor het examen van cadet voor den waterstaat.
In 1841 nam hij deel aan het vergelijkend examen. Er waren 10 candidaten en maar twee plaatsen. Conrad haalde No. 4 en was dus niet onder de gelukkigen. Intusschen werd na het examen het aantal beschikbare plaatsen met 2 vermeerderd. Hij had de hoop reeds opgegeven om ooit ingenieur van den waterstaat te zullen worden, toen hij in September 1841 alsnog geplaatst werd.
In 1845, na een met goed gevolg afgelegd eindexamen aan de Koninklijke Militaire Academie, werd hij benoemd tot adspirant-ingenieur van den waterstaat.
Zijn intrede in de practijk deed hij te 's-Hertogenbosch, waar hij werd toegevoegd aan den hoofdingenieur A. de Geus. Reeds in 1846 ontving hij een ministerieele bijzondere tevredenheidsbetuiging voor zijn werk tot behoud van de keerkade in den Baardwijkschen overlaat bij gelegenheid van het hooge opperwater in Januari en Februari van dat jaar.
In 1847 werd hij overgeplaatst naar Maastricht, waar hij werkzaam was onder de bevelen van zijn vader, die wederom, thans als hoofdingenieur, in Limburg was teruggekeerd. Hij was daar tijdelijk belast met den dienst van arrondissementsingenieur en leidde bovendien den bouw van de draaibrug bij de Roode Hen, een onderdeel van de kanaalwerken Luik-Maastricht.
| |
| |
Van 1849-1851 was hij werkzaam te Utrecht, waar hij wederom waarnemend arrondissementsingenieur was. Er bestond in dien tijd nog geen afzonderlijke provinciale waterstaat en de rijksingenieur verdeelde zijn tijd tusschen den rijksdienst en den gewestelijken dienst. Ten behoeve van deze laatste werkzaamheden ontving de waterstaatsambtenaar uit de Provinciale middelen een toelage, die voor Conrad ƒ 400 's jaars bedroeg, waaronder begrepen was reis- en verblijfkosten. Een jong waterstaatsingenieur kon die toelage best gebruiken, want zijn rijkstractement als adspirant-ingenieur bedroeg netto slechts ƒ 680 per jaar. In Utrecht is Conrad onder anderen belast geweest met het herstel van het monument te Soestdijk en met de afdamming van de kleine schutsluis te Vreeswijk, terwijl hij natuurlijk het toen gebruikelijke aandeel had in de buitengewone riviercorrespondentie, ten behoeve waarvan hij in Januari en Februari 1850 het station Vreeswijk bezette.
Twee bijzondere tevredenheidsbetuigingen van de hoofdingenieurs H.F. Fijnje van Salverda en Jhr. J. Ortt van Schonauwen, onder wie hij te Utrecht diende, toonen aan, dat hij zijn taak ernstig opvatte.
In 1851 werd Conrad bevorderd tot ingenieur 2de klasse en overgeplaatst als arrondissementsingenieur naar Zuid-Beveland ter standplaats Goes. Hij bleef daar 8 jaar en het was voor hem een bijzonder leerrijke tijd.
Ik moet wel eentonig worden, als ik mededeel, dat hij na een jaar een ministerieele bijzondere tevredenheidsbetuiging kreeg voor betoonden ijver en beleid bij den grooten dijkval op 10 November 1852 aan den polder Everingen. Een niet minder belangrijke oeverval langs de zeewering van den Wilhelminapolder bezorgde hem in 1856 alweer een tevredenheidsbetuiging.
| |
| |
Hoofdingenieur in Zeeland was toenmaals A. Caland, een man, die een grooten naam had op het gebied van dijken en zeeweringen.
Conrad deed op dit gebied heel wat ervaring in Zeeland op en hij was er zoo populair, dat toen hij in 1859 als arrondissementsingenieur werd overgeplaatst naar Alkmaar, niet minder dan 37 polderbesturen zich tot den Minister wendden, smeekende om Conrad in Zuid-Beveland te laten. Maar de Minister was onvermurwbaar. Trouwens Conrad zelf wilde niets liever dan vertrekken naar Alkmaar, waar een voor een waterstaatsingenieur benijdenswaardige werkzaamheid hem wachtte. In 1860 werd hij belast met het ontwerp, later met den bouw der schutsluis Willem III in het Noordhollandsch Kanaal, die in 1864 voltooid was. Het bleef nu ditmaal niet bij een tevredenheidsbetuiging, Conrad kreeg den Nederlandschen Leeuw. Hierop volgde het herstel van de schutsluis Willem I. Een en ander was in 1868 gereed.
Het is niet dikwijls gegeven aan een ingenieur een kunstwerk geheel en al uit te voeren en af te maken, dat hij zelf ontworpen heeft. Conrad had hier dit geluk, en de 8 jaar, die hij aan dit werk gewijd heeft, behoorden tot de gelukkigste van zijn leven. Zelf hechtte hij groote waarde aan dezen waterbouwkundigen arbeid. Hij beschreef de sluiswerken in het Tijdschrift van het Kon. Instituut van Ingenieurs 1870-1871, en hij gaf er in 1897 nog een mededeeling over in het ‘Gedenkboek’ van het Instituut.
Intusschen ging de promotie bij den waterstaat haar gang. In 1860 werd hij ingenieur 1ste klasse en in 1869 hoofdingenieur 2de klasse. Toen werd hem de dienst van het 11de district Zeeland opgedragen. Hij had nu minder bemoeienis met de rechtstreeksche uitvoering van
| |
| |
werken, maar daar stond tegenover de voorbereiding van belangrijke technische werken, waarmede hij ambtshalve te maken had. Het was toen een opgewekt waterstaatsleven in Zeeland. Het laatste stuk van de groote Zeeuwsche Spoorweglijn, eindigende in de haven van Vlissingen, waaraan men destijds een groote toekomst meende te mogen voorspellen, kwam gereed. De afwatering van polders in Staats-Vlaanderen werd verbeterd door den bouw van een nieuwe zeesluis in de Wielingen. Op Zuid-Beveland werden de kleine sluizen gebouwd in het kanaal door dat eiland, terwijl een bedijking werd uitgevoerd van den Willem-Leopold Polder. Ook had Conrad een belangrijk aandeel in de samenstelling van het ontwerp der wet op de calamiteuse polders.
