Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1898
(1898)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
Levensbericht van J.P.J.W. Korndörffer.Het geven van een karakteristiek levensbericht heeft dit gemeen met het schilderen van een portret, dat het ééne minder gemakkelijk is dan het leveren van eene photographie, en het andere minder gemakkelijk dan het verschaffen eener copie der acten van den Burgerlijken Stand. Dit is zooveel te meer het geval, wanneer de geheele persoon opgaat in het werk waaraan hij zich met heel zijn ziel wijdt, zich voortdurend schuil houdt achter de wetenschap die hij beoefent; wanneer de geheele biografie van een persoon zich oplost in een streng gevoel van plicht bij de taak hem opgedragen, zoodat geen opzienbarende gebeurtenissen afwisseling brengen in een leven van doorloopende eerlijke plichtsbetrachting, van onafgebroken onderzoek, van liefde tot het werk waartoe neiging en wetenschappelijke aanleg hem dringen. Zoo was het leven van den man wien deze regelen gewijd zijn. Johan Peter Jacobus Willem Korndörffer was de zoon van een vader met dezelfde voornamen en Cornelia Verhey. Hij werd geboren den 21en Februari 1838, te 's-Gravenhage en bezocht de Departementale | |
[pagina 398]
| |
school aldaar, die hij reeds op het einde van 1852 verliet. Hij werd voor den boekhandel bestemd en kwam achtereenvolgens bij verschillende boekhandelaren ‘in de leer’, o.a. bij den heer Molenkamp op de Groenmarkt te 's-Gravenhage en later in den welbekenden boek- en kunsthandel van de heeren A.v. Hoogstraten op de Plaats aldaar. Geruimen tijd was hij ook werkzaam bij de heeren J. van Baalen en Zoon te Rotterdam. Korndörffer behoorde dus tot de generatie van hen die na den schooltijd onmiddellijk het werkzame leven intreden en in de praktijk zich moeten voorbereiden tot de taak die op rijper leeftijd wacht. Wat hij geworden is, is hij dus geworden als autodidakt. Heel zijn leven heeft hij het eigenaardig karakter daarvan behoudenGa naar voetnoot1. Als zoodanig bleef hij steeds een groote mate van opgewektheid en geestdrift behouden voor zijn vak van studie, de bibliografie; de anders zoo stugge, althans niet toeschietelijke man leefde op in hetgeen hij door eigen onderzoek en in de liefde voor hetgeen hij in de eenmaal gekozen richting geleerd en zich toegeëigend had. Juist dat onderscheidt vaak den autodidakt van zoovelen onder hen die door eng afgebakende en voorgeschreven leiding van | |
[pagina 399]
| |
stap tot stap tot hun bestemming geraken en er meer lijdelijk heengebracht worden dan zelf zich een weg banen; dezulken beschouwen vaak de verworven mate van kennis als een voorraad die heel eenvoudig wordt overgenomen uit de hand die ze hun toereikte en die zij op hun beurt weer hebben over te geven aan anderen die het opgenomene bloot beschouwen als middel om ‘klaar te komen’. Alberdingk Thijm zei terecht: ‘er heeft nooit iemand iets van beteekenis gepresteerd, of hij was min of meer autodidakt in datgene waarin hij heeft uitgemunt’. Het was voor Korndörffer een genot over boeken te spreken. Een boek dat reeds in zijn uiterlijken vorm aan de eischen van smaak, oordeel en correctheid van technische uitvoering voldeed, was hem een voorwerp van geestdriftige vereering. Was ook de inhoud naar eigen oordeel of naar dat van bevoegde mannen der wetenschap daarmede in overeenstemming, dan gaf een blik van innig welgevallen gepaard met een kort, geestig woord te kennen, wat er in zijn hart omging; dan hield hij het boek in de hand, zooals een oudheidkenner een curiositeit die hij zooeven ontving, bezag het aan alle kanten met het oog van een kenner, sloeg het hier en daar open, en onder den uitroep: ‘Wat dunkt je daarvan?’ was het, of hij het aan zijn hart wilde drukken, terwijl een vriendelijke lach de strakke lippen in een vluchtigen plooi bracht. Maar ook in zijne verontwaardiging over ‘slecht werk’ was hij welsprekend, meer in gebaren en uitdrukking van gelaat dan in veelheid van woorden. Een enkele scherpe uitval en alles was gezegd. Zijn ergernis over een slecht uitgevoerden catalogus kende geen grenzen: ‘Een ouwe jood van een boekenstalletje zou beter werk doen; - is dat boekhandelaarswerk!’ riep hij dan. | |
