Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1893
(1893)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van Mr. Nicolaas de Roever.Hij was de eerstgeborene uit den echt van Andries De Roever en Anna Maria Louise Elisabeth Kluytenaar, te Amsterdam op den dag van den 3den December 1850. Na de uitgebreid lagere school van den heer Nout in zijn geboortestad tot het jaar 1867 te hebben bezocht, kwam hij op het kantoor van den notaris A.A.J. Schouten, waar hij werkzaam bleef tot December van het jaar 1869. Nog diezelfde maand begon hij zich voor te bereiden tot het doen van het admissie-examen voor de Universiteit, waartoe hij het onderwijs genoot van Dr. D.E.W. Wolff in het Latijn en Grieksch en van den heer F. Roeff in de wiskunde. Met goed gevolg werd 18 September 1872 dit examen afgelegd nadat hij reeds den 25en van dezelfde maand van het vorige jaar als student in de beide rechten aan het Athenaeum Illustre ingeschreven was. In Januari en Juni van het volgende jaar (1873) deed hij zijn klein-Mathesis en Propaedeutisch examina te Leiden, werd 16 April 1875 Candidaat in de rechten te Utrecht, alwaar hij na met lof den 29en Juni 1877 zijn doctoraal te heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben gedaan, den 4en Juli 1878, summa cum laude, tot doctor in het Romeinsch en hedendaagsch recht bevorderd werd met de verdediging van zijn proefschrift getiteld: De Amsterdamsche Weeskamer. Den 31en October van dat jaar legde hij voor het Hof te Amsterdam den eed af als advocaat. - Als student bekleedde De Roever in 1875 het lidmaatschap van de redactie voor den studentenalmanak, in 1876 en 1877 was hij rector van het Studentencorps. Reeds na zijn doctoraal-examen, den 1en October 1877, werd De Roever door Burgemeester en Wethouders benoemd tot adjunct-archivaris van Amsterdam - welke betrekking bij Raadsbesluit van 3 September te voren was gevestigd. Door een zelfde besluit werd hij 4 Maart 1882 benoemd tot Lector in het Oud-Vaderlandsche recht en zijn geschiedenis aan de stedelijke Universiteit. Na den dood van den archivaris Dr. P. Scheltema in Januari 1885, werd De Roever tot diens opvolger gekozen door Burgemeester en Wethouders bij besluit van 4 Maart van genoemd jaar. Tot aan zijn dood heeft De Roever de betrekking van Archivaris van Amsterdam vervuld.
Van verschillende wetenschappelijke vereenigingen was De Roever lid, van eenigen dezer had hij zitting in het bestuur. Sedert 1877 vinden wij hem onder de leden van het Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam, waar hij in verschillende subcommissieën werkzaam is geweest. In 1879 werd hij lid van het Historisch Genootschap te Utrecht. In 1879-1880 is hij met zijn vriend Mr. A.D. de Vries de ziel van de tentoonstelling in ‘Arti’ van kunst- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorwerpen in vroegere eeuwen uit edele metalen vervaardigd - zooals uit den door hen bewerkten catalogus dier tentoonstelling blijkt. In het jaar 1880 was hij lid van de Commissie tot viering van den 300en verjaardag van P.C. Hooft en 2e Secretaris van de drie-jaarlijksche tentoonstelling van schilderijen. In 1881 werd hij opgenomen onder de leden van 't Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen - was hij Secretaris der Commissie ter inwendige restauratie van 't Muiderslot - werd hij benoemd tot correspondeerend lid van de vereeniging ‘de Nederlandsche Heraut’ - en gekozen tot secretaris van de afdeeling ‘Fraaie Kunsten’ voor de Internationale Koloniale Tentoonstelling in 1883. Sedert 1884 was hij lid van de Maatschappij van Nederl. Letterkunde te Leiden en van het provinciaal Utrechtsch genootschap van Kunsten en Wetenschappen. In 1886 werd hij bestuurslid en Secretaris van de vereeniging ‘Rembrandt’- In 1887 benoemd tot lid van het Friesch genootschap voor Geschiedenis, Oudheid- en Taalkunde. In hetzelfde jaar vervulde hij het secretariaat van het 20e Taal- en Letterkundig Congres te Amsterdam gehouden - en was hij lid van de Regelingscommissie van de Voedingstentoonstelling. In 1889 werd hij lid van de vereeniging van de Statistiek in Nederland. In 1890 was hij benoemd in de commissie van toezicht op het Rijksmuseum en werd door den Raad der gemeente gekozen om zitting te nemen in de Commissie van toezicht op het Lager Onderwijs. In 1891 lid van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1892 Membre de la Société Royale de Numismatique de Belgique en lid van de Nederlandsche vereeniging voor Munt- en Penningkunde, waarin hij tevens het conservatorschap op zich genomen had. De Roever was eerelid van de Studentenvereeniging ‘Clius luce investigamus obscura’ - was in 1888 in de Commissie van ontvangst der Holland Society uit New-York, zat in 1892 in het uitvoerend Comité-generaal voor den wedstrijd van handwerkslieden en was secretaris van de commissie voor het Sophia-Augusta museum.
