Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1887
(1887)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van Mr. A.E.J. Modderman.Bij Koninklijk besluit van 18 Augustus 1879 was aan het ministerie Kappeyne het gevraagde ontslag verleend. In zijn plaats kwam het kabinet van Lynden aan het hoofd van 's lands zaken. De portefeuille van Justitie was daarbij in handen gegeven van den Leidschen Hoogleeraar Mr. A.E.J. Modderman. Een ministerieel leven in Nederland is kort. Ook Modderman heeft niet zeer lang den zetel achter de groene tafel ingenomen. Aan scherpe beoordeeling zijner woorden en daden, aan heftige kritiek van zijn regeeringsbeleid heeft het hem in dien korten tijd niet ontbroken. En dat niet alleen van de zijde zijner tegenstanders. Beproefde vrienden, wier toewijding aan zijn persoon hem menigmaal ondubbelzinnig was gebleken, betreurden het onverholen, dat hij de professorale toga verwisseld had voor den ministerrok, dat hij het stil studeervertrek had verlaten om zich te werpen te midden van het gewoel van het politieke leven. Met het hart op de tong, zonder eenige terughouding zich uitend tegenover ieder, die hem met oprechte of met gekunstelde ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trouwelijkheid naderde, onbekwaam om kwaad te denken van zijn medemenschen, diep ongelukkig als hij iemand in ontevreden stemming of ook maar onvoldaan van zich moest laten gaan, oprecht als de duiven, zonder zelfs het minste begrip te hebben van slangenvoorzichtigheid, miste hij vele van die eigenschappen, welke, naar men beweert, den staatsman onmisbaar zijn. Toch is er wellicht nooit een minister in ons vaderland geweest, die zich zoozeer woning heeft weten te maken in de harten van duizenden zijner landgenooten, wiens aftreden door zeer velen zóó oprecht werd betreurd, als juist Modderman. Dat feit bewijst reeds genoeg, dat Modderman was een persoonlijkheid; dat hij niet alleen was een geleerde, die door geestesgaven uitblonk en door beminnelijke hoedanigheden zijne leerlingen aan zich wist te verbinden, maar dat hij in den tijd, waarin hij leefde was de vertegenwoordiger van een beginsel, bij welks consequente toepassing als bewindsman, hij scherpe afkeuring, maar ook tevens warme bewondering opwekte. Dat beginsel is de kracht geweest, die zijn leven heeft bezield en die hem, ondanks zijn buitengewoon zachte natuur, gestempeld heeft tot een man. Gevoelsmensch als hij was in hooge mate, leed hij er onder, meer dan velen zelfs zijner vrienden hebben vermoed, wanneer hij door zijn optreden antipathiën had opgewekt, of als men zich met onwil van hem keerde. Zelf een open oog hebbend voor het goede, dat hij vond in iederen mensch, bij iedere richting, bij elke partij, en daarom voor allen een plaats hebbend in zijn hart, was het hem steeds een scherpe doorn in het vleesch, wanneer harde woorden of onvriendelijke blikken hem het bewijs waren, dat men bij de beoordeeling van zijn woorden of daden geen rekening hield met hetgeen hij voor waar hield en goed. Zelf het goede opmerkend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en waardeerend, waar hij het vond, was eene even milde beoordeeling van zijn werken en streven eene behoefte voor zijn ziel. Maar de koude werkelijkheid toonde hem telkens weêr, dat de menschenmaatschappij zoo geheel anders is dan hij zich die wenschte en droomde. Zij leerde hem door menige bittere ervaring, dat wie pal wil staan voor een beginsel, naast veler sympathie ook veler onwil opwekt. Toch heeft hij, hoeveel leed hem dit laatste ook kostte, zich door niets laten afleiden van den weg, dien hij zich had afgebakend. Toch bleef hij het vaandel, waaronder hij zich had geschaard, getrouw, ook al smartte het hem vaak diep, dat hij daarbij zelfs eigen partijgenooten van zich vervreemdde. Idealisme stond er in die banier geschreven. Staatsman