| |
| |
| |
Levensbericht van W.A. Elberts.
.... Of het leven een lange of een korte dag is, een werkdag is het.
De Maatschappij der Nederlandsche letterkunde heeft mij de eer aangedaan mij om een levensbericht te vragen van een man, op wiens vriendschap en medewerking ik gedurende bijna 28 jaren rekenen kon, van een man, die op paedagogisch gebied heel wat heeft verricht en bij ieder die hem kende, vooral bij hen, die, als hij, met onderwijs belast waren, hoog stond aangeschreven. Want Elberts was een man, bij wien men nimmer te vergeefs om raad kwam, die op schoolgebied een ruimen, doch scherpen blik had, en van wien men gerust zeggen kan dat hij niet te vergeefs geleefd heeft.
Willem Antonie Elberts werd 5 Sept. 1820 te Deventer geboren, waar zijn vader Alexander E. godsdienstleeraar was. Hij verloor zijne moeder toen hij nog geen vier jaren oud was, en daar zijn vader een jaar daarna hertrouwde, was zijne opvoeding aan zijn vader en zijne strenge stiefmoeder toevertrouwd. Die opvoeding was doodeenvoudig, godsdienstig, degelijk. Wat E. daar zelf
| |
| |
in een aanteekeningboek van mededeelt, is eene beschrijving, Hildebrand als 't ware nagebootst; bv. als hij zijne moeder met haar cornet of knipmuts op het hoofd en met de breikous bezig, over vader Cats (haar eenige lectuur) gebogen tegenover vader ziet zitten, terwijl midden op de tafel in een kandelaar een dikke vetkaars staat te flikkeren, met den onafscheidelijken snuiter er naast; dreigde die kaars in de pijp te branden dan werd het laatste eindje op een profijtertje gezet, zijnde een lang cylindervormig voorwerp dat ook in den kandelaar paste en waar bovenop drie stalen stifjes zaten, waar men het eindje kaars dan opprikte. ‘Werd de pit wat al te lang’ schrijft hij verder, ‘dan moest de snuiter zijn dienst presteeren. Aan dat instrument had ik een hekel; het was een schaar met een huisje er op, waarin het snuitsel, dat door het knippen van de brandende pit werd losgemaakt, een bergplaats vond. Nu waren alle snuiters gemaakt in de veronderstelling dat hij, die er zich van bediende, rechtsch was, d.w.z. zijn rechterhand gebruikte; doch het toeval wilde dat ik van de meerderheid der menschen afweek, en overal mijn linkerhand gebruikte, waar dit niet streng verboden was. Moest ik dus de kunstbewerking verrichten, dan geschiedde zulks met de linkerhand, wat ten gevolge had dat de kaars uitgesnoten werd. Want het huisje, dat tot magazijn van het snuitsel diende, belette mij den juisten afstand van het weg te nemen gedeelte der pit goed te bepalen. Zulks geschiedde gewoonlijk tot ergenis van mijn moeder, die haar misnoegen over mijn onhandigheid niet zelden voelbaar te kennen gaf.’ Ik kom in de verzoeking om meer van die kleine schetsjes uit E.'s jeugd af te schrijven, bv. zijn beschrijving van het dagelijksch leven in huis, de maatschappelijke toestanden te Deventer, zijn jongensspelen en wandelingen enz. enz., doch ik mag van de
| |
| |
mij toegestane ruimte geen misbruik maken. Ik gaf dit slechts om te doen zien hoe de duidelijke verteller in hem school; hij heeft met die hoedanigheid in zijne onderwijzersloopbaan uitstekend gewerkt en er de beste vruchten bij zijn leerlingen mede geoogst.
