Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1900
(1900)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |
Levensbericht van Frederik Adama van Scheltema.Het was vóór de veiling van het kabinet van der Kellen, dat ik Scheltema het eerst ontmoette in het oude huis van Frederik Muller op de Heerengracht. Zoon van den bekenden Ds. C.S. Adama van Scheltema was zijn opleiding daarheen gericht om hem tot het predikambt te bekwamen. Als student aan het Athenaeum was hij een der eersten in studie en door zijn aangename persoonlijkheid zeer gezien. Hoe meer hij echter het eind zijner studiën bereikte, hoe meer voor hem de onmogelijkheid bleek aan de roeping van een predikant te kunnen voldoen; zijn besluit stond vast dat hij een anderen weg moest inslaan, en de beweging voor de Transvaal, door Burgers hier te lande zoo gepopulariseerd, scheen voor Scheltema aangewezen om zich daarbij aan te sluiten en in Zuid-Afrika zijn toekomst te vinden. Echter zou ook daarheen zijn weg niet leiden. Frederik Muller met wiens oudsten zoon Scheltema zeer bevriend was, zag terstond in dat Burgers toen nog geen kans van slagen zou hebben, en stelde Scheltema voor in zijn | |
[pagina 294]
| |
zaak te komen. Zóó kwam de 25-jarige man in een werkkring waarin hij zich een naam heeft gemaakt, die nog lang zal blijven voortleven. In 1877 was de heer J. Ph. van der Kellen benoemd tot Directeur van 's Rijks Prentenkabinet en zag zich daardoor verplicht zijn eigen met zooveel zorg bijeengebrachte verzameling te verkoopen. Die veiling werd aan de firma Frederik Muller & Co.Ga naar voetnoot1 opgedragen, en was Muller de groote boekenkenner bij uitnemendheid, Scheltema bleek op het gebied van prenten de aangewezen man te zijn. Dat sprak uit de groote toewijding waarmede de Catalogus was samengesteld en het succes dat deze veiling had. Van de prenten en teekeningen tot de antiquiteiten was slechts een schrede en de verplaatsing van de zaak van de Heerengracht naar het groote huis in de Doelenstraat, had ook daarin zijn aanleiding. In dat nieuwe huis, vroeger bewoond door den antiquair van Houtum, werden de eerste veilingen van antiquiteiten gehouden, later in De Brakke Grond. Zoo'n veiling in De Brakke Grond was voor Scheltema een zaak van beteekenis en groote zorg, eerst het aankleeden van de zaal, dan het passen en meten wáár een schilderij of een mooi meubel het beste en in goed licht stond, het arrangeren van tafels mooi porselein, zilver of glaswerk en als dan alles klaar was, zag men daar Scheltema met lange jas en hoogen hoed ronddraven met ieder een praatje makend. ‘Mevrouw komt U eens kijken, ja kijkers hebben we net zoo hard noodig als koopers en laat ik U eens even dat verrukkelijke stel porseleinen bordjes laten zien....’ Zoo werd een kijker in een kooper omgezet. Op die veilingen was Scheltema in zijn kracht, | |
[pagina 295]
| |
hij had de flair er een karakter aan te geven, zijn persoon alleen was iets van beteekenis. En dan de veiling zelf, als hij daar zat aan de groene tafel met zijn staf, was hij een dictator die het publiek wist te biologeren. ‘Sachez Messieurs que la succession de Vos est mise aux enchères publiques’ was het wachtwoord waarmede hij de veiling de Vos in 1883 annonceerde, een der belangrijkste veilingen op kunstgebied uit de laatste jaren waar de prijzen de verwachting ver overtroffen. De stichting van de vereeniging ‘Rembrandt’ viel met deze veiling samen waardoor de merkwaardigste oude teekeningen voor Nederland werden behouden. Van toen af volgde de groote veilingen elkander op, waarvan de catalogi, alle meer of minder geïllustreerd met reproducties van de belangrijkste schilderijen of voorwerpen, een blijvende waarde behouden hebben. Zoo noemen wij de collecties Ellinckhuysen, Kaathoven, de Visser, VerLoren van Themaat, Knowles, Bierens, de doubletten van 's Rijks Prentenkabinet, Schöffer, Völcker, Slagregen en zoovele andere. De laatste groote veiling was de beroemde collectie van Jhr. van den Bogaerde te Heeswijk, waarvan het eerste gedeelte in den zomer van 1899 werd verkocht. De oude spreuk van Frederik Muller ‘Indefessus agendo’ had hij tot de zijne gemaakt, onvermoeid werkzaam is zijn geheele leven geweest; bij belangrijke kunstveilingen trok hij met portefeuilles waarin de keur der verzameling was, naar het buitenland om ze daar te laten zien. Een reis naar Weenen, Berlijn en over Parijs naar Londen was voor hem een kleinigheid en als hij dan des zomers zijn vacantie nam waren het weder kisten met boeken en portefeuilles prenten die hem vergezelden. Daaraan danken wij o.a. den Catalogus van Volksboekjes en Popu- | |
[pagina 296]
| |