mochten velen hem niet willen genoemd zien, idealist was de eeretitel waarop hij roem droeg. Het recht van het ideaal heeft hij verkondigd, eerst in zijn bezielend woord, later, toen het hem gegeven was, zijn beginsel in toepassing te brengen, schier door ieder zijner regeeringsdaden van beteekenis. Daarin lag het geheim, dat zoo velen met steeds klimmende ingenomenheid hem zagen deelnemen aan het bestuur van 's lands zaken en hem met zoo oprecht leedwezen zijn ministerieelen zetel zagen verlaten. Het was voor zeer velen eene verkwikking, in onze dagen van koud realisme, in onzen tijd van koele berekening, waarin zooveel verwacht wordt van het verstand alleen en waarin men vaak zoo weinig begrip toont te hebben van een warm hart, een vrijzinnig bewindsman te zien optreden, die den moed had om door woord en daad getuigenis af te leggen van zijn zin voor het ideale, van zijn geloof in en zijn vertrouwen op het eeuwig ware en goede. Zijn krachtig geloof, zijn oprecht vrome zin, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in zoo schoone harmonie met zijn voortreffelijke geestesgaven, hebben hem bij de nederlandsche natie bemind doen zijn boven velen, en zijn vroegtijdig afsterven bijna zonder onderscheid door allen doen beschouwen als een nationale ramp. Niet alleen de groote mate zijner kennis waarvan zijn woord getuigde, maar bovenal de gloed en de bezieling, die er uit spraken, hebben hem gezag verleend als slechts weinigen. Nooit heeft hij zich zelf verloochend. Hetzij hij als hoogleeraar ex cathedra tot zijn leerlingen of als minister tot 's lands vertegenwoordigers het woord voerde, wat hij gaf, het was geheel zich zelven, geheel zijn eigen persoonlijkheid, zooals zich die van der jeugd af aan in één zelfde richting had ontwikkeld. Mr. Antony Ewoud Jan Modderman was Groninger van geboorte. Den 27sten September 1838 aanschouwde hij het eerste levenslicht te Winschoten, alwaar zijn vader Hendrik Jacob Herman Modderman procureur was. Aan hem en niet het minst aan zijne moeder Adriana Sibilla Catharina Emmen gevoelde Ewoud zich met de innigste banden van kinderliefde gehecht. Wat hij in later jaren is geworden, de gelukkige ontwikkeling der hem geschonken talenten, zijn warme liefde voor recht en waarheid, zijn zin voor het schoone en goede, hij dankte het eerst en vooral aan den invloed der ouderlijke woning. Grootgebracht te zijn door vrome ouders, Modderman beschouwde het altijd als een der grootste voorrechten, die een mensch kunnen ten deel vallen. Menigmaal, als hij in later jaren sprak over de nooden van zijn tijd en over de toekomst van zijn land, betreurde hij het bovenal, dat in zoovele gezinnen die godsdienstige toon wordt gemist, waarvan hij in het ouderlijk huis de gezegende vruchten had leeren kennen. Onder de gunstigste omstandigheden ontwikkelde de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jonge Ewoud zich reeds vroegtijdig. Toen zijn vader, die in 1840 lid van de 2e kamer der Staten Generaal was geworden, in 1847 naar den Haag werd geroepen als lid van den Hoogen Raad, werd hij aldaar op de toen zeer bekende school van den Heer Burnier geplaatst. Loffelijke getuigschriften telken jare aan hem uitgereikt getuigen van de buitengewoon snelle vorderingen, die hij maakte. Den 3den September 1850 werd hij toegelaten tot de lessen op het gymnasium, die hij tot 1 September 1856 bleef volgen, op welken dag hij quam honorificentissime promoveerde naar de Hoogeschool, met het houden eener oratio de Horatii sententia in Epist. ad Pisones Vs. 309: Scribendi recte sapere est et principium et fons. Aan de academie te Leiden zette hij de op het gymnasium aangevangen oefeningen voort. Den 15den werd hij als student aldaar ingeschreven. Een juist beeld van den innigen band, die tusschen Modderman en zijn moeder bestond, geeft ons de brief, welken zij