Nicolaas de Roever huwde 21 Juni 1882 met Johanna Louise van der Goes. Hem werden één zoon en twee dochters geboren. Zijn vrouw ontviel hem, den 1sten Mei 1892, terwijl hij uitlandig was - na eene ongesteldheid van enkele dagen. Geen vol jaar later verraste ook hem de dood, die in den nacht van 10 op 11 Maart 1893 zijn kostelijk leven aan zoo zeer velen onttrok.
In plaats van ze te verspreiden in de volgende bladzijden, heb ik gemeend beter te doen de statistiek van feiten van dit afgebroken leven afzonderlijk te doen voorafgaan. Voor wie later deze levensschets wenscht te raadplegen, blijft hierdoor een kortere weg ter informatie van het belangrijkste steeds open. Zoo ook volgt hierna in chronologische orde alles wat De Roever geschreven heeft - althans voor zoover dit naspeurlijk was.
Zoo de aanvaarde taak hier gold de beschrijving van een leven, ontwikkeld, gerijpt en volbracht in de voortbrenging van wat een buitengewone werkkracht, vereenigd met een zeldzame vocatie, verwachten liet - de vervulling van die taak zou zeer zeker meer kunnen beantwoorden aan wat de Leidsche Maatschappij van Let- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terkunde beoogt met de levensberichten van hare afgestorvene leden: een zoo veel mogelijk objectief beeld te schetsen. Immers één grootsch geheel, als resultaat van een levensarbeid zou dan kunnen getuigen en den weg wijzen om de beteekenis van den persoon naar waarde te doen uitkomen genoegzaam onafhankelijk van de persoonlijke voorstelling van den biograaf. Doch het leven werd hier weer afgesneden - een leven waarvan het geestelijk kunnen naar den aanleg nauw gerijpt en de werkkracht veel heeft voortgebracht, waarvan de beteekenis bovenal juist lag in wat voor de toekomst beloofd werd. Want op eenig meer volledig werk over den bloeitijd van zijn geliefd Amsterdam was De Roever's streven gericht en geen andere pen dan juist de zijne zóózeer aangewezen. Tegenover de bewering van zijn zwager F.v.d. Goes, in een klein marquant opstel aan zijn nagedachtenis gewijd, dat van zijn leven geen culminatiepunt van geestelijke ontwikkeling te verwachten was, zou ik dan ook deze andere willen stellen, dat juist de onderwerpen in tal van kleinere en grootere opstellen door De Roever behandeld, maar bovenal de schat van aanteekeningen door hem zoo verzameld als voor een groot deel geordend, juist zeer sterk een voorbereiding doen zien tot een levenstaak die in de volledige behandeling van het 17e eeuwsche Amsterdam eens haar toppunt van vervulling zou hebben gevonden en voor goed aan dit tijdvak onzer geschiedenis zijn naam zou hebben verbonden Ga naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch hetzij men dit afgebroken leven als onvervuld of niet als zoodanig beschouwe, en welke verwachting men ook overigens van zijn toekomst mocht hebben gehad, ze vloeide voort uit een persoonlijke schatting, uit een zelfde subjectieve waardeering, die uit den aard zich ook niet hier laat verloochenen, waar het geldt de beteekenis van zijn persoon en arbeid te schetsen. Deze pen althans, waaraan zijn levensbericht werd toevertrouwd, kan niet zonder de gestadige herinnering van dankbaarheid en bewondering voor den ouderen vriend worden geleid. Zijn waarheidszin indachtig, kan ik daarbij geen afbreuk doen aan de juistheid van het beeld.
Voor alles was - het is genoeg bekend - De Roever archivaris. Doch zoo aan dit woord de gangbare zin wordt gehecht, dán was het op hem niet toepasselijk. Aan het woord ‘archivaris’ toch wordt en zal nog wellicht langen tijd een beteekenis worden gegeven, die ik, door de werkzaamheid van De Roever te hebben gadegeslagen, steeds bevonden heb geheel vreemd te zijn aan de eenig ware bestemming van het vak. Bij het spreken over archieven schijnt toch altijd, en niet uitsluitend bij het groote publiek alleen, de gedachte zich bij voorkeur te plaatsen bij perkamenten in stof en rommel e.d. waarin de een of andere zonderling begraven, de vervulling vindt van een exclusieve roeping. Bij De Roever is van zoo iets nu ten eenemale nooit sprake geweest. Voor hem toch had het een of andere tijdsgeschrift van den dag van gisteren, hoe onaanzienlijk ook, in zekeren zin dezelfde waarde als een stuk van honderde jaren oud. Welke oogen zou een archivaris van die vroegere en nog gangbare voorstelling hebben opgezet bij het lezen van een brief, dien De Roever mij in Juli van 1886 uit Ellekom, waar hij met zijn ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zin zijn verlof doorbracht, schreef: ‘Tracht toch alles te krijgen en bij elkaar te houden, wat gij aan vlugschrift machtig kunt worden’. Hij had het oog op de toenmalige gebeurtenissen van het zoogenaamde palingoproer. En zoo was hij er altijd op uit de plaatselijke gebeurtenissen van eenig belang dagelijks in 't oog te houden en alles wat er in schrift, druk of prent van vertelde, te verzamelen en op zijn plaats te brengen. Het archief was voor hem nu eenmaal niet alleen het depôt van de oude regeeringsbescheiden, maar ook de vergaderplaats van wat door geschrift of voorstelling verhaalt van het maatschappelijk leven van