| |
| |
| |
Levensbericht van Jhr. Mr. J.C.M. van Riemsdijk,
geb. 16 Dec. 1842 - gest. 30 Juni 1895.
De man, aan wiens nagedachtenis de volgende regelen gewijd zijn, was een van die zonne-menschen, waarvan Hamerling zoo terecht in een zijner gedichten - gewijd aan de schoonheid - zegt: dat hun persoonlijkheid op zich zelf reeds een verkwikking is voor den kring van menschen, waarin zij zich bewegen.
Inderdaad, wanneer Van Riemsdijk in een kring verscheen, dan kon men zeker zijn, dat aan dezen kring een soort van wijding werd gegeven door den persoon, die, onbewust en geheel zonder het te willen, iets van zijn eigen schoone persoonlijkheid in het leven en streven van den hem omgevenden kring wist in te weven.
Deze natuurlijke gave, waarvan men in geen enkel opzicht een definitie geven kan, waarvan men niet weet of zij in de uiterlijke dan wel in de innerlijke zijde van den persoon, die haar bezit, gezocht moet worden, gaat steeds gepaard met hoedanigheden van bijzonderen aard. Wie kent niet personen, die door hun uiterlijke verschijning, hun geheele omgeving tot eerbied dwingen?
| |
| |
Wie kent echter daarnaast ook niet personen, die door hun uiterlijke verschijning geen den minsten indruk maken en toch door de macht van hun geest of van hun hart, hun geheele omgeving beheerschen? Van Riemsdijk bezat in zijn uiterlijk niet het imponeerende, dat men bij sommige personen vindt. Zijn lichaamsbouw onderscheidde zich niet van dien van zoovele andere menschen, die men dagelijks ontmoet. Ook in zijn gelaat en de uitdrukking daarvan zoo men - bij eene oppervlakkige beschouwing - geen man van beteekenis herkend hebben. Dat gelaat had een uitdrukking van sympathieke welwillendheid. Alleen de blik van de vriendelijke, maar tevens hoogst ernstige oogen kon den opmerkzamen beschouwer een vermoeden geven van wat er in het binnenste van dezen mensch omging. De blik kon in sommige gevallen een merkwaardigen invloed uitoefenen. Uit die oogen straalde dan een verlangen naar het hoog verhevene, naar het ideale, dat vol betoovering een huivering wekte in de ziel van hen die zulk een blik waarnamen. Dan lag er tevens een uitdrukking van grooten ernst en van kloeke vastberadenheid op het geheele gelaat.
Welbespraakt was Van Riemsdijk niet, hij had zelfs last van stotteren, zoodat zijn denkbeelden meestal in gebrekkigen vorm de ooren der hoorders bereikten; die denkbeelden waren echter steeds de vrucht der overdenkingen van een rijken en helderen geest en van een warm en diepgevoelend hart.
Deze man aan wien Nederland in artistiek opzicht zeer veel te danken heeft, werd geboren te Maastricht. Dat Van Riemsdijk juist te Maastricht geboren werd, is niet van belang ontbloot. Wil men een juist beeld van Van Riemsdijk's persoonlijkheid ontwerpen, dan dient
| |
| |
men een oogenblik stil te staan bij de eigenaardigheid van het leven in deze meest zuidelijke streek van ons land. In tegenstelling met de meer noordelijk gelegen gedeelten zijn in Limburg de grondgesteldheid en het klimaat van veel milderen aard. Ook de ligging van Maastricht op de uiterste grens tusschen Nederland en België, en niet ver verwijderd van Duitschland, heeft een bepaalden invloed op de levensopvatting der menschen. Men houde buitendien in het oog dat in deze provincie de katholieke godsdienst overheerschend is, welke godsdienst den levenslust in 't algemeen sterk bevordert. Alle deze omstandigheden oefenen een grooten invloed uit op het maatschappelijk leven, op het werken en op het denken van de bewoners dezer liefelijke, vriendelijke streken. De indrukken op het van nature ontvankelijk gemoed van het kind moeten dus van vriendelijken aard geweest zijn; dat kind moet het leven schoon gevonden hebben toen het langzamerhand iets daarvan begon te begrijpen. Kort is de invloed van deze liefelijke, vriendelijke omgeving niet geweest, want eerst in 1854 verliet de familie Van Riemsdijk Maastricht, om zich metterwoon te Utrecht te vestigen; tot aan zijn twaalfde jaar bleef dus de jonge Johannes omringd door al de voortreffelijke kinder-eigenschappen van het leven in de Maas-streek. Ongetwijfeld had hij veel van zijn vriendelijke eigenschappen aan die indrukken uit zijn kinderjaren te danken.
Wat het leven van het jonge kind in die jaren is geweest, zou men moeilijk kunnen zeggen. Wel weet men, dat het reeds toen een groote voorliefde voor de kunst had. Reeds op zeer jeugdigen leeftijd toch studeerde Van Riemsdijk muziek en wel onder leiding van den bekwamen violist Lehrmann. Op tienjarigen leeftijd waren
| |
| |
zijn vorderingen van dien aard, dat zijn leermeester hem kon toestaan zich in 't openbaar als violist te doen hooren.