[pagina 400]
| |
Van Rotterdam vertrok Korndörffer naar Breda, daar hij in October van 1871 benoemd was tot onderbibliothecaris van de Kon. Militaire Academie, op bijzondere aanbeveling van Mart. Nijhoff. Bij den dood van zijn voorganger werd hij met ingang van 1 Jan. 1877 benoemd tot Bibliothecaris, welke betrekking hij tot zijn dood toe met ijver en tot voldoening van het bestuur dier inrichting vervuld heeft. Een slepende kwaal, waarvoor hij te vergeefs op verschillende badplaatsen genezing gezocht had, was oorzaak dat zijn werkkring hem in den laatsten tijd zwaar begon te vallen; zijn ijver verflauwde niet, maar het gevoel dat zijne afnemende krachten hem verhinderden te doen wat hij zoo vurig wenschte te doen, was hem niet minder pijnlijk dan zijn physiek lijden; dat gevoel van afgematheid maakte hem zenuwachtig en soms zeer prikkelbaar. De betrekking aan de Kon. Milit. Academie was lang geen sinecure, volstrekt niet zoo onbelangrijk als sommigen, er buiten staande, in oppervlakkig oordeel wel meenden, vooral niet voor een man zoo ijverig, nauwgezet en zoo vervuld van plichtbesef als Korndörffer. De instructie maakt dit voor oningewijden eenigszins duidelijk. De Bibliothecaris der Kon. Milit. Academie is belast met het beheer en het onderhoud der bibliotheek, het ontvangen, het uitgeven en de administratie der druk-, schrijf- en teekenbehoeften. En daar bovendien vele werken, zooals leercursussen, reglementen enz. voor rekening der Academie gedrukt worden, is de Bibliothecaris ook belast met de typografische correctie in laatste revisie en met de zorg voor het drukken en inbinden der bij de Kon. Milit. Academie in het licht verschijnende werken, alsmede met hetgeen betrekking heeft op het doen vervaardigen van houtsneêfiguren voor deze werken. - | |
[pagina 401]
| |
Hoe de overledene zijne betrekking tot den laatsten dag heeft waargenomen blijkt uit het gunstig oordeel door het bestuur der Academie uitgebracht. De heer Korndörffer, zoo werd erkend, heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt door zijne uitgebreide kennis omtrent den inhoud der werken van de bibliotheek, waardoor hij de vraagbaak was voor allen, die over het een of ander onderwerp bronnen wenschten te raadplegen. De overledene, zoo werd er aan toegevoegd, was een uitmuntend bibliograaf en een zeer kundig man op zijn gebied; hij zou ongetwijfeld nog meer hebben kunnen presteeren dan hij gedaan heeft, indien niet sinds jaren zijne gezondheid veel te wenschen had overgelaten. De brave man heeft gewerkt, zoolang hij kon. - Natuurlijk ondervond Korndörffer in zijne betrekking ook bezwaren, - en wie kent ze niet die in een openbaar ambt geplaatst is, - waardoor hij in de waarneming er van, zooals hij haar opvatte, vaak een gevoel van onvoldaanheid niet kon onderdrukken. Niet altijd werden zijne bedoelingen begrepen of zijne inzichten gedeeld, wat hem somtijds zeer ontstemde. Hij ging veelal gebukt onder zwaren administratieven arbeid, waarbij hij het ontbreken van het noodige ondergeschikte personeel te meer betreurde, omdat hij de taak waarvoor hij zooveel hart had, de eigenlijke verzorging van de bibliotheek, niet naar eigen wensch en eigen inzicht kon vervullen; en hij stelde hooge eischen aan zich zelven in dat opzicht. Ook was een zijner klachten, dat de localiteit te klein was, zoodat veel als in een pakhuis lag opgeborgen. Het is de gewone klacht in ons land bij vele inrichtingen van dergelijken aard: ‘een klein land te zijn’ is, helaas, ook merkbaar in allerlei openbare instellingen van wetenschappelijk nut. Zoo was ook de | |
[pagina 402]
| |