den dag. Toen De Roever in 1877 tot adjunct-archivaris was aangesteld, was Dr. Scheltema een paar jaren te voren met de drie deelen inventarisatie gereed gekomen. Voor den jammerlijken chaos van registers en losse stukken, sedert het begin dezer eeuw op en door elkaar gestapeld, was dan eindelijk zekere orde in de plaats gekomen en was - zooals Ter Gouw schrijft - gedaante gegeven, aan de verwaarloosde massa. De inhoud der charters, in de IJzeren kapel bewaard, was beschreven in het eerste deel en de losse stukken onder een hoofd bij pakjes tezamen gevoegd en in laden gelegd, alphabetisch naar die hoofden, in het tweede deel verzameld. Een derde deel gaf de gebonden registers. Een hoogst noodzakelijke arbeid, die jaren vereischte, was door den verdienstelijken eersten archivaris voltooid, van wien ik te dezer plaatse gaarne met De Roever's eigen woorden getuigen wil ‘dat hij het voor zijn tijd reeds hooge standpunt innam, dat archiefstukken niet als louter curiosa te beschouwen zijn, waarin de materie voor oudheidkundige verhandelingen en letterkundige avondstonden verscholen lag, maar dat deze papieren gedenkstukken van het voorgeslacht de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenig betrouwbare en daarom onmisbare bouwsteenen leveren niet alleen voor den geschiedschrijver van een juist toen baanbrekende richting, maar ook en wel voornamelijk voor den ambtenaar die geroepen wordt in questieuse gevallen het goede recht der gemeente te bevorderen’. Toch waren jeugdiger en frisscher krachten noodig geworden, om het archief aan deze zijn ware bestemming ten volle te doen beantwoorden. Mr. Van Tienhoven, toenmaals wethouder van Finantiën, oud-hoogleeraar aan het Athenaeum Illustre, ontging het niet, hoezeer de geschiktheid van zijn oud-leerling De Roever op zeldzame wijze samenviel met de noodzakelijke voorziening in een directen eisch van hoog belang én voor de stedelijke regeering én voor het wetenschappelijk historisch onderzoek in de toekomst; vóór alles had men het juridisch historisch onderzoek op 't oog en daartoe bestemde dan ook de Raad van Amsterdam het ambt van adj.-archivaris, waartoe De Roever in 1877 werd geroepen. Ik vind in zijn nalatenschap geen bescheiden uit dezen tijd, die reeds wijzen op bepaalde archivalistische bezigheid van eenige beteekenis, voor zoover althans Amsterdam's geschiedenis betreft. Wat intusschen zijn belangstelling en topographische kennis betreffende oud-Amsterdam toenmaals zeker in hooge mate reeds heeft bevorderd, was de nauwe betrekking tot zijn vriend, den te vroeg ontslapen Mr. A. de Vries, met wien hij dagelijks verkeerde en die hem bij vele vrienden der oudheid binnenleidde. Naast den onmiskenbaren invloed, die deze ijverige oudheidkenner op hem heeft uitgeoefend, zou ik onder wat nog in dien tijd zijn toekomst voorbereidde of daarmee verband houdt, willen noemen zijne onderzoekingen betreffende het geslacht zijner familie - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door zijn vader reeds in vroeger jaren begonnen - waarmee hij den grond heeft gelegd voor zijn uitgebreide genealogische kennis, later een vraagbaak voor talloozen. Het jaar van zijn benoeming vertoefde De Roever een korten tijd in België, waar hij de archieven o.a. te Brussel, Gent en Antwerpen bezocht en in 't belang van zijn nieuwen werkkring onderzoek deed vooral naar de inwendige organisatie dier archieven Ga naar voetnoot1. Hoe spoedig De Roever zich bewust was in het bekleeden van zijn betrekking een roeping van zijn geest te vervullen, blijkt wel hieruit, dat hij zich als adjunctarchivaris volstrekt niet bepaalde tot het geven der van hem verlangde historische nasporingen ten behoeve van questieuse gemeente-aangelegenheden, maar dat hij toen reeds in tallooze zaken van grooter en kleiner belang, het archief in zijn geheel rakende, dat voortdurend streven naar verbetering, die rustelooze behartiging tot in zelfs kleinigheden, aan den dag legde, die hem tot aan zijn dood als den wetenschappelijken ambtenaar heeft gekenmerkt. Zoo o.a. zijne bemoeiingen in zake de overbrenging en voorbereidende regeling van het weeskamer-archief van Amsterdam, toen nog steeds in den Haag onder de commissie van liquidatie berustende. Het gekozen onderwerp van zijn dissertatie, waarop hij een klein jaar na zijn benoeming promoveerde, gaf natuurlijk gereede aanleiding aan dit misschien wel oudste archief der stad zijn eerste zorgen te wijden. Reeds in 1877 drong hij aan op de occupatie door de stad van haar schepenen-archief, het eigenlijk rechterlijke archief. Dat deze voor de stad behouden zijn gebleven, is aan zijn waakzaamheid en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volhardenden ijver bij uitstek te wijten en hij heeft dan ook hierin de voldoening gesmaakt, dat hij deze archieven binnen de muren van het stedelijk depôt opgesteld heeft gezien. Hetgeen ook reeds spoedig in zijn betrekking zijn waạkzaam oog niet ontging en langen tijd voortdurend zijn ijver tot verbetering prikkelde, was het behoud en de veilige berging der archieven. De toestand ten Raadhuize werd door hem herhaaldelijk als