Die groote voorliefde voor de muzikale kunst is van Riemsdijk zijn geheele leven bijgebleven. Men mag zelfs aannemen, dat hij zich uitsluitend aan die kunst gewijd zou hebben, indien de omstandigheden er toe geleid zouden hebben. Dit was niet het geval.
Te Utrecht doorliep onze jonge kunstenaar het gymnasium en daarna begon hij zijn studiën in de rechten. Wat reeds in zijn jeugd gebleken was, werd bij het maken van deze studiën bevestigd, namelijk: dat Van Riemsdijk behalve zeer artistieke aspiratiën, ook een bijzonder helder verstand bezat. Zonder merkbare inspanning en steeds zijn studiën op het gebied der kunst voortzettende, ontwikkelde de jonge man zich tot een rechtsgeleerde van groote verdienste en groote scherpzinnigheid. Dit blijkt o.a. hieruit, dat de Maatschappij tot Exploitatie van Staats-Spoorwegen hem onder haar beambten opnam kort nadat hij tot meester in de rechten was gepromoveerd, en dat hij in betrekkelijk korten tijd opklom van commies, afdeelings-chef en rechtskundig adviseur tot chef van algemeene zaken. Van Riemsdijk was buitendien zeer vaak de persoon, die door deze Maatschappij of door de Regeering werd aangewezen wanneer in het buitenland de belangen der Nederlandsche spoorwegen vertegenwoordigd moesten worden.
Doch keeren wij terug tot Van Riemsdijk's werkzaamheid op artistiek gebied. Gedurende den tijd dat hij te Utrecht in de rechten studeerde, en nadat hij aldaar met Dahmen voor de viool en Kufferath voor de compositie zijne muziekstudiën had voortgezet, bracht hij eerst geruimen tijd te Brussel door, om daar met Léonard,
| |
| |
den beroemden violist, en met den broeder van Kufferath uit Utrecht zijn muziek-studiën te voltooien, en - nog altoos niet bevredigd - begaf hij zich kort daarop naar Detmold, waar hij zich nog gedurende een half jaar stelde onder leiding van den bekenden violist Bargheer.
Toen Van Riemsdijk als jongeling te Utrecht woonde, had hij reeds een druk verkeer gehad met de bekende musici en muziekliefhebbers aldaar en elders; toen hij echter door zijn betrekking opnieuw te Utrecht kwam, werd hij spoedig het middenpunt waarom zich het kunstleven bewoog.
Niet alleen wist hij, als bestuurder der Afdeeling van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, deze tot hoogen bloei te brengen, maar ook als bestuurder van het Stads-Muziekcollege: ‘Collegium Musicum Ultrajectinum’ oefende hij op de ontwikkeling van het muziekleven te Utrecht een buitengewoon grooten invloed uit.
Hier worde de aandacht er op gevestigd dat Van Riemsdijk bij zijn optreden te Utrecht een bijzonder gunstig terrein voor zijn werkzaamheid vond. Richard Hol, de terecht gevierde toonkunstenaar, was in de volle kracht van zijn leven, zoodat hij met de hem omgevende kunstenaars in staat was aan de allerhoogste eischen der kunst te voldoen. Hij gevoelde welk een ernstige bedoeling aan het streven van Van Riemsdijk ten grondslag lag en hij aarzelde niet met dezen steeds verder te streven in het najagen van de hoogste idealen der kunst. Tot aan Van Riemsdijk's dood is Hol een zijner trouwste vrienden gebleven.
De gevolgen van zulk een werkzaamheid bleven niet uit. De uitvoeringen van grooteren en kleineren omvang bereikten een zeer hoog peil van kunstwaarde, een Muziekschool werd gesticht, waar op voortreffelijke wijze
| |
| |
de muzikale intelligentie in 't algemeen werd ontwikkeld en waar buitendien op meer dan een gebied gelegenheid bestond om als specialiteit een volledige studie te maken. Buitendien werden van tijd tot tijd groote Muziekfeesten georganiseerd, waar de kunstliefhebbers en kunstbeoefenaars uit geheel Nederland gelegenheid hadden de grootste meesterwerken der kunst op schitterende wijze te hooren vertolken.
Gerust mag men verklaren, dat in dit tijdperk van grooten bloei, Utrecht aan de spits van het muziekleven in ons land stond.
Doch niet alleen voor de stad zijner inwoning was Van Riemsdijk een man van beteekenis; in veel wijderen kring deed zich zijn invloed gevoelen. Zoo was hij het die, niet tevreden met de inrichting der examens voor muziekonderwijzers zooals die door de Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging werden gehouden, eerst voor de leerlingen der Muziekschool van de Afdeeling Utrecht, later voor de leerlingen van alle Scholen der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, examens in 't leven riep. Opmerkelijk is het welk een grooten en goeden invloed deze examens in geheel het land uitoefenen.