laire Prozaschrijvers, van Teekeningen, Gravuren en Etsen door Vrouwen vervaardigd, den catalogus van Lithographieën. Merkwaardig was dat hij omstreeks 1881 de geheele verzameling oude Teekeningen en Prenten van den Haagschen kunstkooper A.G. de Visser kocht voor ƒ 80.000 en die gedeeltelijk in veilingen weder verkocht of in magazijn hield. Zeker was dit een der uitnemendste collecties die bestond: de Visser had jaren lang de goede dagen medegemaakt waarin men het mooiste voor een kleinen prijs kon koopen en zoodoende had hij de werken der voornaamste Hollandsche meesters Suyderhoeff, de Gheyn, Goltzius en Cornelis de Visscher weten bijeen te brengen. Bij al zijn drukke zaken wist Scheltema toch nog tijd te vinden ter behartiging van andere belangen. In den Boekhandel was hij zeer gezien, drie jaren had hij zitting in het Bestuur van de Vereeniging, zes jaren was hij Commissaris van het Bestelhuis van den Nederlandschen Boekhandel, in 1885 was hij lid van de commissie voor de Tentoonstelling te Antwerpen en was laatstelijk nog benoemd in die voor de Parijsche Tentoonstelling. Zijn groote kracht ontwikkelde hij als Voorzitter van de Internationale Tentoonstelling voor den Boekhandel in 1892 in het Paleis voor Volksvlijt, en menigeen zal zich nog zijn schitterende openingsrede herinneren, waarin hij den vreemdeling wees op het groote aandeel dat Nederland ook in vroegere eeuwen heeft gehad in de algemeene beschaving. Bij die gelegenheid werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Lange jaren was hij Voorzitter van de Schoolcommissie en van de Avondschool voor volwassenen, beide betrek- | |
[pagina 297]
| |
kingen die hij met ongemeene werkkracht en groote voorliefde bekleedde. Ook het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap mocht hem onder zijne bestuurders rekenen. Als Bestuurder van de kiesvereenigingen Burgerplicht en Vooruitgang bewoog hij zich in het politieke leven, een zetel in den Gemeenteraad hem aangeboden, wees hij na rijp beraad van de hand. Veel geschreven heeft hij niet, hoofdzakelijk de pittige woorden waarmede hij zijn catalogi inleidde en enkele stukjes in het Nieuwsblad v.d. Boekhandel, die getuigden van zijn humoristischen geest. Zoo herinneren wij ons het typische stukje ‘de Roman-dokter’ waar het bekende Amsterdamsche boekenjoodje Bram Nunes ten tooneele werd gevoerd die van verschillende deelen van romans één boek wist te kunstelen: ‘zullen wij op u toornen, brave Bram, omdat uw nijvere hand zooveel bibliographische raadselen schept? Ik niet, ik die daar weet hoe dapper gij met uw kleine negotie een groot gezin aan de kost helpt. Neen, voor mijn part ga rustig voort. Laat uwe Italiaansche graven en Spaansche roovers, uwe roodhuiden en kaperkapiteins op het onverwachts optreden aan Engelsche theetafels en op Hollandsche buitenplaatsen ..., moge gij daardoor ook al eenige verwarring aanrichten in de hoofden en harten onzer keukenprincessen, wanneer maar op 't eind de held en de heldin in elkanders armen vallen, lost alles zich in hoogere harmonie op.’ Geestig, opgewekt en aangenaam was zijn persoon en ieder die het voorrecht heeft gehad met hem om te gaan, zal het niet licht vergeten; gezellig causeur had hij de gave te fantaseeren dikwijls met een ernst dat men er aan zou gelooven. Toch was zijn levensopvatting meermalen somber en melancholiek, en moest hij werken om | |
[pagina 298]
| |
daaraan te ontkomen en wekte hij zich zelf op waardoor men oogenschijnlijk geene verandering in hem bespeurde. Een paar jaar geleden echter toen de veiling Heeswijk hem opgedragen was, begon zijn gezondheid te wankelen, alléén in het oude kasteel heeft hij hard gewerkt om alles te beschrijven, als ware het of de angst hem bekroop dat hij zijn taak niet zou voleinden; de eerste veiling van de wapencollectie werd 3 Juli 1899 te 's Bosch gehouden en met zijn gewone flair opende hij in de tegenwoordigheid van talrijke buitenlanders de veiling met een opgewonden speech; toen kwam het einde en had hij te veel van zijn krachten gevergd. In rustig buiten-zijn hoopte hij nog herstel te vinden, een herstel dat hij nog zoo gewenscht had, al was 't alleen om een zijner zonen in zijn zaak te kunnen opleiden. Het mocht niet baten, de toestand werd al droeviger, totdat hij 6 December 1899 de eeuwige rust vond, slechts 53 jaren oud. Het was treffend bij zijn begrafenis te zien, hoe hij gewaardeerd is geweest èn door zijn personeel waarvan de gevoelvolle woorden, door een hunner gesproken, getuigenis aflegde; èn door zoovelen van allerlei richting en stand die op den kouden winterdag opgegaan waren naar Naarden om een laatsten groet te brengen aan den betreurden vriend. In Frederik Adama van Scheltema is een man van groote beteekenis, een man van uitnemende begaafdheden heengegaan.
R.W.P. de Vries. |
|