onvoldoende, de localiteit te klein en als z.i. zonder waarborg tegen brandgevaar aangewezen, en wel verre van dien archivaris van het gangbare begrip, die alléén zijn zorgen wijdt aan de nalatenschap van vroeger tijd - zorgde hij niet minder voor wat onze tijd had natelaten, en reeds in 1878 gaf het Dagelijksch Bestuur een keur op zijn aandringen, die voorzag in de deugdelijkheid van papier en inkt, ten Raadhuize dagelijks gebruikt. Behalve zijne regeling van wat Amsterdam aan gilden-archieven is overgebleven, zie ik uit zijne rapporten nog ter vermelding waard, wat hij gedaan heeft voor den historisch-topographischen atlas van Amsterdam en de archief-bibliotheek. Als adjunct-archivaris reeds heeft hij vooral aan de eerste verzameling, door de zorg van Dr. Scheltema reeds in de kern aanwezig, een eerste belangrijke uitbreiding gegeven - o.a. werden daartoe op zijn aanzoeken in dien tijd eerst de noodige credieten verstrekt, bracht hij van de verschillende bureaux van gemeente-administratie vele topographische stukken bij elkaar en begon hij den historischen atlas te verrijken met reproducties van prenten en teekeningen, hem door welwillende uitgevers, op zijn verzoek, ter hand gesteld. Het mogelijke heeft hij beproefd de kostbare en uitgebreide collectie van den heer Louis Splitgerber voor het archief te krijgen. Het heeft niet mogen baten. Hoezeer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij - wat voor de hand lag - ook betoogde, dat alleen ten archieve de rijke inhoud dezer portefeuilles der stad van onnoemelijk nut kon zijn, toch werd de verzameling opgeborgen in het museum Fodor waar zij nog ligt. Het jaar 1880 zag den ijverigen bezielden werker krank enkele dagen zóó krank, dat men aan zijn behoud moest twijfelen. Geen wonder, behalve het dagelijks werk van zijn ambt, was hij met zijn vriend De Vries, in den hem vergunden tijd tot in den nacht vele weken aaneen bezig met de formatie en beschrijving der expositie in ‘Arti’ van kunstvoorwerpen in vroegere eeuwen uit edele metalen vervaardigd. Men behoeft den catalogus, een standaard-werk van deugdelijke historie-vorsching, slechts in te zien, om te weten, hoe groot de blijvende beteekenis van deze toenmaals bijeengebrachte kunstschatten uit vroeger tijd is. De Roever mocht intusschen herstellen, hem wachtten nog jaren van ijver en toewijding ten nutte der stad en wetenschap. In het laatst van het jaar was hij weer op zijn post en leidde o.a. de werkzaamheden der restauratie van de oude metselaars gildekamer in het gebouw van de St. Anthonis-waag op de Nieuwmarkt - het gebouw waarvan hij toenmaals nog weinig vermoedde, dat het 10 jaren later het depôt van zijn geliefd oud-archief zou worden.
Ofschoon De Roever reeds als adjunct-archivaris, een in menig opzicht zelfstandige positie aan het archief innam - hetgeen o.a. verklaard wordt doordat de archivaris Dr. Scheltema als provinciaal archivaris van Noord-Holland slechts een deel van zijn tijd aan het gemeente-archief kon wijden - bracht toch eerst zijn benoeming tot archivaris der stad, na den dood van zijn voorganger in het laatst van Januari 1885 - hem eerst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dáár van waaruit hij de volle kracht van zijn werkzaam streven tot verrijking en bruikbaarmaking van het archief kon doen gelden. Van hoe talrijke overwegingen in 't belang van 't werk waartoe hij geroepen was, ben ik niet - sedert het voorjaar van 1886 was ik zoo goed als dagelijks met hem - zijn deelgenoot geweest! Tot hoe menig breed en doorwerkt plan en voorstel rijpten ze! Hoe vaak intusschen liepen zij op teleurstelling uit, en was ik er getuige van dat in den ambtelijken dienst niet ieder talent, hoe frisch en krachtig ook, maar voetstoots rekenen kan op dien onmisbaren steun en medewerking tot verkrijging van wat een onzelfzuchtig streven beoogt. En toch, al vond De Roever niet als een Wagner zóó volkomen zijn Ludwig van Beyeren, in zéér, zéér veel heeft hij toch een voorrecht gekend boven zijn voorganger. Ik heb het reeds elders vermeld Ga naar voetnoot1 hoe De Roever als archivaris het gunstig lot te beurt viel dat de man, die als wethouder hem riep tot de plaats van zijn werkkring, als burgemeester van Amsterdam nimmer zich onbetuigd heeft gelaten om, zooveel hij vermocht, den jeugdigen archivaris te steunen en het fiat te bewerken op zeer veel, dat deze in 't belang van 't archief voorstelde. De Roever heeft het mij zoo vaak zelf betuigd en ik wil het daarom ook weer te dezer plaatse herinneren. Om het organiseerend talent van De Roever als archivaris, en de som der resultaten van zijn afgebroken arbeid in het volle licht te stellen dat ze verdienen, zou een overzicht van alle deelen van 't archief moeten gegeven worden, waarvan hij de ziel was. Ik meen dat dit buiten de taak van zijn biograaf zou leiden. Als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofdpunten wil ik echter het volgende daartoe vermelden. In de eerste plaats gaf hij het beteekenend aanzien aan de archief-bibliotheek, de verzameling van tijdsgeschriften en boeken over alles wat de beschrijving geldt van