In 1874 werd hij overgeplaatst als hoofdingenieur in het 9de district te Haarlem. Kort daarop werd hij benoemd tot hoofdingenieur 1ste klasse. Tevens werd hij belast met het rijkstoezicht op de werken van de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij, die het Noordzeekanaal uitvoerde. In 1881 werd Conrad benoemd tot inspecteur van den rijkswaterstaat en hij aanvaarde den dienst in de 1ste Inspectie te 's-Gravenhage.
In die betrekking kreeg hij het algemeen toezicht op den aanleg van het Merwedekanaal. Aan het tot stand komen van dat kanaal had hij een belangrijk aandeel gehad. Hij was in 1877 voorzitter geweest van de eerste rijkscommissie van hoofdingenieurs, die het ontwerp Waldorp, het meridiaankanaal van Amsterdam naar den Rijn en van Amsterdam naar Rotterdam, moest beoordeelen. Mr. J.P.R. Tak van Poortvliet, in 1877 opgetreden als minister van het nieuw opgerichte departement van waterstaat, handel en nijverheid, diende in 1878 zijn Kanalenwet in, nadat er niet minder dan 3 rapporten
| |
| |
van hoofdingenieurs, waaronder steeds Conrad was, waren opgemaakt, die betrekking hadden op: 1o. een Amsterdam-Rijnkanaal door de Geldersche vallei, 2o. een kanaal tusschen Amsterdam en Rotterdam en Rotterdam over Alphen en den Hollandschen IJssel, benevens een verbinding van dit kanaal met het Noordzeekanaal en 3o. de verbetering van de bestaande Keulsche vaart. De Kanalenwet van Tak werd in 1879 in de Tweede Kamer met één stem meerderheid afgestemd en daarmee was voor goed van de baan het kanaal van Amsterdam naar de Waal, dat aan de hoofdstad een geheel nieuwen, rechtstreekschen waterweg naar den Rijn zou hebben geschonken ter vervanging van het kurketrekkerskanaal, de bestaande Keulsche vaart. Het Ministerie Tak trad af en de nieuwe minister van waterstaat, handel en nijverheid, Jhr. G.J.G. Klerck, benoemde onmiddellijk weer een hoofdingenieurs-commissie, met Conrad als voorzitter, voor een nader onderzoek ter verbetering van de Keulsche vaart. Dit ontwerp, door die commissie in 1880 ingediend, strekte tot grondslag voor het wetsontwerp Klerck, het zoogenaamde Merwedekanaal, loopende van het Noordzeekanaal te Amsterdam bewesten Utrecht langs Vreeswijk en Vianen tot in de Merwede bij Gorinchem. Conrad heeft heel wat moeten hooren over den steun, dien hij aan het tot stand komen van dit Merwedekanaal heeft verleend. De Amsterdamsche handel wenschte het kanaal van Tak door de Geldersche vallei, dwars door de Betuwe naar de Waal. Conrad steunde het Merwedekanaal door een brochure, die tijdens de behandeling van het wetsontwerp over het Merwedekanaal verscheen, getiteld: ‘De twaalf ontwerpen voor het Amsterdamsche Rijnvaartkanaal beknopt omschreven en beoordeeld door een ingenieur.’ Een brochure, die onvoorwaardelijk de
| |
| |
voorkeur geeft aan het Merwedekanaal en aan welke men voor een deel toeschreef de aanneming van het wetsontwerp-Klerck.
Vermelding verdienen Conrad's bemoeiingen met de nieuwe sluis te IJmuiden, die aanvankelijk ontworpen was op een totale schutlengte van 205 M. en een slagdrempeldiepte van 8.50 M. beneden A.P., later gewijzigd tot 9 M. beneden A.P. Een diepte, die door Conrad voldoende werd geoordeeld, zooals bleek uit zijn krachtige verdediging tegen de aanvallen hierop gericht, voornamelijk door de ingenieurs G.H. Stieltjes en J.M. Telders, na Conrad's voordracht op een vergadering van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs in 1889. Maar, terwijl het werk reeds in uitvoering was, is Conrad van meening veranderd. Hij stelde aan den Minister voor de slagdrempeldiepte 1 M. te verlagen en de schutlengte 20.75 te vermeerderen. Het bestek is toen in dien zin gewijzigd en het werk is op dezen ruimen voet uitgevoerd, hetgeen van groote beteekenis is geweest voor het Noordzeekanaal.
In 1891 werd Conrad tot lid van de Tweede Kamer voor 's-Gravenhage gekozen. Daarop vroeg hij zijn eervol ontslag uit 's Rijks dienst, bij welke gelegenheid hij zijn laatste officieele dankbetuiging als ambtenaar ontving. Hem werd de persoonlijke titel van hoofdinspecteur verleend.
Ik heb gemeend lang te moeten stilstaan bij Conrad's gewone ambtelijke loopbaan als ingenieur van den waterstaat. Ik had daarvoor een zeer bijzondere reden. Er waren eenige jaren geleden drie hoofdambtenaren bij den waterstaat, die zeer bijzonder op den voorgrond traden. Een daarvan, G. van Diesen, werd het werkpaard genoemd, de tweede, P. Caland, heette het luxe- | |
| |
paard, Conrad was de derde en men noemde hem het paradepaard. Ik gaf Conrad's waterstaatsleven hier, zonder melding te maken van zijn technische rijkscommissiën, zonder te spreken over zijn verdiensten als vertegenwoordigend Nederlandsch ingenieur in het buitenland en zonder uit te weiden over zijn openbare en bijzondere betrekkingen. De eenvoudige opsomming, droog als een statistiek, zal toch wel de overtuiging scheppen, dat het paradepaard wel degelijk ook een werkpaard was.
Het spreekt van zelf, dat Conrad niet ontkwam aan het noodlot, dat categorisch voorschrijft dat in de warme zomerdagen van elk jaar een groot aantal Nederlanders verdeeld moet worden in examinandi en examinatoren. Hij nam examens af voor opzichter van den waterstaat, voor surnumerair (toen die rang nog bestond) en voor adspirant-ingenieur van hetzelfde corps, terwijl hij voor de examens der Polytechnische School niet minder dan 10 maal lid der examencommissie werd, waarvan 6 maal als president van examen C.
