| |
| |
| |
| |
Levensbericht van Dr. C. Ekama.
Cornelius Ekama werd den 5den April 1824 te Leiden geboren. Nog geen twee jaren oud, verloor hij zijn vader, Cornelius Ekama, hoogleeraar in de natuurwetenschappen te Leiden en rustte zijne verdere opvoeding op zijne moeder, Susanna Cornelia le Poole.
Als kind was hij een groot liefhebber van knutselen, en reeds toen gaf hij bewijzen van de groote zucht tot orde en nauwkeurigheid, die al hetgeen hij op lateren leeftijd leverde, kenmerkt. Na de kostschool te Noordwijk gevolgd te hebben, werd Ekama op zeventienjarigen leeftijd tot de academie bevorderd. Het propaedeutischen het candidaatsexamen legde hij cum laude af; doch dit laatste examen mocht zijn moeder niet beleven, daar deze in den aanvang van het jaar 1845 overleden was.
In den zomer van dit jaar maakte Ekama met twee zijner vrienden een voetreis in den Harz. Van deze reis behield hij de aangenaamste herinneringen, zoodat hij na een kleine twintig jaar nogmaals den Harz bezocht. Deze reis leverde hem slechts teleurstellingen op, daar veel van het natuurschoon toen reeds aan het gemak der reizigers was opgeofferd. Ekama bewonderde het oorspronkelijk schoon der natuur en opgewekt door de beschrij- | |
| |
vingen van Walter Scott, maakte hij telkenmale nieuwe plannen voor een reis naar Schotland; evenwel beletten zijne drukke bezigheden hem ze te verwezenlijken. Hij trachtte zich dan schadeloos te stellen, door zich gezichten uit Schotland te verschaffen, waarvan hij een uitgebreide verzameling bezat.
Den 10den Januari 1848 werd Ekama tot doctor in de medicijnen bevorderd op een proefschrift getiteld: ‘Quaedam de differentia anaemiam inter et chlorosin’, en op den 4den October van hetzelfde jaar tot doctor in de obstretie na verdediging van stellingen.
Waar zich nu te vestigen? Tusschen Haarlem en den Haag stond de keus. Toevallig vernomen hebbende, dat te Haarlem grootere kans bestond om binnen korten tijd een vaste praktijk te krijgen dan in den Haag, vestigde Ekama zich den 4den Juli 1848 metterwoon te Haarlem, alwaar hij den 28sten September de praktijk feitelijk aanvaardde. Zijne verwachtingen werden niet teleurgesteld; den 25sten October werd hij reeds aangesteld tot geneesheer aan het St. Elizabeth's-gasthuis en den 1sten Januari van het volgende jaar bij de Doopsgezinde gemeente, nadat hij er de praktijk twee maanden voor zijn voorganger had waargenomen.
Reeds eenigen tijd was Ekama verloofd met Susanna Hooglandt en den 31sten Mei 1849 huwde hij met haar. Dit huwelijk was helaas van korten duur, daar zij den 5den April van het volgende jaar overleed, hem nalatende een dochtertje van nog geen drie weken.
Den vrijen tijd, dien de praktijk hem toen nog ruimschoots overliet, besteedde Ekama aan de zorg voor zijn kind en aan studie. Hij werd lid van het gezelschap ‘Oefening in Wetenschappen’ en van de rederijkerskamer ‘Laurens Jansz. Coster’.
| |
| |
De laatstgenoemde vereeniging zal zeker veel hebben bijgedragen om bij Ekama belangstelling voor de geschiedenis van Haarlem an vooral voor het vraagstuk omtrent de uitvinding der boekdrukkunst op te wekken, die nog aangewakkerd werd door de Costerfeesten in 1856, aan welke hij een zeer werkzaam deel aan.
In 1855 werd Ekama lid van de rederijkerskamer ‘de Wijngaertrancken’ onder de zinspreuk ‘Liefd' boven al.’ Tal van redevoeringen van zeer verschillenden aard heeft hij in dezen vriendenkring gehouden, van welke enkele, o.a. ‘Het klokhuis en zijne klokken te Haarlem’ en ‘Romeyn de Hooghe en de Hortus medicus’ in druk verschenen zijn. Vele jaren was hij keizer van deze kamer, en even voor de opheffing in October 1874 werd door hem de laatste rede uitgesproken over de ‘Bouwvallen van het kasteel Duurstede bij Wijk’.
In 1872 had hij deze plaats bezocht en het hinderde hem, dat er niets gedaan werd, om het overblijfsel van hat gebouw, hetwelk zoo groot een rol in de geschiedenis van het Bisdom Utrecht gespeeld heeft, voor verder verval te bewaren. In woord en schrift heeft hij getracht hier verandering in te brengen, doch tot 1882 schijnt hij weinig resultaat op zijn pogingen te hebben gehad, daar de in ‘de Wijngaertrancken’ gehouden voordracht, toen in het tijdschrift ‘Eigen Haard’ met hetzelfde doel het licht heeft gezien.