Toen de tijd van leeren voor 't manneke aanbrak, kreeg hij zijn eerste onderricht bij meester Teunis de Haan, die tevens zijn toeziende voogd was. De 150 daar schoolgaande kinderen zaten in twee lokalen, in één waarvan een ‘ondermeester.’ Het aangenaamste schooluur vond E. den vrijdagmorgen, ‘want dan vertelde meester uit de Vad. Geschiedenis. We hingen aan zijn lippen, want hij vertelde heel goed. En een onderwijzer, die vertellen kan, is meester van het ontvankelijk gemoed der kleinen, en kan zaden strooien, die voor tijd en eeuwigheid vruchten dragen.’
Op zijn elfde jaar kwam E. op de zoogenaamde Fransche school van den Heer C.H. van Moerkerken; uit nationalen haat tegen al wat Fransch was, had zijn vader zich daar eerst hevig tegen verzet, doch eindelijk aan den drang der moeder toegegeven. Later leerde de jongen nu ook Duitsch en Engelsch, en wiskunde van den hoofdonderwijzer W. ten Entel.
Met het oog op de toekomst wilde E. chirurgijn worden, doch daar er te Deventer geen klinische school bestond werd van dit plan afgezien. Zijn ouders zagen hem gaarne predikant worden, doch dat wilde de jongen in 't geheel niet; toen werd besloten dat hij bij het onderwijs gaan zou, en daarom werd hij in Sept. 1831 als kweekeling bij den reeds vermelden heer Van Moerkerken geplaatst. Twee jaren daarna behaalde hij te Zwolle de acte van hulponderwijzer van den 3den rang, en daags daarna reeds een acte voor het Fransch. In April d.a.v.
| |
| |
kreeg hij zijne acten voor Hoogduitsch en Engelsch. Hij kwam nu aan 't hoofd der laagste klasse van laatstgenoemde school op het schitterend tractement van ƒ 100 's jaars! Hij verdiende evenwel nogal wat met privaatlessen. In Oct. 1842 verwierf hij reeds de hoofdacte, en verliet in Januari daaraanvolgende Deventer voor goed om als secondant voor Nederlandsch, Fransch en geschiedenis op te treden aan het Paedagogium van Dr. J.J. de Gelder, zoon van den bekenden hoogleeraar in de Mathesis aan de Leidsche Universiteit. Dr. De Gelder was een paedagoog in zijn hart, ruw in zijn vormen en uitdrukkingen, doch eerlijk en hulpvaardig vooral voor de jongeren. E. was zooals de meeste of liever alle beginnelingen met zich zelven nog al ingenomen, doch die ingenomenheid verloor hij spoedig: te Leiden bemerkte hij eerst hoe veel er nog aan hem ontbrak om een goed onderwijzer te worden, en De Gelder was nu juist de man om hem dit wel wat ruw, doch goedgemeend, ronduit te vertellen. ‘Na ettelijke malen mijn lessen bijgewoond te hebben,’ zoo vertelt E. zelf, ‘zeide hij mij op een avond onder vier oogen: ‘Hoor eens ventje, je hebt je hier verhuurd voor Fransch, Geschiedenis en Nederlandsch, maar je weet noch van het een noch van het ander geen bl....’ En toen ik in mijn wiek geschoten op spijtigen toon antwoordde: ‘Dan zal ik mijn matten maar oprollen,’ klonk het me tegen: ‘Nu, nog mooier ... wel ja, ik zou boos worden! Neen, vent, aanleg schuilt er in je, maar je moet met je ziel aan 't werk, en ik zal je leeren werken.’ De pil was hard en niet verguld, maar tot op den huidigen dag ben ik hem dankbaar voor die les.’
Bijna acht jaren heeft E. onder De Gelder gewerkt en is er een duchtig, flink onderwijzer geworden, wat door ouders
| |
| |
en leden van Commissiën te Leiden volmondig erkend werd; hij heeft steeds in den meest vertrouwelijken omgang met zijn patroon geleefd, en vergat later nooit om dezen, toen hij in 1851 zijn school moest opheffen, en rector te Alkmaar werd, elken zomer op te zoeken. De Gelder heeft daar tot April 1890 geleefd en gewerkt, en toen hij de oogen sloot was het Elberts, die in de ‘levensberichten,’ zijn vroegeren patroon en ouden vriend met een warm woord herdacht.