aan haren zoon schreef, toen hij het ouderlijk huis verliet, om dat voor de studentenkamer te verwisselen, een juist beeld ook van de lieve, vrome vrouw, wier zacht gemoed van zoo grooten invloed is geweest op de vorming van haren Ewoud. ‘Hoe ge thans uwen kostbaren tijd zult besteden’, zoo schreef zij o.a., ‘daarvan hangt voor het grootste gedeelte uw volgend levensgeluk af. Zorg dan mijn lieve zoon, dat gij later altijd met zelfvoldoening en zonder blozen aan dezen tijd terug kunt denken’. Modderman heeft het vertrouwen zijner moeder niet beschaamd, zijn académietijd is een schoone periode in zijn leven. Met hart en ziel zich wijdende aan de studie, behoorde hij echter niet tot die afgezonderd levende blokkers, wiep geen andere herinnering aan hun academieleven kan bijblijven, dan die aan de collegebanken en aan het studeervertrek. Hij be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woog zîch te midden van het volle frissche studentenleven. Geen der genietingen, welke dat leven in zoo ruime mate den jongeling schenken kan, bleef hem vreemd. Eigenaardig heeft hij het vele jaren later, - helaas, het was de laatste maal dat zijn stem zou worden gehoord! - beschreven, toen hij als voorzitter der algemeene reuniecommissie den Leidschen studenten van 1885 toesprak en getuigde van de dagen, ‘waarin men gelijktijdig en vereenigd geniet al dat bijzondere geluk dat aan de onderscheidene leeftijden eigen is: de onbezorgdheid van de jeugd, de kracht van den jongeling en de vrijheid van den man, de dagen, waarin vriendschapsbetrekkingen worden aangeknoopt, zooals op later leeftijd nimmer worden gesloten en die het gansche lieve leven lang blijven voortduren in onverzwakte kracht’. Nadat hij zijn mathesis- 19 December 1856 magna, en zijn propaedeutisch examen 6 Juni 1857 summa cum laude had afgelegd, kon hij zich aan zijn lievelingsstudie, de rechten gaan wijden, zonder daarom zijn oude liefde: de klassieken, te vergeten. Jong aan de academie gekomen, met bemiddelde ouders, drong niets hem om met overhaasting zich den doctorstitel te verwerven. Twee jaren besteedde hij voor zijn studie van het Romeinsche recht, waaruit hij later altijd en altijd weer putte. Met hoeveel liefde hij zich daaraan had gewijd, bewees zijn candidaatsexamen, dat hij 18 Mei 1859 aflegde. Het examen, zoo liet één der Leidsche hoogleeraren zich tegen den vriend zijns vaders, den heer Levyson Norman uit, was niet goed geweest, het was eminent. Korten tijd slechts mogt de oude heer Modderman, die met de grootste belangstelling de rechtsgeleerde studiën van zijn zoon volgde, diens aanvankelijk succes overleven. ‘Werk maar niet te veel, spaar toch uwe gezondheid!’ zoo had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ewoud, even voor hij zijn examen deed, zijn vader geschreven. Niet lang daarna stierf de man, diep betreurd door de zijnen, niet het minst door Ewoud, die met heel zijn hart aan zijn vader hing. Verschillende omstandigheden maakten het wenschelijk, dat hij na den dood zijns vaders terstond zelfstandig zou kunnen optreden. Zijn meerderjarigverklaring werd bij den Koning aangevraagd. Nog in den loop van 1859 werd daarop gunstig beschikt. In de vier studiejaren, welke nu volgden, legde hij den grond tot die degelijke kennis van het strafrecht, welke hem voornamelijk tot een man van zoo groote beteekenis voor zijn vaderland heeft gemaakt. Zijn geheele natuur drong hem daartoe. De rechterlijke loopbaan zijns vaders had hem reeds op jeugdigen leeftijd de gelegenheid geschonken, om meer dan anderen te hooren van en te spreken over onze nederlandsche strafwetgeving en hare toepassing. Zijn ontvankelijk gemoed, zijn ideale zin, zijn geloof in het goede, dat leeft in iederen mensch, ook in den meest verdorven misdadiger, bracht hem reeds vroeg in opstand tegen de criminaliteit en de stelselloosheid van