Op literair gebied leverde Van Riemsdijk eveneens het bewijs van groote intelligentie. Over zijn proefschrift: ‘De beperkte rechtsbevoegdheid van den gefailleerde’, waarop hem de titel van meester in de rechten werd verleend, worde hier niet uitgeweid. Daarentegen worde gewezen op zijn Beschrijving van het ‘Collegium Musicum Ultrajectinum’, uitgegeven bij gelegenheid van het Herdenkingsfeest van het tweehonderd-vijftigjarig bestaan van genoemd Muziekgezelschap. Het mag als een der belangrijke bijdragen tot de kennis der Muziekgeschiedenis
| |
| |
beschouwd worden. Niet minder belangrijk zijn de vele bijdragen door Van Riemsdijk geschreven voor het Tijdschrift der Vereeniging voor Noord-Nederlands Muziekgeschiedenis. Vooral het oude Volkslied is door dezen schrijver met voorliefde behandeld.
En zoo zijn wij van zelf genaderd tot eene beschouwing over den invloed door Van Riemsdijk uitgeoefend als lid van het Bestuur der Ver. voor N.-Ned. Muziekgeschiedenis.
Onder de muzikale uitgaven dezer Vereeniging bekleeden de bewerkingen van Van Riemsdijk een eerste plaats; zij zijn:
Oud-Nederlandsche Danswijzen, vierhandig bewerkt voor klavier;
Vier en Twintig Liederen uit de 15de en 16de eeuw, voor één stem met klavierbegeleiding;
Liederen uit den Gedenckclank van Valerius, voor één stem met klavierbegeleiding.
De Liederen van Valerius bewerkte Van Riemsdijk in samenwerking met Prof. Dr. A.D. Loman.
Ook het tot stand komen der volledige uitgaaf van J.P. Sweelinck's verzamelde werken door genoemde Vereeniging is in hoofdzaak te danken aan de werkzaamheid en aan den invloed van Van Riemsdijk. Hij was het voornamelijk, die de nog ontbrekende werken in de verschillende bibliotheken van Europa wist op te sporen en hij was het eveneens, die door zijn invloed de Regeering, verschillende corporatiën en particuliere personen wist te bewegen, om door geldelijke bijdragen het finantiëele slagen dezer grootsche onderneming te verzekeren.
Doch, niet tevreden met het tot stand brengen van de uitgaven der oud-Nederlandsche werken, droeg Van
| |
| |
Riemsdijk er zeer veel toe bij om deze werken bekend te maken, door de uitvoeringen van het onder zijn leiding staande à Cappella-Koor. Deze schaar van uitgezochte vrouwen- en mannen-stemmen deed eenige malen per jaar zoowel te Utrecht als elders allerlei werken van oud-Nederlandsche componisten in verband met andere werken hooren. Daardoor werden onze oude meesters gehoord. Tevens had men gelegenheid hun groote verdiensten, in vergelijking met die van andere oudere en nieuwere meesters, naar waarde te schatten. Bij uitvoeringen van dit koor deed Van Riemsdijk zich steeds kennen als een uiterst fijngevoelig en hoogst intelligent artist.
Ten slotte worde hier nog gewezen op Van Riemsdijk als componist, want ook op dit gebied heeft onze betreurde landgenoot zich met veel succes bewogen. Behalve eenige liederen, waaronder ‘Het tranenkruikje’ in 't bijzonder de aandacht verdient, en kleinere werken voor klavier, verdient vooral de Oedipus-muziek te worden opgemerkt. In 1890 schreef Van Riemsdijk deze koren en instrumentaal-tusschenspelen voor een opvoering van Oedipus door de Studenten-Tooneelvereeniging te Utrecht. Deze opvoering maakte een zeer grooten indruk. Herhaalde malen moest het werk te Utrecht en elders opnieuw opgevoerd worden. De muzikale bewerking van Van Riemsdijk verscheen in druk. De herinnering aan dit werk was van dien aard, dat men besloot bij de opvoeringen van Oedipus door het Nederlandsch Tooneel de muziek van Van Riemsdijk te gebruiken. De slechte vertolking echter, onder leiding van Gottfried Mann, was oorzaak dat de schoone muziek bij die opvoeringen geheel en al haar indruk miste. Laat ons hopen, dat weldra een betere uitvoering haar de plaats opnieuw zal
| |
| |
doen innemen, die haar door haar groote verdiensten toekomt.
Meer wensch ik over den sympathieken, hoogst begaafden man, dien wij zoo noode missen, niet te zeggen; moge hij bij alle Nederlanders, die liefde voor kunst en voor hooge idealiteit bezitten, in herinnering blijven. Waarlijk hij was een zonne-zoon.
Dan. de Lange.
|
|