Er was een tijd in Nederland, dat men zich geen technische rijkscommissie kon denken zonder Conrad. In 1860 gold het het onderzoek naar het beste stelsel der onderzeesche oevers in Zeeland. In 1867 de wiermaaierij, in 1869 de afdamming van het Slaak; in 1870 het indijken, droogmaken en in cultuur brengen van het zuidelijk gedeelte der Zuiderzee. In 1870 en 1873 de onderloopschheid van de schutsluis te Veere. In 1870 de bedijking van het Swin; in 1873 en 1891 de verbetering van het kanaal Gent-Terneuzen. Deze laatste twee commissies brachten hem in aanraking met Belgische ambtgenooten, daar het hier de regeling betrof van internationale vraagstukken. In 1873 werd hij lid van een commissie over het peil van het Noordzeekanaal en den
| |
| |
toestand der havenhoofden in de Noordzee. Ik sprak reeds over zijn lidmaatschappen van de verschillende hoofdingeneurs-commissies inzake het Amsterdam-Rijnkanaal. In 1877 werd hij lid van de staatscommissie inzake de verbetering van den waterweg langs Rotterdam naar Zee. In 1895 was het de drinkwatervoorziening binnen de stelling van Amsterdam in tijd van oorlog. In 1896 de waterweg van Dordrecht naar Zee. Voorzeker een lijstje van officieele werkzaamheden buiten den gewonen dagelijkschen dienst, waarop ieder ingenieur trotsch zou zijn. Maar ook van particuliere zijde werd zijn hulp zeer dikwijls ingeroepen, zooals door polderbesturen in Zeeland en Noord-Holland, waarbij ik alleen vermeld zijn adviezen aan het hoogheemraadschap van Rijnland en het waterschap de Beemster, terwijl hij herhaaldelijk als arbiter optrad bij geschillen van technischen aard.
Wat het buitenland betreft, zoo vergezelde hij in 1868 zijn oom F.W. Conrad naar Denemarken om een rapport uit te brengen over den aanleg van een vluchthaven aan de Noordkust van Jutland met een kanaal naar Liimfjord.
In 1884 werd hij de opvolger van J. Dirks in de internationale commissie voor de werken van het Suezkanaal. Hij bezocht in 1895 en 1899 Egypte en hij heeft krachtig gestreden voor de verbeteringen van het Suezkanaal, vooral wat betreft den toegang te Port Said.
In 1879 werd hij benoemd in het Internationaal Congres voor de studie van de doorgraving van het Panamakanaal. In 1898 eindelijk werd hij met den heer J.W. Welcker benoemd in een commissie voor de ontworpen Scheldeverbetering beneden de stad Antwerpen: de bekende ‘Groote Doorsteek’.
Conrad's werkzaamheid was bij het stijgen van zijn
| |
| |
jaren inderdaad steeds meer en meer naar buiten gericht. Die werkzaamheid maakte hem tot een der meest bekende mannen in Nederland en ontegenzeggelijk tot den meest bekenden ingenieur van Nederlandschen stam over de geheele oppervlakte der aarde.
Ik kan er niet aan denken hiervan een overzicht te geven. Het is gelukkig ook niet noodig, omdat het uitvoerig levensbericht in de werken van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs verschenen, dat ik in den aanhef van dit opstel aanhaalde, ten deze in de meest minutieuse details afdaalt. Slechts een enkele greep wil ik hier en daar doen, en dan ligt het voor de hand, dat ik aanvang met een genootschap, dat hem bovenal lief was: het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. Hij behoorde in 1847 tot de oprichters. Hij was gedurende 20 jaar lid van den raad van bestuur, waarvan 13 maal voorzitter. Hij vertegenwoordigde het Instituut herhaaldelijk in het buitenland. Hij ontving, in 1891, als voorzitter, de Société de ingénieurs civils de France en hij leidde, doordat de toenmalige president W.F. Leemans uit hoffelijkheid voor hem plaats maakte, de viering van het 50-jarig bestaan van het Instituut in 1897. Niemand verstond, zooals Conrad, de kunst om een technische vergadering te leiden, want het was inderdaad leiden, wanneer hij de discussiën vrij haar loop deed gaan en ten slotte toch de meerderheid bracht, zonder dat zij het merkte, daar, waar hij haar hebben wilde. Groot menschenkenner als hij was en persoonlijk bekend met het karakter, de eigenaardigheden en de stokpaardjes van elk op den voorgrond tredend lid van het Instituut, wist hij als bij intuïtie, wat de spreker, die het woord vroeg, zou gaan zeggen. En daarbij, voor alle dingen, was Conrad een politiek man, die, hoezeer echt conservatief van
| |
| |
aanleg en door levenservaring, in hooge mate opportunist was. Lang, jaren lang drukte hij een onder de leden opkomende strooming neer, maar hij kreeg ten slotte de overtuiging dat de strooming te machtig werd. En op het laatste oogenblik, doch nog tijdig, ging hij over stag, zich aan het hoofd stellende der nieuwe richting, die hij zoo lang had tegengehouden. Het Koninklijk Instituut van Ingenieurs was in den loop der laatste jaren aangetast door een chronische ziekte. Het was oorspronkelijk in 1847 opgericht door Conrad's oom, F.W. Conrad, den zoogenaamden Suez-Conrad, door L.J.A. van der Kun en door Dr. G. Simons. Het stelde zich ten doel de samenwerking van de verschillende krachten op technisch gebied in Nederland. Die samenwerking beteekende 60 jaar geleden een samenwerking van de waterstaatsingenieurs met eenige luttele genieofficieren, een enkelen civiel-ingenieur, een zeer enkelen werktuig- of scheepsbouwkundige. Daarop kwamen in de tweede helft der 19de eeuw de spoorwegingenieurs. Nog later traden de werktuigkundigen op den voorgrond, doch buiten het Instituut. Zij stichtten de Nederlandsche Vereeniging van werktuig- en scheepsbouwkundigen, weldra gevolgd door de Nederlandsche Vereeniging voor electrotechniek. Het Instituut bleef zonder twijfel geheel voldoen aan de eischen, die de leden, voor zoover zij tot den waterstaat behoorden, aan dit lichaam konden stellen. Maar die waterstaatsingenieurs waren niet meer de eenige vertegenwoordigers van de ingenieurskunst in Nederland en het Instituut was geen algemeen genootschap meer, waarin zich de wetenschappelijke beteekenis der techniek in Nederland concentreerde. Krachtige stemmen gingen op, die een vervorming eischten, opdat ook de afgescheiden collega's daarin een centrum van vereeniging zouden kunnen vinden. En die vervorming
| |
| |
zou ongetwijfeld een tiental jaren eerder een feit zijn geworden, ware het niet, dat Conrad haar met alle kracht had tegengehouden. Toen hij begreep, dat zelfs de meerderheid der toenmalige leden, hoewel grootendeels uit civiel-ingenieurs bestaande, samenwerking met de afgescheiden ingenieursgroepen wenschte, veranderde Conrad van tactiek. Hij stelde zich aan het hoofd der beweging; de fusie van het Instituut met de afzonderlijk werkende Vereenigingen kwam in 1899 tot stand en Conrad trad op als de eerste voorzitter van het verjongde Instituut, waarin de Vakafdeelingen voor werktuig- en scheepsbouw, voor electrotechniek en voor spoorwegbouw en spoorwegexploitatie een zeer zelfstandig bestaan hebben met een centraal orgaan voor publiciteit, het weekblad ‘De Ingenieur’, en waardoor tegenover de buitenwereld een krachtig optreden in het belang der Nederlandsche techniek mogelijk is geworden.