Amsterdam, de stad en haar bevolking, tot op den dag gevolgd. In dit opzicht achtte hij niets zonder belang zoowel boekdeel als het geschreven of gedrukte blaadje van den dag. Onder zijn beheer - geen auctie- of prijscataloog ontging hem - schat ik deze bibliotheek minstens tienvoudig vermeerderd sedert zijn voorganger. De historisch-topographische atlas werd bij voortduring door hem vermeerderd. Van 14 portefeuilles in 1886 werd zij uitgebreid tot het 45tal van heden. De legger - een meesterstuk van praktische regeling der massa - kwam een tweetal jaren geleden tot stand. Kort voor de definitieve regeling van dezen atlas, was de verzameling van penningen betrekkelijk Amsterdam's historie in al hare onderdeelen geregeld. De collectie Heineken, in 1885 aan de stad geschonken, werd vereenigd met wat der stad behoorde en één schoon geheel kwam tot stand, voor de praktijk van het onderzoek versterkt met een legger welke als basis voor alle latere uitbreiding onmisbaar blijft. Een zeer belangrijke arbeid, hoezeer niet geheel voltooid, was de zuivering van het eerste en tweede deel van den inventaris. De handschriften, voor zoover geen archivalia betreffende, werden door hem eerst naar den eisch gecatalogiseerd. Wars van alle zelfzuchtig behoud als zoodanig, was het nimmer De Roever's doel om het een of ander archivalium of ook een of ander stuk van eenige verzameling, hoe gewichtig overigens ook, als een kostbaar bezit voor zijn archief te behouden, indien nl. zoodanig stuk niet Amsterdam betrof: de waarde er van te erkennen was voor hem in de eer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ste plaats daarin gelegen, om het te bezorgen in het archief der stad of waar ter plaatse ook, waar het historisch betrekking op had en steeds was zijn streven, ná het vereischte onderzoek, dan ook daarop gericht. Ik geloof te mogen aannemen, dat hij in deze gedragslijn een weg steeds gevolgd heeft, die aan het vroegere archiefbeheer geheel vreemd was. Als deugdelijk archivaris was zijn doel steeds gericht op de reconstructie van ieder archief. Zijn ideaal was het altijd in dit opzicht alle de stedelijke archieven hun vollen eisch te geven. Doch met kleinere archieven kon hij tot dit doel aanvatten en binnen langeren of korteren tijd het ook bereiken. Zeldzaam vlug bleek zijn doorzicht, zijn overzien bij het sorteeren en regelen van zoo'n collectie archivalia van een of ander college van bestuur genootschap, vereeniging - meestal in de schromelijkste wanorde overgegeven. Met wat een blijden ijver, die een ieder voor het werk zou winnen, kon hij dan zoo'n ordelooze massa aanpakken, doorsnuffelen, uit elkaar leggen. Dan volgde de aanteekeningen van wat blijkbaar ontbrak - het onderzoek naar en het stellen van het juiste opschrift in zijn keurig duidelijk dik letterschrift op de naamlooze registers of dossiers van stukken, waaraan eerst, zoo noodig vaak! een oogelijker en zoo mogelijk een nieuw kleed was gegeven, en dan eindelijk - het bijzondere talent hem eigen - het zooveel mogelijk appliceeren en ten nutte maken van wat ik kortheidshalve de afval zou willen noemen. Zoo in de eerste plaats bijv. het een of ander los blaadje, gedrukt of geschreven, in den boel verzeild, verdwaald met geen de minste betrekking op de nu geregelde massa. Wat een sympathiek genot als zijn scherp geheugen hem dan den weg wees naar een kleine verzameling, voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaren aangelegd, waar de kleinigheid werd geborgen, een plaats vond, beteekenis kreeg, ja soms een belangrijk stuk werd. Maar ook de dubbelen - de gedrukte opschriften, losse banden - omslagen, papier, imprimé's etc., alles vond ten slotte zijn weg. Zoo had hij - een voorbeeld uit velen - ten archieve een collectie sitsen bijeengebracht, die chronologisch gelegd een bruikbaar overzicht geven van wat sedert de 16e eeuw tot onzen tijd voor omslagen van vlugschriften, brochures etc. gebruikt werd. En onder al dezen eigenlijken archiefarbeid, werd nimmer de archiefbezoeker vergeten, maar steeds met dezelfde welwillendheid ontvangen en met geduld aangehoord ook waar het onbeduidendste gevraagd werd. Wie zich voor een of ander wetenschappelijk historisch onderzoek van zekeren omvang om zijn voorlichting kwam aanmelden, die was, om zoo te zeggen, binnen. Want die ondervond dat hij geacht werd met allen ernst te willen onderzoeken, de gevraagde hulp bleek hem een voortdurend werkzame en tevens een krachtige aanmoediging, ja hij kon er op rekenen, dat De Roever hem niet losliet ook als hij door de aanvankelijk weinige resultaten ontmoedigd, het onderzoek verder scheen prijs te geven. En naast die vele mondelinge vergete men niet de schriftelijke aanvragen om inlichting betreffende historische en vooral genealogische onderwerpen. Hun aantal, voor zoover zij door De Roever ten archieve werden ontvangen en beantwoord, vormen lijvige bundeltjes, en welk cijfer het aantal bereikt van die, welke door hem buiten zijn ambtelijken tijd zijn behandeld, kan men nagaan als men weet, dat deze een twaalftal portefeuilles omvatten, die ieder minstens een 900 stuk inhouden.