catalogus naar zijn inzicht incompleet en geheel verouderd volgens zijn begrip van een goeden catalogus, die beantwoorden zal aan onze tegenwoordige eischen der bibliografie. Korndörffer overleed den 13en Januari van dit jaar, na een toenemende verzwakking van eenige maanden, waarbij echter zijn geest even helder bleef als vroeger. In de Bredasche Courant van 20 Jan. kwam het volgende bericht voor: ‘Maandag-morgen had op zeer eenvoudige wijze de plechtige ter-aardebestelling plaats van den heer J.P.J.W. Korndörffer, in leven bibliothecaris der Kon. Milit. Acad., en wel op de begraafplaats Zuylen. Behalve den Kolonel J.L. van Pesch, gouverneur der K.M.A. met adjudant, en den eersten officier dier inrichting, waren op het kerkhof aanwezig een deputatie van heeren officieren en burger-leeraren, benevens de sergeant J. van Bel, die zoo langen tijd, als onder-bibliothecaris, onder den heer K. was werkzaam geweest. ‘Voor de geopende groeve werd door den gouverneur de laatste hulde aan den overledene gebracht. In welsprekende woorden herdacht ZHEd.G., wat de heer K. voor de Academie gedaan en gewrocht had, en hoe hij was heengegaan, diep betreurd door zijne weduwe en kindGa naar voetnoot1. ‘Hierop trad de sergeant van Bel naar voren, die verklaarde, dat het hem een behoefte was ook een enkel woord te spreken. Hem toch, die zoo vele jaren met den heer K. gewerkt en dagelijks omgegaan had, zou zijn afwezigheid langen tijd in het geheugen blijven, | |
[pagina 403]
| |
daar hij, hoewel erkennende, dat de heer K. over verschillende zaken zijn eigen opvatting had, toch steeds met de meeste hoogachting hem zou blijven gedenken’. In hetzelfde nommer der Bredasche Courant werd ook een schrijven opgenomen, dat blijkbaar door iemand was ingezonden, die met Korndörffer, zijne werkzaamheid en studiën meer bijzonder vertrouwd was. Ter kenschetsing van den persoon en wat hij gedaan heeft mag dit schrijven in het levensbericht niet achter blijven. Het ingezonden en door de redactie met volkomen instemming opgenomen bericht, luidt als volgt:
| |
[pagina 404]
| |
| |
[pagina 405]
| |
Toen ik Korndörffer eenmaal op de bibliotheek bezocht, viel het gesprek op een brief zoo juist door hem ontvangen. Het was een correspondentie van een rechtsgeleerde en bibliograaf heel uit Roemenië, die Korndorffer raadpleegde over enkele détails betreffende de bibliografie over het Notariaat, niet lang van te voren door hem uitgegeven. Zij had overal de aandacht getrokken, tot ver over de grenzen van ons land. Wellicht zou ze nooit openbaar gemaakt zijn, want K. was nooit voldaan over eigen werk, als niet ons medelid Armand Sassen, de verdienstelijke Directeur van de Postspaarbank en toenmaals mede-redacteur van het tijdschrift Regt en Wet, op de uitgave had aangedrongen en de bibliografie over het Notariaat in zijn tijdschrift had opgenomen. Zij verscheen in deel XXVI, 1875 van dit tijdschrift, onder den bescheiden titel van: Lijst van Boeken over het Notariaat, bijeenverzameld door J.P.J.W. Korndörffer. De redactie teekende daarbij aan: ‘Aanvankelijk wenschte de geëerde bewerker zijne verzameling voorloopig niet door den druk bekend te maken, omdat hij de overtuiging bezat, dat zijn werk die volledigheid miste, welke hij er zoo gaarne aan wilde geven. Hij vormt evenwel het plan, om zijn werk, dat naar zijn oordeel, thans eigenlijk slechts met den naam van alphabetische lijst kan bestempeld worden, daar waar noodig, later aan te vullen, te verbeteren en tot eene geordende bibliographie om te werken’. Tot zijn dood toe heeft Korndörffer zijne aanteekeningen op het Notariaat bijgehouden. De geheele verzameling berust thans bij den heer R.W.P. de Vries, boekhandelaar te Amsterdam, die ze in bewaring houdt als geschenk, door Mevr. K. afgestaan aan de bibliotheek van de Vereeniging tot bevordering van de belangen des Boekhandels. | |
[pagina 406]
| |