Eenzelfde daad van opportunisme verrichtte Conrad toen hij, als president van de Maatschappij tot Bevordering der Nijverheid, een fusie bewerkte met de Vereeniging ter Bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid, nadat hij de ineensmelting dezer vereenigingen eveneens jaren lang had tegengehouden.
Als lid van de Provinciale Staten en vooral als lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal heeft Conrad zich blijkbaar een zeer bepaalden, zuiver afgebakenden werkkring voor oogen gesteld. Hij sprak uitsluitend over technische zaken en zijn advies had dan een verbazenden invloed. De heldere wijze, waarop hij in die vergaderingen ingewikkelde technische quaesties populair wist te behandelen in die mate, dat ze aantrekkelijk werden voor zijn niet-technisch ontwikkelde collega's, gaf hem steeds het oor der vergadering. Noch in de Provinciale
| |
| |
Staten, noch in de Tweede Kamer is in dit opzicht na zijn dood zijn plaats door een ander ingenomen, en ik geloof, dat dit een groot nadeel is voor Nederland. Het eenige verwijt, dat men Conrad ten deze zou kunnen doen is dat hij zoo menigmaal een slag om den arm hield. Wanneer men thans sommige van zijn redevoeringen in de Tweede Kamer herleest, zooals die bij de behandeling van het wetsontwerp voor de bevloeiingswerken in de Solovallei, voor het pontveer te Velzen, voor de visschershaven te Scheveningen, dan gevoelt men, dat hij een mogelijken tegenslag voorgevoelde. Hij gaf daaraan dan uiting zoo, dat alleen in de zaak diep ingewijden dit uit zijn woorden konden afleiden en zijn rede in de openbare zitting ten slotte een groote steun was voor den betrokken Minister. En toch, als later de tegenslag kwam, dan kon hij zich beroepen op hetgeen hij tusschen de regels door gezegd had, doch dat, door hem gewild, de aandacht niet had getrokken.
Ik heb het voorrecht gehad de laatste vijf jaar van zijn leven dagelijks naast en met Conrad te mogen arbeiden, doch slechts in een van de vele afdeelingen, waarin zijn overvol leven was gesplitst. En wanneer ik aan dien tijd terugdenk, dan overvalt mij steeds dat gevoel van verbazing over de hoeveelheid werk, die door dezen man, die destijds toch een leeftijd van 72-77 jaar had, is verricht.
Men zag Conrad eerst in zijn kracht als men hem gadesloeg op een technisch congres. En hij heeft er heel wat meegemaakt; zoo goed als alle internationale scheepvaartcongressen, congressen voor hygiène en demographie, nationale congressen, voor nijverheidshygiène en reddingswezen, voor openbare gezondheidsregeling, voor vakonderwijs enz.
| |
| |
Onovertrefbaar was de wijze, waarop Conrad Nederland vertegenwoordigde op een internationaal scheepvaartcongres. Hij bewoog zich, dank zij zijn talenkennis, maar vooral dank zij zijn menschenkennis, zijn plooibaarheid, gevatheid en tact, met het grootste gemak in het meest cosmopolitische gezelschap, waarvan hij bovendien de voormannen kende van vroegere congressen en tentoonstellingen.
In het buitenland werd Conrad trouwens algemeen beschouwd als de typische Nederlandsche ingenieur van de laatste helft der 19de eeuw. En hij ontving dan ook in den loop der jaren tal van officieele en bijzondere bewijzen van waardeering uit zoo goed als elk beschaafd land van Europa. Wanneer de officieele eerste zitting plechtig zou worden geopend en de uitnoodigingskaart de bekende mededeeling bevatte: ‘Man bittet in Frack zu erscheinen und Orden anzulegen,’ dan tooide Conrad zich met al zijn ridderorden en hij was een bijzonder decoratief vertegenwoordiger van Harer Majesteits regeering: inderdaad, het paradepaard. Maar de Handelingen der Congressen zijn de beste kenbron voor de werkzaamheid, die hij op die congressen heeft ontwikkeld, den invloed, dien hij daar als Nederlandsch waterstaatsingenieur heeft uitgeoefend. Kenner, zooals geen andere landgenoot, van de voor vreemdelingen zoo belangwekkende watertoestanden in het verleden en het heden van het aan de baren onwoekerd deel van ons vaderland, leidde hij de buitenlandsche collega's in die ingenieurswereld vol mysterie van dat stukje grond van twee dimensies, waartegenover de derde dimensie, de hoogte en de diepte, zoo verdwijnend klein schijnen, terwijl toch die voor een buitenlandsch ingenieur zoo kleine hoogteverschillen boven of beneden Amsterdamsch peil zulk een overgewichtige
| |
| |
rol spelen in onze waterstaatsgeschiedenis. Nederlands polders, droogmakerijen, benedenrivieren, havens, zeegaten, duinen, dijken, hij kende ze door en door, en hoe dikwijls heeft hij niet aan de buitenlandsche waterbouwkundigen oogenblikken van technisch genot verschaft, als hij hun liet zien, hoe wij Nederlanders de oplossing van waterstaatkundige problemen hebben gevonden, die als nieuwe technische vraagstukken in het buitenland aan de orde kwamen. Van de Nederlandsche bovenrivieren gevoelde hij zich niet op de hoogde en hij was te goed zelfkenner om zijn maat niet te weten. Maar algemeen erkend was in het buitenland Conrad's autoriteit in hetgeen men zijn specialiteit achtte: de ingenieurswerken in het lage, het laagste land der wereld.