21 Maart 1888 bracht den rusteloos werkzamen archi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
varis een blijde tijding. Waar zooveel jaren door hem reeds op gewezen was, de in alle opzichten onvoldoende localiteit der oude archieven, vond eindelijk voorziening en hij genoot de voldoening, al was het laat, zijn klachten en wenschen verhoord te vinden. Tot depôt van het oud-archief, in hoofdzaak loopende tot het jaar 1812, werd bij Raadsbesluit van genoemden datum aangewezen het oudste stadsgebouw, de St. Anthoniswaag op de Nieuwmarkt. Geen wonder dat de archivaris met de meeste oplettendheid de plannen der inwendige restauratie en verbouwing volgde, hun uitvoering dagelijks bijwoonde en inspecteerde. Met de voltooiing in Februari 1892, was hij gereed met de verdeeling der plaatsing zijner archieven en van de gelegenheid tot betere rangschikking werd tot in vele onderdeelen alle mogelijk gebruik gemaakt. Wat ten raadhuize verspreid stond, werd nu vereenigd. Ook nu zag hij de kroon op zijn werk en angstigen ijver in vroeger jaren reeds getoond om de rechterlijke archieven voor de stad te behouden: onder zijn oog werden ze allen opgeslagen in het oude Poorthuis. En tot nog andere plannen, reeds vroeger voorgesteld, vond hij gelegenheid tot uitvoering. De oude charters van de IJzeren kapel werden met de kast uit de Oude Kerk naar het nieuwe depôt overgebracht en vinden sedert dáár de plaats, waar zij het best tot nut van het wetenschappelijk onderzoek kunnen strekken. Aan de oude kerkregisters van doop, trouw en begraven - waarvan door zijn toedoen reeds vroeger afschriften werden gemaakt - werden mede bij de oude archieven een plaats gegeven. Zoo heeft hij in het nieuwe depôt alles vereenigd gezien, wat hij er wenschte en dacht er te behooren. Die voldoening heeft hij gekend en verdiend. Hij heeft ze - ik weet zeker - naar waarde geschat. Want wie hem zich herinneren uit dien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijd - en wie meer dan die dagelijks met hem waren - kunnen zich hem nog niet anders dan met het bezielendst enthousiasme vervuld voorstellen. Hoezeer in die dagen ook een enkel oogenblik soms ambtelijke moeilijkheden hem konden ontmoedigen - hij was onvermoeider dan ooit en als met tien handen en hoofden bezig.
Omstreeks dienzelfden tijd en reeds daarvóór, dateeren enkele feiten, buiten zijn ambtelijk werk gelegen, die ik afzonderlijk der vermelding waard acht. In de eerste plaats zijn initiatief en krachtige medewerking tot oprichting der Vereeniging van archivarissen in Nederland. Niemand meer dan De Roever gevoelde, dat de vaderlandsche archievenschat te lang reeds onthouden was het groote belang, dat voor haar behoud en vooral meerdere nuttigmaking gelegen is in den zooveel mogelijk onderlingen band tusschen haar verschillende bewaarders. Daarin lag ook volgens hem niet anders dan de noodzakelijke consequentie van den voor tientallen jaren reeds ontwaakten zin voor archiefbehoud en archiefstudie, op welk heugelijk feit deze eeuw mag wijzen. De Roever was van de Vereeniging eerst penningmeester in het bestuur, presideerde de voorlaatste vergadering in Juni 1892 voor mr. A.J. Enschedé, die voor zijn zetel bedankte en werd op diezelfde bijeenkomst definitief als voorzitter gekozen. Zijn strijd tegen mr. V. De Stuers, tegen wien hij in een brochure betreffende den Museumbouw, zijne grieven krachtig blootlegde, ontbrandde in een pennenstrijd in de N.R. Courant naar aanleiding van mr. De Stuers geringschattend oordeel over den korten tijd te voren overleden heer Eberson, een man, wiens persoonlijkheid, kennis en kunstzin door De Roever zeer hoog werden geschat. Het antwoord van mr. De Stuers in zijn bro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chure, ‘de Minister Heemskerk en mr. De Roever’, heeft niet nagelaten den strijd wakker te houden - want op een repliek was het voornemen van zijn tegenstander gericht. Aangenamer en heugelijker was wat De Roever kort daarna bezighield. Ik bedoel zijn onderzoekingen betreffende de waarschijnlijkheid van een Rembrandt's doek op het oude stadhuis. Met welk een bijzondere sympathie en bewondering heb ik hem in die dagen gadegeslagen, toen hij ook mij o.a. onder voorloopige geheimhouding de door hem ontdekte waarschijnlijkheidsgronden ontvouwde en de gelegenheid zich weldra zou voordoen, dat een locaal onderzoek door enkele kenners, met zijn vriend dr. Bredius aan de spits, de juistheid van zijn aanwijzing zou bevestigen of onthouden. Wij hebben in de laatste afleveringen van den laatsten jaargang van ‘Oud-Holland’ van hem zelf nog het belangrijk verslag zijner nasporingen betreffende dit onderwerp, waarvan de uitkomsten, hoezeer het gezochte kunstwerk van Rembrandt niet ten Stadhuize kon worden aangewezen - toch daarover het volle historische licht hebben ontstoken.