In 1850 (Oct.) verliet E. het Paedagogium om zelf eene inrichting van onderwijs en opvoeding op den Hoogewoerd te Leiden te vestigen. Die school van M.U.L.O. bloeide zeer, en werd bezocht door tal van ex- en internen. In dien tijd huwde hij met Mej. E. van Egmond, dochter van den burgemeester van Spaarndam, die hij te Alfen aan d.R., waar zij onderwijzeres was, had leeren kennen.
In Zwolle was in 1857 een zeer bekende kostschool vacant geworden, waar jongelieden voor Breda, Nieuwediep, enz. werden opgeleid. E. solliciteerde en kreeg de betrekking, zoodat hij in Aug. van dat jaar Leiden verliet, en zich voor goed te Zwolle vestigde. 't Is wel een bewijs hoe hoog E. te Leiden stond aangeschreven dat hij bij zijn sollicitatie te Zwolle getuigschriften of brieven over kon leggen van de voornaamste wetenschappelijke mannen, die toen een sieraad waren der Leidsche Universiteit als Cobet, Kaiser, Scholten, Van Hengel, Prins, Goudsmit, en nog vele mannen van wetenschap en talent, die allen zijn onderwijs en wijze van omgang met zijne leerlingen op den hoogsten prijs stelden.
De inrichting te Zwolle, welke in den laatsten tijd aan het kwijnen was geweest, begon onder E.'s bestuur weder te bloeien, en nam zelfs een hooge vlucht, omdat zijne leerlingen voor het meerendeel bij hunne examens slaagden.
| |
| |
Hij had zooveel internen als hij maar wilde hebben of kon bergen. Hoewel het huis dat hij van de gemeente ter bewoning kreeg en zijn schoollokalen vrij ruim waren, was er aan alles een grens, en zóó moest hij tot zijn spijt menigeen door een weigering tot opname van leerlingen teleurstellen. Hij had een goed stel secondanten, waarbij hem het talent zeer te stade kwam om zijne menschen te kunnen kiezen.
Toen de wet op het M.O. was aangenomen, maakte het gemeentebestuur van Zwolle zich op om te beproeven Overijsels hoofdstad een Rijks Hoogere Burgerschool te doen verkrijgen. Een commissie werd benoemd om die zaak te bevorderen en men begon reeds spoedig hoop te koesteren op het verwezenlijken van dien wensch; toen de school van Elberts door de landsregeering verklaard werd reeds te behooren tot het M.O. spreekt het wel van zelf, dat het oog op den voortreffelijken paedagoog gevestigd bleef om hem aan de op te richten middelbare school te verbinden. Bij de benoeming van directeur en leeraren bevreemdde het niemand dat Elberts en twee zijner secondanten als leeraren aan de Rijks H.B.S. werden benoemd, Elberts op de meest eervolle en voordeelige voorwaarden, terwijl hij daarbij zijn internaat hield; de kostleerlingen werden leerlingen van de H.B.S.