Den 16den Juni 1869 werd Conrad benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Wij vinden in haar werken van zijn hand levensschetsen van de Nederlandsche ingenieurs J.A. Beyerinck, W.C.A. Staring, J.P. de Bordes en J.J. van Kerkwijk.
Hij gevoelde zich reeds als jong ingenieur aangetrokken tot de studie der geschiedenis van den waterstaatkundigen toestand in Nederland en hij heeft op dit nog zoo weinig ontgonnen gebied degelijken arbeid geleverd.
Conrad had een scherp taalgevoel. Door zijn historische studie had hij in zijn stalen geheugen zoovele teekenende woorden opgenomen uit die oude, zoo weinig bekende, schilderachtige Nederlandsche waterstaatstaal, die ons thans staat ontsloten te worden door A.A. Beekman's reuzenwerk: ‘Het Dijk- en Waterschapsrecht in Nederland vóór 1795’. Een Nederlandsche woordenschat, niet minder belangrijk dan de zeemanstaal, die wij Nederlanders in onbewuste beeldspraak plegen te gebruiken.
| |
| |
Maar een woordenschat, die binnen den engen kring van Nederlandsche ingenieurs, opzichters, aannemers, uitvoerders en polderbewoners gebleven is en die zelfs geen gemeen goed is van hun Vlaamsch-Belgische collega's.
Conrad hanteerde dien wonderen woordenschat met groote gemakkelijkheid en hij heeft hem zelfs vermeerderd. Heeft hij niet het kenschetsende woord ‘aanloophaven’ bedacht voor het onvertaalbare ‘port d'escale’, waarmede de Belgen de nieuwe zeehaven van Brugge aanduidden? Onvertaalbaar voor ons, moderne Nederlanders, die den weg naar de ‘Schalen van de Levant’ reeds lang verleerd zijn.
Wat ik niet van een kweekeling zou mogen zeggen, zonder zijn toekomst als aanstaand onderwijzer te fnuiken, mag ik van Conrad meedeelen, zonder dat zijn reputatie hierdoor lijdt. Hij is er nooit in geslaagd het mannelijk of het vrouwelijk geslacht van een Nederlandsch woord, of wel een vierden-naamvalsuitgang in het Nederlandsch te onderscheiden.
Corrigeerde men het zetsel van een door Conrad geschreven stuk niet ter dege na, dan bleven na zijn eigen correctie de fouten, uit de copie overgenomen, ongetwijfeld in de proef staan. Dit was zoo karakteristiek, dat een jong waterstaatsingenieur, die onder Conrad in Noord-Holland diende, aan een typische fout in een anonieme in 1879 opzienbarende brochure de juiste diagnose stelde, dat Conrad de schrijver moest zijn, hetgeen later volkomen juist bleek.
Ik leg er nog eens den nadruk op, dat Courad de Nederlandsche taal als woordkunstenaar beheerschte. En ik beschouw het feit, dat een beschaafd, ontwikkeld Nederlander, die een hoog-ontwikkeld taalgevoel heeft als Conrad, zich onophoudelijk vergist in die zoogenaamde taalregels, dan ook als een buitengewoon sterk argument tegen de moreele geldigheid van die taalregels. Het is
| |
| |
voor mij een overtuigend bewijs, dat die geslachten en naamvalsuitgangen in de Nederlandsche taal reeds lang opgehouden hebben te bestaan en dat het een vergeefsch pogen is er naar te streven een fossiel kunstmatig in het leven te houden. Conrad's taal was vrij van buitenlandsche insluipsels, te zeldzamer bij een man, die zijn nieuwe talen zoo meester was. En het was een literair genot naar hem te luisteren, als hij sprak over een waterbouwkundig onderwerp.
Conrad was een groot verzamelaar en hij verzamelde met methode. Wanneer een onderwerp uit de Nederlandschen waterstaatsgeschiedenis ter sprake kwam, dan kwam hij dadelijk aandragen met soms honderden papiertjes, brochures, brieven en andere bescheiden op dit onderwerp betrekking hebbende, categorisch geordend in tallooze dossiers.
Zijn bibliotheek is, nadat het Koninklijk Instituut van Ingenieurs daaruit een keuze had gedaan, door de zorgen van de firma M. Nijhoff verkocht in Amerika aan de Leland Stanford Junior University in Californië. Zijn eigenlijke onuitgegeven geestelijke nalatenschap, bestaande uit meer dan 70 lijvige portefeuilles met aanteekeningen, zijn door zijn dochter Mej. C.C.A. Conrad aan het Koninklijk Instituut van Ingenieurs aangeboden. Zij zijn een monument van zijn groote werkzaamheid, die eerst eindigde met zijn dood, hem overvallende toen hij de eerste hand legde aan de correctie van het eerste vel van zijn nagelaten werk over het Suezkanaal.
Conrad's dood veroorzaakte een leemte, die thans, na drie jaar, nog pijnlijk gevoeld wordt. De vele betrekkingen, die hij vervulde, waren aan den avond van zijn leven meest representatief. Zij worden vermoedelijk niet minder goed vervuld door de verschillende personen, die ieder voor
| |
| |
zich een gedeelte van zijn taak hebben overgenomen. Maar de samenwerking, de eenheid, die de persoon van Conrad bracht in zoovele, ongeveer parallel loopende, meer of minder technische vereenigingen, is verloren gegaan.