In 1857, op den 10den December, was Ekama voor de tweede maal in het huwelijk getreden, thans met Marretje Johanna Knoops, uit welk huwelijk hem een zoon geboren werd.
Zijn praktijk had zich voortdurend uitgebreid; tal van gestichten en instellingen hadden hem achtereenvolgens tot geneesheer gekozen en in 1863 was hij tot Stadsge- | |
| |
neesheer benoemd. In deze betrekking heeft hij zich tweemalen bijzonder onderscheiden. Ten eerste bij de choleraepidemie in 1866, toen hij met de lijkschouw was belast en driemaal daags naar de begraafplaats ging om te beslissen, of de afgestorvenen ter aarde mochten worden besteld; zoodat de betrekkingen der overledenen de zekerheid hadden, dat het begraven niet geschiedde, dan na voldoende bewijzen van plaats hebbende ontbinding geconstateerd waren. Te meer is deze toewijding van hem te waardeeren, omdat tijdens de epidemie zijn echtgenoote overleed. Ten tweeden male onderscheidde hij zich bij de pokken-epidemie in 1872, toen hij met de behandeling der lijders in het gasthuis voor besmettelijke ziekten op de Kraaienhorstergracht was belast.
Ekama had zich al spoedig een naam verworven door zijn kennis van Haarlem's geschiedenis en zijn liefde voor de schilderkunst en voor oudheden, zoodat hij in 1869 tot lid der Commissie van Toezicht op het Stedelijk Museum te Haarlem werd benoemd. Aan zijn bibliographische kennis, die zich o.a. in zijn toen reeds vrij omvangrijke bibliotheek openbaarde, had hij het te danken, dat na het vertrek van Dr. D. Lubach naar Kampen, de keus van bibliothecaris van Teylers Stichting op hem viel. Aan deze bibliotheek wijdde hij zich nu met alle kracht en na volbracht ziekenbezoek bracht hij op Teyler de aangenaamste uren zijns levens door. Ieder, die gebruik van deze rijke bibliotheek gemaakt heeft, weet hoeveel moeite Ekama zich gaf, om hem het verlangde te verschaffen en hem bij het zoeken naar literatuur behulpzaam te zijn.
In 1881, na het in gebruik nemen der nieuwe bibliotheek, aanvaardde Ekama het groote werk, het maken van een nieuwen catalogus. Na eerst bij verschillende | |
| |
bibliotheeken een onderzoek naar de beste inrichting van den catalogus ingesteld te hebben, begon hij het werk met een moed, die menig jongere van dagen beschaamd zou maken. Na negen jaren arbeid was het werk gereed. Hij was niet tevreden geweest een opsomming te leveren van de boekwerken, die Teylers kasten vullen; neen, elk boek moest nauwkeurig beschreven worden, zoodat hij, die den catalogus raadpleegde, dadelijk zien kon, of het boek aan zijne wenschen zou voldoen. Voor verzamelwerken en encyclopediën werd menigmaal de volledige inhoud opgegeven, met mededeeling van de verschillende schrijvers; ook bij vele tijdschriften was dit het geval, terwijl belangrijke plaatwerken uitvoerig werden gecollationneerd.
Lang zou Ekama de voldoening van zijn werk niet genieten. De influenza van 1889-90 gaf een grooten knak aan zijn gezondheid; want hoewel zelf niet door de ziekte aangetast, was de door haar in de praktijk veroorzaakte drukte te groot voor den bejaarden man. Den 9den Augustus op Teyler werkzaam zijnde, werd hij getroffen door een apoplexie, die hem te midden zijner boeken neerwierp. Gelukkig waren zijne geestvermogens gespaard, doch zijn linkerzijde was verlamd. Na weken herstelde zich dit grootendeels. De praktijk moest hij in September neerleggen, maar daardoor smaakte hij de voldoening te ondervinden, dat tal zijner patienten hem hoogst ongaarne misten. Aan bewijzen van belangstelling ontbrak het in die dagen niet en hij kon geen woorden vinden om uit te drukken, hoe dankbaar hij hiervoor was.
Nog enkele malen kon hij zijn geliefde tuin doorwandelen, doch op een morgen was de macht tot loopen weer plotseling verdwenen en nu voor goed. Van dat oogenblik was zijn energie gebroken. Een gevatte koude | |
| |
maakte na een kortstondig lijden nog onverwacht op den 8sten Januari 1891 een einde aan zijn welbesteed leven.