Het was in April van het vorige jaar. De verhuizing was zoo goed als voleindigd, de archivaris had zijn zetel in de oude sterkte gevestigd, toen hij door het bestuur der stad werd aangewezen met den gemeentearchitect zich voor eenige dagen in verschillende steden van het buitenland op te houden ter bezichtiging en opname van enkele musea, voorbereiding tot het ontwerp van den bouw van het nu weldra voltooide Sophia-Augusta museum. Reeds op weg naar huis trof hem te Cassel de tijding van de ziekte zijner vrouw. Hij heeft haar niet weer gezien. Ik voor mij heb De Roever sedert niet meer als den vroegere gekend in geheel de volheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn werkkracht. De laatste twee maanden van het vorige en de eersten van dit jaar toch was de plaats van ons dagelijksch werk verschillend, slechts enkele oogenblikken van den dag waren wij met elkaar. Toch ontging mij dan niet, dat op zijn archief althans de rustelooze ijver allengs weer opflikkerde en de smart over den zeer wreeden slag die hem getroffen had, kon bedwingen. Maar tehuis was dit anders, dáár heeft de smart hem niet verlaten. Wie het voorrecht heeft gekend ook dáár hem te zien en met hem te zijn in die betere dagen, als hij steeds des avonds met haar in zijn werkkamer zijn arbeid voortzette, die weet hoe het hem moet geweest zijn al dien tijd in die schrikkelijke ledige eenzaamheid. Gegund is het hem niet geweest om, wat wij met het oog op het bezit zijner kinderen, den middag van zijn leeftijd, en bovenal zijn gezond gemoedsleven, mochten verwachten in de toekomst, het geslagen leed te ontleven: zijn zoontje vond hem op den morgen van den 11den Maart ontslapen op zijn rustbed.
In verschillende geschriften is na zijn dood zijn persoon in korter en breeder lijnen geteekend. Waar de hartelijke, beminnelijke vriend nog zóó dicht bij mij staat, wat zou de juistheid van het beeld waarborgen als ook deze pen zou trachten zijn inborst, natuur en karakter te schetsen? De tijd zou eerst ruimte moeten geven tot onbevangen waarneming in den schat van herinneringen, die mij aan hem verbonden houden. Maar welk feit daaruit ook opdoemde - ik zou mijn geheugen mistrouwen en daarbuiten iedere mededeeling die deze mijn overtuiging wraken wilde, dat nooit iemand tot hem schriftelijk of mondeling is gekomen, die niet als zijn schuldenaar hem verliet.
Amsterdam, Oct. 1893. Mr. W.R. Veder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De Roever's geschriften]Van De Roever's schriftelijke nalatenschap omvatten zijne studies in het tijdschrift ‘ Oud Holland’ ongetwijfeld het belangrijkste deel. Van dit tijdschrift was hij met zijn vriend Mr. A.D. de Vries de oprichter. Sedert 1885 zette hij met Dr. Bredius de redactie voort, die zijn medearbeider in den aangevangen elfden jaargang reeds heeft herdacht. Aan beider onderzoekingen dankt de kunstgeschiedenis een schat van ontdekkingen van Rembrandts leven en werken. Van de Roever's hand alleen hebben wij in ‘Oud Holland’ tal van bijdragen die ongekend licht ontsteken over de sociale geschiedenis inzonderheid die van handel en nijverheid van Amsterdam, de stof waarvan de behandeling bovenal zijn kracht vertoont en alles voor de toekomst beloofde, gelijk de schat van aanteekeningen en schema's van bewerking in zijn nalatenschap doen zien. Behalve enkele afzonderlijke werken, zooals zijn omvangrijke arbeid der uitgave van het ‘ Album academicum van Amsterdam’, zijn werk over ‘Vrijen en trouwen in den oud-vaderlandschen tijd, over welk onderwerp o.a. hij in 1891 in verschillende plaatsen ook spreekbeurten vervulde en ook zijn handboek over het verzamelen van zegels en munten, omvatten zijn publicaties voor het grootste deel kleine opstellen, waarin hij de rijpe vruchten van zijn onderzoekingen over allerlei onderwerpen van het vroegere sociale leven heeft neergelegd. Voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een groot deel verschenen zij onder den titel van Oud-Amsterdamsche Verscheidenheden in het weekblad De Amsterdammer, waarvan de belangrijkste zijn verzameld in 4 bundels die onder den titel Uit onze oude Amstelstad afzonderlijk zijn verschenen. Een andere reeks opstellen waaronder enkelen ook over onderwerpen van den dag, verscheen in het dagblad De Amsterdammer. Weer anderen vonden elders een plaats in verschillende maand- week- en dagbladen. Ongeveer in het laatste jaar, naar ik veronderstel, was De Roever van tijd tot tijd bezig alle deze bijdragen in chronologische orde te verzamelen. Dit heeft de mededeeling van zijn