Ik herinner mij een tafelrede, die door den civiel-ingenieur J.W.C. Tellegen werd gehouden op een feestvergadering van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs kort na het VIIde internationale scheepvaartcongres te Brussel van 1898, waar Conrad de ziel was geweest van den kleinen Nederlandschen kring van congresleden. 't Was een woord van waardeering voor Cateau Conrad, de dochter, die, ware zij een man geweest, zeker een ingenieur zou zijn geworden in wie de waterstaatsdynastie der Conrads zou zijn voortgezet. Zij heeft haar leven gewijd aan haar vader, met hem medereizende tot zelfs naar Egypte en Spanje, hem verzorgende als een moeder. Dat hij nog zooveel kon doen op een leeftijd, waarop voor bijna ieder de rusttijd is aangebroken, heeft hij voor een groot deel aan haar toewijding te danken. Met zijn dood ontviel haar het levensdoel.
Ik heb hier gepoogd Conrad te schetsen, zooals ik hem gezien heb. Zonder naar volledigheid te streven. Ik verwijs daarvoor naar het reeds meermalen door mij aangehaalde werk: ‘Het leven van Jan Frederik Willem Conrad door J.W. Welcker met medewerking van W.G.C. Gelinck’. Ik ontleen daaraan het in Bijlage I volgende overzicht van zijn literaire werkzaamheid. Behalve deze standaardlevensbeschrijving vinden wij nog verscheidene kortere biographieën van Conrad, waarvan wij ten slotte in Bijlage II een lijstje geven.
R.A. van Sandick.
| |
| |
| |
Bijlage I. Voornaamste werken, verhandelingen, rapporten enz., door J.F.W. Conrad alléén of met anderen samengesteld.
De letters V., N. of T. met achtergevoegd dubbel jaartal duiden aan, dat het nummer is gedrukt in de Verhandelingen, de Notulen of het Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs van dat vereenigingsjaar.
1851. | Beschrijving van de wijze, waarop de derde waterkeering der Rijkshulp-schutsluis te Vreeswijk in 1850 is afgedamd. N. 1850/51, blz. 157, 165. |
1854. | Oorsprong en geschiedenis van het ‘Middel van straten en wegen op Zuid-Beveland’. N. 1854/55, blz. 193, 208. |
1858. | Kaart van Zuid-Beveland, door J.F.W. Conrad, in 1858 opgemaakt uit de kadastrale plans, op de schaal van 1 : 50.000, aangevende de jaren van indijkingen. N. 1864/65, blz. 212. |
1859 | enz. Over de beveiliging van hout tegen de vernieling door den paalworm. N. 1859/60, blz. 42, 48. N. 1862/63, blz. 80, 83, N. 1864/1865, blz. 144, 162. N. 1865/66, blz. 126, 148. N. 1866/67, blz. 254, 276. N. 1882/83, blz. 6. |
1862. | Verslag aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, betreffende de oeververdediging in Zeeland, uitgebragt door den Raad van den Waterstaat, benoemd bij Z.E. beschikking van den 9den Junij 1860, No. 143, 3de Afdeeling. 's-Gravenhage, 1862, 4to. Met pl. |
1863. | Over den toestand der Texelsche zeegaten. N. 1862/63, blz. 35-39, 71, 77, 225, 242, 245. |
1863. | Rapport over de aanhangige plannen tot verzwaring van den zeedijk van den Anna-Paulownapolder. |
1864. | Verhandeling over de Hondsbossche Zeewering, door J.F.W. Conrad. Bekroond en uitgegeven door Dijkgraaf en Hoogheemraden van den Hondsbossche en Duinen tot Petten. 1864. 4to. Met pl. |
1865. | Kaarten van Egmond aan Zee en de Noordhollandsche duinen langs den vasten wal en de eilanden. |
1867. | Beschrijving van het zelfregistreerend getijwerktuig bij de schutsluis Willem III. N. 1867/68, blz. 78. V. 1867/68, blz. 87. |
| |
| |
1868. | Het verzekeren van een vasten boezemstand aan Rijnland, beschouwd door de ingenieurs J.F.W. Conrad, L.A. Reuvens en T.J. Stieltjes. Beantwoording eener vraag van de Vereenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap, naar aanleiding van het in den winter van 1866 ondervonden waterbezwaar. 1868. Alkmaar, 4to. Met pl. |
1869. | Rapport over de voorgenomen rioleering en waterverversching van de stad Leiden door W.C. van der Waaijen Pieterse, J.G. van Niftrik en J.F.W. Conrad. Leiden, 1869. |
1869. | De Pettemer zeewering, met 9 toelichtende kaarten. V. 1869/70, blz. 287. |
1869. | Verzameling van de hoogte der waterstanden waargenomen om elke tien minuten, van des morgens 5 tot des avonds 7 uren aan de peilschalen langs de Wester- en Ooster-Schelde en verdere Zeeuwsche stroomen, van den 7 tot en met den 20 Julij 1869. Opgemaakt in November 1869 door den hoofdingenier van den waterstaat in Zeeland J.F.W. Conrad. Middelburg. fol. |
1869. | Mededeeling over den Westkappelschen zeedijk. N. 1869/70, blz. 120, 308. |
1869. | Rapport sur les ports projetés sur la côte de Jutland et les canaux proposés entre le Liimfjord et la mer. Rapport over de ontworpen havens op de kust van Jutland en de voorgestelde kanalen tusschen de Liimfjord en de zee. Door F.W. Conrad, J.F.W. Conrad en W. van de Poll. 's-Gravenhage, 1869. fol. Met kaart. |
1869. | Beoordeeling van een antwoord op de prijsvraag van het Bataafsch Genootschap over ‘Wateropvoerwerktuigen’. |
1870. | Beschrijving van den bouw der schutsluis Willem III en de herstelling der schutsluis Willem I, gelegen aan den ingang van het Noordhollandsch-Kanaal tegenover Amsterdam. N. 1870/71, blz. 43. T. 1870/71, blz. 159. |
1870. | Verslag in zake de wiermaaierij, uitgebracht door de Commissie, benoemd bij Kon. Besluit van 1 September 1867, No. 27. Verslag aan den Koning over de openbare werken, 1869, pag. 199, bijlage 5. |