Ik herinner mij nog alsof het eerst kort geleden gebeurde, dat ik 11 Juli aan 't Odeon te Zwolle kwam, om E., die daar in eene commissie voor een vergelijkend examen zat, even op te zoeken en kennis met hem te maken. Onze eerste ontmoeting was van den meest vriendschappelijken aard, en toen de man, die met zijn hooge gestalte, en flinken oogopslag, mij met een krachtigen handdruk verzekerde dat wij het zeker samen best zouden vinden, en hij zijne beste krachten met mij zou
| |
| |
inspannen om de Rijks H.B.S. tot een sieraad van Zwolle te maken, voelde ik dat hij dit van harte meende. En hij heeft woord gehouden ook! Onder al de voortreffelijke leerkrachten, welke ik tot mijne beschikking had en die mij tot hulp in de moeilijke mij opgedragen taak waren ter zijde gesteld, was hij zeker de beste. Vol liefde voor de school en zijn leerlingen, vol hartelijke toegenegenheid voor al zijn ambtgenooten, vol ijver en werklust was hij gedurende meer dan 27 jaren mijn trouwe hulp. Nimmer was hem 't werk te veel, nimmer de taak te zwaar, en menigmalen heeft hij door goeden raad en meer dan vriendschappelijken omgang mij gesteund en geholpen, wanneer er soms moeilijkheden voorkwamen, die zich als onoverkomelijke zwarigheden voordeden. E. was een man uit één stuk, op wien men steeds bouwen kon: ik roem het als een groot geluk, en acht het dankenswaard dat ik zulk een man naast mij had. Ik heb nimmer tevergeefs op zijne hulp en vriendschap gerekend: geen enkele schaduw is op die laatste ooit gevallen.
Bij al wat er op onderwijsgebied te Zwolle geschiedde, was hij een vraagbaak en een hulp; jaren lang zat hij in de Commissie van Toezicht op het lager onderwijs, was leeraar en later Directeur der Burgeravondschool, voorzitter van de afdeeling Zwolle voor Volksonderwijs enz., en dat het lot der onderwijzers hem na aan het hart lag, bewijst wel de moeite, welke hij zich getroost heeft om een onderwijzers-pensioenfonds op te richten, dat hij steeds als voorzitter bestuurde, en dat ten gevolge der goede en verstandige inrichting nog in bloeienden toestand verkeert.
Tallooze malen is E. lid geweest van de Commissie voor de eind-examens in Overijsel, en van die voor de
| |
| |
Hoofdacte L.O; wat hij daarbij was, hoe hij met tact en welwillendheid voor de Candidaten eene eervolle plaats innam, en voor jongere collega's altijd een vriendelijke raadgever was, daarvan kunnen allen getuigen, die met hem tot datzelfde werk geroepen waren.
Toen de ondergeteekende 1 Nov. 1894 als Directeur te Zwolle aftrad, werd aan E. gedurende geruimen tijd de Directie der Rijks H.B.S. opgedragen, welke betrekking hij natuurlijk met den meest mogelijken lust en kennis van zaken waarnam, totdat er een nieuwe titularis benoemd werd. Was op zijn hoogen leeftijd geen hinderlijk gebrek aan het gehoor ontstaan, dan zou hij er zeker niet toe zijn overgegaan om al zijne verschillende betrekkingen neer te leggen en zijn ontslag te vragen als tijdelijk Directeur; dit werd hem in 1895 op de meest eervolle wijze verleend.
Toen eenige jaren geleden eene tentoonstelling van Overijselsche oudheden in het Gouvernementsgebouw te Zwolle gehouden werd, was het E. die er den stoot aan gaf om door geschenken en in vruchtgebruik geven van tal van voorwerpen, daar bijeen gebracht, een Geschiedkundig Overijselsch Museum tot stand te brengen, dat voortdurend in omvang toeneemt, en steeds de aandacht van stadgenoot en vreemdeling trekt.
Jaren lang was hij ook Voorzitter der Rederijkerskamer Rhijnvis Feith, welke bij gebrek aan jeugdige krachten later moest worden opgeheven.
E. was een vroom en verdraagzaam man; hij heeft zitting gehad in allerlei kerkelijke instellingen zijner woonplaats; hij was daar jaren lang bestuurder van den Nederlandschen Protestantenbond, regent en secretaris van het Hervormde Weeshuis, bestuurder, en korten tijd voorzitter van het Departement der Maatschappij tot Nut van 't
| |
| |
Algemeen, enz. enz. Vele geleerde genootschappen telden hem onder hunne leden; hij was zelfs een der oudste van de Maatschappij der Ned. Letterkunde.