Korndörffer's opvatting van een goede bibliografie was van dien aard, dat hij geen kans zag in ons land met beperkt debiet ooit een volledig ‘Notariaat’ met oordeelkundige omschrijving uit te geven. Tot toelichting van die opvatting moet ik hier een woord aanhalen, dat geheel en al zijne meening weergaf. ‘De missie van een bibliograaf is geheel anders dan men gewoonlijk denkt. De maker van catalogi is nog geen bibliograaf, evenmin als een fabrikant van kunst-mineraal-water een chemicus kan heeten, of een lid van de Rekenkamer een wiskundige. De kritiek moet wel degelijk een constitueerend element zijn van de science bibliographique’. En wat het beteekent aan het hoofd te staan van een eenigszins uitgebreide bibliotheek, wordt ons door Franz Funck-Brentano in enkele voorbeelden duidelijk gemaakt in zijn studie over Les Problèmes BibliographiquesGa naar voetnoot1. In het eerste kwart dezer eeuw was de ontvangst van boeken aan ‘la Bibliothèque Nationale’ ongeveer 2000 per jaar; tegenwoordig bedraagt het aantal nagenoeg 60.000. De ‘Bibliotheca philologica’ telt in het laatste jaar 5600 boeken en brochures alleen betrekking hebbende op de klassieke philologie. De ‘Orientalische Bibliographie’ telde 6000 nommers. De ‘Geografische Bibliographie’ te Berlijn gaf 7000 titels, waarbij nog in rekening gebracht moeten worden tallooze tijdschrift-artikelen, verslagen van Academiën en congressen, buiten de aanwijzingen in dag- en weekbladen. Daar nu verschillende personen in velerlei landen zich gelijktijdig kunnen bezighouden met een kwestie die aan de orde is, en dus zooveel mogelijk op de hoogte willen komen van den stand der kwestie, is er maar één middel om te hulp te komen en dat is | |
[pagina 407]
| |
- eene goede bibliografie. Zulk eene wordt gaandeweg moeilijker. Eén voorbeeld slechts. Henri Stein heeft de bouwstoffen voor een bibliografie over Jeanne d'Arc bijeengebracht en is tot een getal van 12.000 nommers gekomen. Nu is wat men gewoonlijk een catalogus blieft te noemen niet voldoende voor hem die wat nieuws van beteekenis over het onderwerp wil leveren; wat moet een geleerde beginnen met een opsomming van twaalfduizend titels? Hier kan het kritisch talent van een deugdelijk bibliograaf groote diensten bewijzen. Nog een enkele aanhaling zij hier geoorloofd. Zij komt niet te onpas in een levensbericht als dit, want slechts weinigen hebben eenig begrip van bibliografie of weten wat in een bibliograaf vereischt wordt. Bovendien, toen ik het artikel van Funck-Brentano las, was het, of ik Korndörffer in eigen persoon hoorde spreken. ‘Tout en travaillant à ces bibliothèques générales ou spéciales, les esprits désireux de faciliter par leurs efforts le travail des autres cherchaient le moyen de grouper, de classer les connaissances humaines et les écrits s'y rapportant. Le classement des livres dans les bibliothèques et des notices dans les répertoires, dans les catalogues, est une question de la plus grande importance, car la plupart des livres ne sont pas conservés et catalogués pour euxmêmes, mais pour ce qu'ils contiennent, et il est essentiel de pouvoir fournir, d'une manière rapide et complète, à ceux qui travaillent, ce qu'ils cherchent dans tel ou tel ordre d'idées, et non seulement les livres, brochures et articles dont ils connaissent d'une manière précise l'existence, mais encore, mais surtout, ceux qu'ils ignorent et qui pourraient leur être du plus grand secours’. Had Korndörffer deze woorden nog kunnen lezen, ze zouden in de laatste dagen van zijn bestaan als een | |
[pagina 408]
| |