1870. | Denkbeelden van de Hoofdingenieurs van den Waterstaat in Noord-Brabant en Zeeland betreffende de vraag: ‘Of het spoedig erlangen eener watervrije gemeenschap tusschen Noord-Brabant St. Philipsland, de zaak der afdamming van het Slaak moet blijven beheerschen’. |
1870. | Verslag over de mogelijkheid eener indijking van de Wieringermeer, door Conrad en van Prehn. |
1871. | Memorie van J.F.W. Conrad c.s. betreffende het vaarwater over de vlakte van Ooltgensplaat. N. 1871/72, blz. 92, 107. |
1872. | Nadere adviezen, uitgebracht aan Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland door de ingenieurs J.F.W. Conrad, L.A. Reuvens en T.J. Stieltjes, in commissie vereenigd met den ingenieur, |
| |
| |
| hoofd-o pzigter van Rijnland P. Maas Geesteranus. 1871-1872. (Arnhem, 1872.) 4to. Met pl. |
1873. | De verbetering der bemalingsmiddelen van het waterschap ‘de Beemster’. Rapport uitgebracht door J.F.W. Conrad, J.C. de Leeuw, H. Linse en L.A. Reuvens. Naar aanleiding van het besluit van Hoofd-Ingelanden van genoemd waterschap van 30 Maart 1871. Haarlem, 1873 4to. Met tabellen. |
1873. | Verslag van de Commissie tot het onderzoek en de beantwoording van eenige vraagpunten het Noordzeekanaal betreffende, ingesteld bij Kon. Besluit van 8 Februari 1873, No. 8. Met eenige aanteekeningen van T.J. Stieltjes 's-Gravenhage, 1873. 8vo. |
1873. | Verslag der Staatscommissie ter beoordeeling van het ontwerp voor het indijken, droogmaken en in cultuur brengen van het zuidelijk gedeelte der Zuiderzee, benoemd bij koninklijk besluit van 4 Mei 1870, No. 1. Leiden, 1873. 4to. Met pl. |
1874. | Waterbouwkundige aanteekeningen over de Zeeuwsche oeververdediging, door J.F.W. Conrad. Middelburg, 1874. 8vo. Met kaarten. |
1874. | Levensschets van Jan Anne Beijerinck, door J.F.W. Conrad. In Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1873-1874. Leiden, 1874. 8vo. |
1875. | Rapport betreffende de noodzakelijkheid eener stoombemaling van het waterschap Schouwen. |
1875. | Levensbericht van J.G. van Gendt, gepensioneerd hoofdingenieur van den Waterstaat. (Overgedrukt uit de Opmerker, 1875, No. 10.) (Arnhem 1875.) 8vo. |
1877. | Rapport der Commissie, benoemd tot het instellen van een onderzoek omtrent het ontwerp voor een nieuwen waterweg van Amsterdam naar den Rijn en van Amsterdam naar Rotterdam. ('s-Gravenhage), 1877. Met vervolg-rapport. ('s-Gravenhage), 1878. 2 bdn. 4to. Met kaarten. |
1877. | Rapport betreffende het Noordzeekanaal en de uitwateringen van Rijnland, Schermerboezem en Amstelland, met eene daarbij behoorende graphische voorstelling der waterstanden in de Zuiderzee bij Zeeburg, in het IJ voor Amsterdam, enz. van 1 Junij tot 28 September 1872, door J.F.W. Conrad. ('s-Gravenhage, 1877.) 2 bdn. 4to. |
1878. | Rapport der hoofdingenieurs en ingenieurs van den waterstaat in het 9e, 5e en 8e district, omtrent een nader onderzoek van het ontwerp van een kanaal door de Geldersche Vallei. 1878. 4to. Met kaart. |
1878. | Brief der hoofd-ingenieurs van den Rijks-Waterstaat in het 9de en 10de district over de globale raming van de verbetering van den waterweg tusschen Amsterdam en Rotterdam langs Alphen en den Hollandschen IJssel, en over de verbinding tusschen de Kattensloot bij den Stadssingel te Amsterdam en het Noordzeekanaal. ('s-Gravenhage.) 1878, 4to. |
| |
| |
1878. | Rapport der hoofd-ingenieurs en ingenieurs van den Waterstaat in het 9e, 10e en 8e district, omtrent eene verbetering van de bestaande Keulsche vaart van Amsterdam langs Utrecht, Vreeswijk, Vianen en Gorinchem. 1878. 4to. Met kaart. |
1878. | Voorloopig Verslag van de Staats-commissie, benoemd bij Koninklijk Besluit van 4 December 1877, No. 1, tot het instellen van een onderzoek omtrent de verbetering van den waterweg langs Rotterdam naar Zee. Met teekeningen. 's-Gravenhage, 1879. 4to. |
1879. | Rapport over de stoombemaling van den Nieuwkoopschen polder, door Dr. E.F. van Dissel en J.F.W. Conrad. |
1879. | De ontwerpen van een groot scheepvaartkanaal door de Amerikaansche landengte, behandeld op het internationaal congres te Parijs in Mei 1879. N. 1879/80, blz. 24. |
1880. | Nader rapport over de noodige verbeteringen aan de bestaande Keulsche vaart en een kanaal Amsterdam-Utrecht-Wijk bij Duurstede, opgemaakt door de Commissie, benoemd bij Ministerieele beschikking van 6 September 1879. |
1880. | Eindverslag van de Staats-commissie, benoemd bij Koninklijk besluit van 4 December 1877, No. 1, tot het instellen van een onderzoek omtrent de verbetering van den Waterweg langs Rotterdam naar Zee. Met teekeningen. 's-Gravenhage, 1880. 4to. |
1880. | Verslag van de heeren J. Kuijper en J.F.W. Conrad, afgevaardigden van het Aardrijkskundig Genootschap op het Internationaal Congres, ter bespreking van de doorgraving der Amerikaansche landengte. Met een kaart. (1880.) 4to. |
1880. | Beantwoording door de Staatscommissie, benoemd bij Koninklijk besluit van 4 December 1877 No. 1 tot het instellen van een onderzoek omtrent de verbetering van den Waterweg langs Rotterdam naar Zee, van eenige door den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid bij schrijven van 23 Augustus 1880 No. 15 gestelde vragen. 1880. 4to. |