litteraire nalatenschap in dit opzicht vergemakkelijkt. Althans voor een belangrijk deel. Want na het jaar 1890 vind ik de verzameling minder geregeld voortgezet. Sedert dat jaar is de opgave alzoo wellicht minder volledig. Aanvankelijk had ik er een keuze uit willen doen van wat mij het belangrijkst toescheen, doch de tijd heeft mij ontbroken aan het daartoe vereischte onderzoek de noodige zorg te wijden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘OUD HOLLAND’, NIEUWE BIJDRAGEN VOOR DE GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSCHE KUNST, LETTERKUNDE, NIJVERHEID enz. in 1883.Na den dood van zijnen medeoprichter in 1884, redigeerde hij den tweeden jaarg. alleen; - daarna trad Dr. A. Bredius tot de redactie toe. Van de Roever's hand verschenen de volgende Studies en Bijdragen in dit tijdschrift:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met uitzondering van dat op de twee laatste jaargangen, zijn naar mijn weten alle de alphabetische registers van het tijdschrift door De Roever samengesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Roever was redacteur van het AMSTERDAMSCH JAARBOEKJE, dat verscheen in de jaren 1888, 1889, 1890 en 1891, bij den Uitgever S.L. van Looy. Van zijn hand verschenen daarin de volgende bijdragen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIJDRAGEN IN ‘EIGEN HAARD’.W. Cz. Schouten's dochter (1881, no. 25). Vondel's wapen (1881, no. 31). Amsterdamsche Sinter-Klaas-herinneringen (1881). Het hooge huis te Muiden (1881). De eerste boekdrukker te Amsterdam (1881). Hoe onze voorouders op de bouwmaterialen toezagen door mr. Philarchaios (1881, no. 32). Een heeren garderobe uit de vorige eeuw door mr. Philarchaios (1881, no. 51). Meteorologie in de 17e eeuw door mr. Philarchaios (1881, blz. 335). Een ondeugend schilderij door mr. Philarchaios (1881, blz. 367). Wat men in de vorige eeuw voor schoolgeld moest betalen (1881, blz. 469). Iets over het Brandwezen te Amsterdam in vroegere eeuwen en over de slangbrandspuiten (Dec. 1881). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UIT ‘ONZE OUDE AMSTELSTAD’.Schetsen en tafereelen betreffende de Geschiedenis der Veste, het leven en de zeden harer Bewoners, door mr. N. de Roever. Uitg. Amst. S.L. van Looy.
Voor een belangrijk deel bevatten de 4 bundels dezer schetsen omgewerkte en vermeerderde opstellen in het Weekblad ‘de Amsterdammer’ onder den titel ‘Oud Amsterdamsche verscheidenheden’ (zie hierna), vroeger gepubliceerd. De eerste bundel verscheen in 1890 en bevat: Eene getuigenis omtrent Amsterdam's bloei in den aanvang der 17e eeuw. Straatnamen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nieuwe Kerk. Eene winkelgalerij in de zeventiende eeuw. Iets over ons drinkwater. Een bezoek bij den vice-admiraal Engel baron de Ruyter. Iets over werkliedenbeweging in vroeger tijd. De gevolgen van 1795, in het goudsmidsgilde. Herbergen, Muziekhallen en Danskamers. Koffie- en Chocoladehuizen. Een tweede bundel van hetzelfde jaar bevat: De Amsterdamsche doolhoven. Het miniatuur tooneel van Pieter Barbiers 1756. Iets over uithangborden. Begraven. Uit den franschen tijd. Regenten en ambtenaren. Een derde bundel verscheen in 1891 en bevat: Handel en nijverheid. Geestelijke gestichten. Bekende en vergeten Amsterdammers van verdienste. Marktschreeuwers. De vierde bundel, kort voor zijn dood afgedrukt, is met een biographische inleiding bezorgd door den heer D.C. Meyer jr. en staat te verschijnen. Hij bevat: De stad Amsterdam peter over den zoon van den grooten Keurvorst. De houding van de schutterij bij het pachters oproer in 1748. Rijden (Waterverkeer, Bestrating, sleden etc.). Iets over buitenplaatsen en over den Pauwentuin. Het ‘Monnikje’ en de ‘Ooyevaar’. De Amsterdamsche gilden van voorheen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GESCHRIFTEN. - VERSPREIDE OPSTELLEN (chronologisch).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OUD-AMSTERDAMSCHE VERSCHEIDENHEDEN.In het Weekblad de Amsterdammer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het Nieuws van den Dag (feuilleton).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ARTIKELEN IN DE AMSTERDAMMER, DAGBLAD VAN NEDERLAND.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NEDERLANDSCH ARCHIEVENBLAD, ORGAAN VAN DE VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN IN NEDERLAND. 1e JAARG. 1892-1893.Van de R's hand verschenen daarin de volgende bijdragen: Een brandvrij archiefgebouw, met teekening. De Begrooting voor den Amsterdamschen archiefdienst (voor 1893). |
|