Mede door wetenschappelijke genootschappen werden zijn verdiensten gewaardeerd; in 1870 zag Ekama zich benoemd tot lid van het ‘Historisch Genootschap’ te Utrecht en in 1874 tot lid der ‘Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde’ te Leiden. In het bestuur van menige vereeniging heeft hij een eervolle plaats ingenomen. Meer dan 30 jaren is hij penningmeester van het Departement Haarlem der ‘Maatschappij ter bevordering van Nijverheid’ geweest en hij was penningmeester der ‘Nederlandsche vereeniging van spoorwegartsen’. Toen hij voor die betrekking wegens zijn ziekte bedanken moest, werd hij tot eerelid van het bestuur benoemd.
Voor de zieken, die zijn hulp inriepen, was Ekama niet alleen een geneesheer, maar dikwijls ook een vriend met raad en daad.
Een verzamelaar in den waren zin des woords was Ekama. Dit blijkt niet alleen uit de verzamelingen van onderscheiden aard, welke hij heeft nagelaten, bijvoorbeeld de verzameling van boeken en platen den patriottentijd betreffende en van die, welke op Haarlems geschiedenis betrekking hebben, maar ook uit vele zijner geschriften, vooral die van eenigzins grooteren omvang. Hij bezat een ontzaglijk geduld om gegevens te verzamelen; die te rangschikken was zijn lust. Men denke slechts aan zijn ‘Geschiedenis van Haarlem, in tabellarische volgorde’, aan zijn ‘Catalogus van boeken, pamfletten, enz. over de geschiedenis van Haarlem’ enz. Zijne verhandeling over ‘Het Haarlemmermeerboek’ kon hij schrijven, omdat hij alle verschillende uitgaven van dit werk verzameld had. De schijnbaar onbeduidendste voorwerpen bewaarde hij en wanneer hij ze geordend had, stond | |
| |
men verbaasd over de belangrijkheid der verzameling. Op deze wijze is het hem moge gelukken veel te vereenigen wat verspreid was en veel te bewaren wat anders verloren zou zijn gegaan.
Wat Ekama op zich nam, volvoerde hij, en hij zou niet gerust hebben, voordat hij zijn taak naar zijn beste krachten ten einde had gebracht.
Dr. H. Ekama.
| |
| |
| |
Lijst der geschriften van Dr. C. Ekama.
1848 | Dissertatio medica inauguralis continens quaedam de differentia |
| anaemiam inter et chlorosin. |
1849 | De chloroform en hare werking op menschen en dieren, groo- |
| tendeels volgens eigene proeven, naar het Hoogduitsch van Mar- |
| tin en Binswanger. |
1853 | Kliniek der buikziekten. Uit het Hoogduitsch van E.H. Henoch. |
1853 | De aard, verschijnselen en behandeling der tering. Uit het En- |
| gelsch van Richard Payne Cotton. |
1861 | Chronologisch overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen der |
| stad Haarlem, uit de voornaamste bronnen bijeengebracht. |
| In 1865 verscheen een tweede druk onder den titel: Geschie- |
| denis der stad Haarlem in tabellarische volgorde. |
1864 | Het bestaan der ziel, beschouwd van het standpunt der natuur- |
| wetenschap, naar het Hoogduitsch van Dr. C.G. Th. Reute. |
1866 | De zeebaden en hun gebruik, voor badenden geschetst. |
1866 | Het beleg van Haarlem door Vrouwe Jacoba, in 1426. |
1867 | Het klokhuis en zijne klokken te Haarlem. |
1868 | Een eerste schrede (Gedrukt in ‘de Nederlandsche Spectator’). |
| Een recensie van het boek van Dr. A. van der Linde: ‘Bi- |
| bliographie van Haarlem’. |
1869 | Romeyn de Hooghe en de Hortus medicus met het standbeeld |
| van L. Jz. Coster. |
1870 | Het Haarlemmermeer-boek. (Gedrukt in ‘de Navorscher’). |
1872 | Beleg en verdediging van Haarlem, in 1572 en 1573. |
1874 | Catalogus van boeken, pamfletten, enz., over de geschiedenis van |
| Haarlem, van de omstreken, van eenige voorname inwoners en |
| van het huis van Brederode. |
1882 | Het kasteel te Wijk bij Duurstede (Gedrukt in ‘Eigen Haard’). |
1883 | Wetenschappelijk en alphabetisch zaak- en naamregister op het |
| Album der Natuur. 1864-1882. |
1885-89 | Fondation Teyler. Catalogue de la Bibliothèque. |
| In verschillende tijdschriften vindt men nog enkele kleinere |
| mededeelingen van onderscheiden aard. Ook heeft Ekama mede- |
| gewerkt aan ‘Een schat van kennis’ en aan de ‘Geschiedenis en |
| Beschrijving van Haarlem door F. Allan’. |
|
|