1881. | Nota van de Commissie, benoemd bij Ministerieele beschikking van 6 September 1879, als vervolg op haar rapport van 1880. |
1881. | De twaalf ontwerpen voor het Amsterdamsche Rijnvaart-kanaal, beknopt omschreven en beoordeeld door een Ingenieur. Met eene schetskaart waarop de verschillende ontwerpen zijn aangewezen. 's-Gravenhage, 1881. 8vo. |
1884. | Beoordeeling van het door Jhr. H. Th. Hora Siccama opgemaakt ontwerp eener zeehaven te Scheveningen, door J.F.W. Conrad. 's-Gravenhage, 1884. 4to. Met pl. |
1886. | Beoordeeling van een antwoord op de prijsvraag van het Bataafsch Genootschap over ‘De vruchtbaarmaking van gronden door middel van slib’, door P. Heidema Sr. |
1888. | Beoordeeling van een antwoord op de prijsvraag van het Bataafsch Genootschap over ‘Een plan van bevloeiing van eene onvruchtbare streek in Nederland’ door J. van Heurn. |
| |
| |
1890. | Kanalenboek van Nederland, samengesteld met behulp van ver schillende Waterstaatsingenieurs. |
1895. | Discours d'inauguration du VIe Congrès international de Navigation Intérieure à la Haye.; in: VIème Congrès International de Navigation Intérieure, La Haye 1894. Compte-rendu des travaux du Congrès, page 18 etc. |
1894. | Beoordeeling van het verschil tusschen de Directie der Duinwatermaatschappij en het Gemeentebestuur van Amsterdam, benevens berekening van de feitelijke waarde der Duin- en Vechtwaterleiding als bezit der maatschappij, door J.F.W. Conrad. Amsterdam, 1895. 8vo. |
1897. | Rapport aangaande den toestand van den Waterlandschen zeedijk langs het Kynselmeer, uitgebracht door de Commissie, benoemd bij besluit van het Provinciaal Bestuur van Noord-Holland van 6 Mei 1896. |
1897. | Verslag der Staatscommissie, benoemd bij Kon. Besluit van 4 April 1896, No. 19, tot het instellen van een onderzoek betreffende den waterweg van Dordrecht naar Zee. 's-Gravenhage, 1897. 4to. |
1897. | Schutsluis Willem III aan de invaart van het Noord-Hollandsch Kanaal tegenover Amsterdam. Artikel, voorkomende in het Gedenkboek van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs 1847-1897. |
1898. | Levensbericht van W.C.A. Staring. In Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. 1897-1898. Leiden, 1898. 8vo. |
1899. | Verbetering van de Schelde beneden Antwerpen. Advies van J.F.W. Conrad en J.W. Welcker. Antwerpen. 1899. fol. Met bijlage I-X. (Hollandsche en Fransche tekst.) |
1899. | Rapport inzake de watervoorziening binnen de Stelling van Amsterdam, uitgebracht door de Commissie, benoemd bij Kon. Besluit van 16 Januari 1895. |
1899. | Ce qu'on pense en Hollande du Port de Heyst. 1 Rapport de M.-J.F.W. Conrad. 2. Discussion à l'Institut royal des Ingénieurs de la Haye en séance du 8 novembre 1898. Traduit du Hollandais par le Baron de Maere d'Aertrycke. Gand, 1899. 4to. Met pl. |
1900. | Levensbericht van J. Ph. de Bordes. In Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1899-1900. Leiden, 1900. 8vo. |
1900. | Verbetering van de Schelde beneden Antwerpen. Tweede advies van J.F.W. Conrad en J.W. Welcker. Antwerpen, 1900. fol. (Hollandsche en Fransche tekst.) |
1901. | Levensbericht van J.J. van Kerkwijk, voornamelijk volgens eene autobiographie, samengesteld door J.F.W. Conrad. In Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1900-1901. Leiden, 1901. 8vo. |
| |
| |
1902. | Het Suez-kanaal, door J.F.W. Conrad. Naar de nagelaten papieren van den overledene bewerkt door R.A. van Sandick. Met 3 platen en afbeeldingen in den tekst. T. 1902/3, blz. 1. |
BIJLAGE II. Verschenen Levensbeschrijvingen.
J.F.W. Conrad door J. Tideman. Met portret van Haverman. Woord en Beeld, Augustus 1896.
Jan Frederik Willem Conrad door Loco (schuilnaam van den ingenieur Wouter Cool. (Met portret en fac-similé). Veenstra's Technisch Weekblad 1899-1900 1ste jaargang 1899. No. 7.
J.F.W. Conrad, aftredend president, benoemd tot eerelid van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs door R.A. van Sandick. (Met portret en fac-similés). Weekblad ‘De Ingenieur’ 1902 No. 26.
Herdenking van het overleden eerelid Jan Frederik Willem Conrad door den waarnemend-President J.L. Cluysenaer. Notulen-vergadering van 9 September 1902 van het Kon. Instituut van Ingenieurs.
Bij het portret van den heer Conrad (Portret naar de schilderij van Haverman). Tijdschrift der Ned. Maatschappij tot bevordering van nijverheid. 1902, No. 10.
Giovanni Federico Guglielmo Conrad Commemorazione fatta dall' Ingegnere Cuppari Giovanni. Estratto degli Annali della Società degli Ingegneri e degli Architetti Italiani, Fascicolo VI (Anno 1902).
Notice Nécrologique sur M.-J.F.W. Conrad, Président de l'Institut Royal des Ingénieurs Néerlandais, Membre Honoraire de la Société des Ingénieurs Civils de France. Mémoires et Comptes Rendus des Travaux de la Société des Ingénieurs de France, Bulletin 1902, II.
Conrad een Nederlandsche Waterstaatsdynastie door R.A. van Sandick (met portretten en afbeeldingen). Eigen Haard 1903. Nos. 11, 13 en 14.
Het leven van Jan Frederik Willem Conrad, door het lid J.W. Welcker met medewerking van het lid W.G.C. Gelinck. Met 4 portretten. Tijdschrift Kon. Instituut van Ingenieurs 1904-1905.
|
|