lichtstraal geweest zijn om hem de oogenblikken van lichamelijk lijden te verhelderen. Hoe zou hij den medearbeider op zijn gebied de hand gedrukt hebben, die zoo precies wist uit te drukken wat sinds jaren zijn meening en opvatting was. Een andere arbeid van Korndörffer was zijn: ‘Militair Onderwijs in Nederland en Nederlandsch-Indië (1735-1890); Eerste proeve van een Bibliographisch Overzicht’; Breda, Broese & Co. 1890. Daarop zijn twee vervolgen door hem geleverd in '91 en '92. De auteur heeft voldoening gehad van dien arbeid. Het Overzicht verscheen juist in de dagen, dat een reorganisatie van het Militair Onderwijs aan de orde was en in alle organen met groote belangstelling besproken werd. Het ‘Vaderland’ van 26 Maart '91 gaf een uitvoerige aankondiging van het belangrijk geschrift en de voornaamste bladen in ons land volgden, alle even gunstig zich uitlatende over een zoo degelijken arbeid. Ook de Nederl. Spectator bracht hulde aan den nauwkeurigen bewerker en de Duitsche ‘Militär-Literatur-Zeitung’ leverde achtereenvolgens twee hoogst waardeerende aankondigingen. De heer L.J.M. Glasius, gepensioneerd Majoor te Breda en vriend van den overledene, gaf mij bericht, dat hij iemand gevonden had, die deze bibliografie hoopt voort te zetten in den geest van den nauwgezetten auteur. Bij ons genoemd medelid der Maatschappij, den Majoor Glasius, berust ook het voltooide gedeelte van een anderen reusachtigen arbeid, met den meesten moed en de ijverigste volharding door Korndörffer ondernomen en tot zijn dood toe voortgezet. Het is een bibliografie van alles wat over den Atjeh-oorlog geschreven is. Inderdaad daar behoorde moed toe en tevens de nauwgezette werkkracht waarover de auteur kon beschikken; de ge- | |
[pagina 409]
| |
schriften over Atjeh en den oorlog sedert jaren daar gevoerd, maken reeds een vrij omvangrijke bibliotheek uit en de lijst zal voorloopig nog wel niet gesloten worden. Het is te betreuren dat de overledene zijn werk niet heeft kunnen voltooien. Het bestaande gedeelte in handschrift toont dezelfde nauwgezetheid en ijver in nasporen, die alles kenmerken wat hij op dit gebied geleverd heeft. Wat een schat van inlichtingen en notitiën omtrent bronnen was hier reeds bijeengebracht om den toekomstigen geschiedschrijver van dit gedenkwaardige tijdperk in onze koloniale geschiedenis eenmaal van dienst te zijn! Heeft de dood hem verhinderd den gewichtigen arbeid ten einde te brengen, het bestaande moge de een of andere ijverige hand van een belangstellende in het onderwerp aansporen om de met zorg aangevangen taak voort te zetten en zoo mogelijk te eindigen, want dat einde zou tevens, naar wij hopen en verwachten, de aankondiging zijn dat het laatste tooneel van dezen in veel opzichten tragischen worstelstrijd zou zijn afgespeeld. Eindelijk nog was K. sedert eenigen tijd bezig aan eene bibliografie over Werken van Haagsche drukkers en uitgevers; wat daarvan reeds was bijeengebracht is door de Wed. K. afgestaan aan het Archief van den Haag. Bij zijn drukken werkkring is Korndörffer ook nog jaren lang een zeer verdienstelijk raadgever en corrector van De Militaire Spectator geweest; als zoodanig werd hij door uitgevers en medewerkers ten hoogste gewaardeerd. Niet vergeten mag worden, dat Korndörffer ook een ernstig beoefenaar der genealogie is geweest en op dat gebied meermalen voor velen een ervaren raadsman was. Diensten van dergelijken aard door hem bewezen bleven | |
[pagina 410]
| |
voor de wereld wel onbekend, maar waren er daarom niet minder gewichtig om. Hij had de flair oude boeken op te sporen en die te plaatsen; zij die de wetenschap beoefenen of verzamelaars weten van hoeveel beteekenis dit is, en hoe op indirecte wijze daardoor kunst en wetenschap gebaat worden, het genot van velen verhoogd en omslachtig onderzoek hun bespaard wordt. Bij Korndörffers dood kwam er een einde aan een nuttig, zeer werkzaam en dus welbesteed leven. Een zijner vrienden schreef mij: ‘Ik heb den overledene leeren kennen en hoogachten als mensch en als man van wetenschap, niettegenstaande, voor een deel wellicht juist om, zijne zeer bijzondere eigenaardigheden’. Mijn persoonlijke ervaring was, dat hij een goed, eerlijk en zeer degelijk man was, voor wien het bijzondere in zijn karakter een aanbeveling bleef, zoodra men hem had leeren kennen, want - hij bleek een karakter te zijn. Dit openbaarde zich ook zoowel in de vervulling van zijn taak als in zijn wetenschappelijken arbeid. Dr. A.S. Kok. Den Haag, Juli 1898. |
|