Geëerd en bemind door allen die hem kenden, leefde hij na zijn ontslag nog eenige jaren in zijne woonplaats. Huiselijk leed was hem in zijn lange leven niet gespaard; kalm als zijn ouderdom was, heeft hij ook dat gedragen: zijn vroom gemoed was hem daarin ten steun. Toen de onverbiddelijke dood op 2 Jan. 1903 hem tot een beter leven opriep, was hij daartoe volkomen bereid. Eenige dagen daarna werd hij ter ruste gelegd op den doodenakker bij de voormalige verblijfplaats van Thomas à Kempis op den Agnietenberg; vele vrienden en bekenden schaarden zich naast zijne verwanten om zijn graf en bewezen door woorden en tranen hoe lief zij hem hadden gehad: zij hadden een goed, braaf, edel mensch ten grave gebracht.
Dat het motto, hetwelk ik uit E.'s aanteekeningen boven dit opstel plaatste, geen ijdel gezegde van hem was, blijkt genoegzaam uit zijn welbesteed en druk leven, maar wordt bovendien bevestigd door al hetgeen hij, niettegenstaande zijn veel eischenden werkkring voor de pers gereed gemaakt heeft. Veel van zijn werkjes beleefden ettelijke drukken: één zelfs nog het vorige jaar. Het is niet mogelijk al de titels op te geven, daartoe zouden te langdurige onderzoekingen in oude fondscatalogi noodig zijn; de voornaamste volgen hier:
Tabel der Nederl. Letterkunde. Deventer 1848. 6e druk 1879.
Beknopte plaatselijke geschiedkundige beschrijving van Deventer. Deventer 1846.
Kleine Aardrijkskunde van Nederland. Schooleditie Leiden 1846. 5e druk 1858.
Geschiedenis des Vaderlands voor Gymnasiën en Instituten. Deventer 1847. 7e druk 1880.
| |
| |
Choix de morceaux classiques, enrichi de notes.
Te land en ter zee. Verhalen. (uitverkocht).
De kleine Vaderl. Geschiedenis. Deventer 1850. 9e druk 1885.
Algemeene Geschiedenis. Schiedam 1852. 8ste druk 1899.
Rhetorika, Moed en Tegenwoordigheid van geest. Deventer 1855, 2e druk 1865.
Reeds in 1835 was dit werkje door E.'s vader uitgegeven: de latere bewerkingen waren verbeteringen van de vroegere drukken.
Tafereelen uit de Vad. Geschiedenis. Leiden 1855. 7e druk 1902.
Willem de Zwijger en 't Verbond der edelen. Leid. 1858.
Wegwijzer der Alg. Geschiedenis. Leiden 1854. 6e druk 1878.
De hoofdgebeurtenissen uit de Vaderlandsche Geschiedenis. Schiedam 1861. 8 ste druk 1899.
Jan de Witt en zijn tijd. Deventer 1864.
Biographisch woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandsche letterkunde. Deventer 1878 (in samenwerking met Dr. Huberts en F. van den Branden te Antwerpen).
Practische taaloefeningen. 2 stukjes. Deventer 1882. 2e druk 1884.
Lectuur op reis. Deventer.
Notabele stukjes uit de oude doos. Deventer.
Historische Wandelingen in en om Zwolle. Zwolle 1891.
Dit laatste werkje bevatte voor het grootste gedeelte overdrukken uit de Zwolsche Courant, waarin E. voortdurend talrijke artikelen schreef, en waarvan hij zelfs bijna vast medewerker geweest is. Die stukken liepen meest over Ned. spreekwoorden, oude gezegden, liederen en volksgebruiken, geschiedkundige herinneringen, soms ook vragen van den dag, almanakken, mode, sport, enz. enz.
W.J.A. de Witt Huberts.
Amsterdam, Juli 1903.
|
|