den tot een nederlandsch strafwetboek gevormden Code Pénal. Ofschoon erkennend, dat de wet van 29 Juni 1854 verbeteringen had aangebracht, lieten ook hier het gebrek aan een vast stelsel en de halfheid van den genomen maatregel hem onvoldaan. Een nieuw strafwetboek, op eene zuivere, met den aard en de behoeften onzer natie strookende theorie gebouwd, was volgens zijne reeds vroeg gerijpte overtuiging, voor Nederland eene noodzakelijkheid. Die overtuiging drong hem, om door ernstige en veelzijdige studie en door grondig onderzoek zich te vormen tot den man, die uit kracht van zijn kennis en bekwaamheid het recht zoude hebben tegenover de natie op te treden als de verkondiger van die begin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
selen, volgens welke naar zijne innige overtuiging onze strafwetgeving zoude moeten worden hervormd. Gaven deze overwegingen, deze roeping, die hij gevoelde, richting aan zijn studie, zij waren het ook, die zijn pen bestuurden bij het schrijven van het academisch proefschrift, met welks openbare verdediging hij op den 13den Juni 1863 den graad verwierf van Doctor in het Romeinsch en Hedendaagsch Recht. Intusschen niet het strafrecht alleen had Moddermans liefde. Philologische studiën waren hem vaak eene uitspanning. En dat hij reeds als student met groote belangstelling niet alleen, maar ook met helderen blik de politieke gebeurtenissen van zijn land volgde, dat bewijzen de berichten, die hij in die dagen als buitenlandsch correspondent plaatste in het te Frankfurt a.M. uitgegeven liberale dagblad, die Zeit, en menig stuk van zijne hand over allerlei vragen des tijds door hem geplaatst in het Vaderland en in de Middelburgsche, vooral echter in de Tielsche Courant. Hoe hij gedurende den tijd, dien hij aan de Academie doorbracht, ook door zijn medestudenten als een der bekwaamsten werd geacht en geëerd, blijkt uit zijn benoeming in verschillende belangrijke commissiën. Zoo was hij lid der redactie van den Leidschen Studenten-Almanak, waarin hij ook als schrijver optrad, en werd hij door de leden van het corps benoemd in eene commissie aan welke opgedragen werd het schrijven van een open brief, naar aanleiding eener redevoering, welke één der volksvertegenwoordigers in de zitting van de tweede kamer der Staten-Generaal van 8 November 1860 had uitgesproken, waarin, volgens het oordeel der Leidsche academieburgers, eene zware en ongegronde beschuldiging was geuit, als zoude onder de studeerende jongelingschap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich een ongelukkige geest van gemakzucht en van tegenzin voor inspanning hebben geopenbaard. Die open brief is zeker wel voornamelijk uit Moddermans pen gevloeid, getuige het present-exemplaar door de commissie van redactie aan zijne moeder aangeboden. Hoewel het stuk den nog zeer jeugdigen stylist verraadt, doet de wijze waarop de schrijver zijne zaak verdedigt, den scherpzinnigen debater van later tijd reeds herkennen en bewijst het antwoord, hetwelk de commissie van den bewusten vertegenwoordiger ontving, dat de Leidsche studenten moeilijk een beter pleitbezorger hadden kunnen verkiezen. Hoe was inmiddels de jeugdige briefschrijver tot man gerijpt, toen zijne hierboven reeds vermelde dissertatie (de Hervorming onzer Strafwetgeving. Kritische beschouwing der wet van 29 Juni 1854 Staatsblad n0. 102 houdende eenige veranderingen in de straffen op misdrijven gesteld) het licht zag. Met krachtige hand breekt hij daarin den staf over onze toenmalige strafwetgeving, ‘stelselloos en vol ongerijmdheden, beantwoordend noch aan de eischen van wetenschap en praktijk, noch aan de behoefte der natie, noch aan de belangen van den staat, noch aan den toestand der beschaving. Een afzichtelijk geheel, den menschenvriend tot aanstoot, den burger tot gevaar, den vaderlander tot beschaming, voor de rechtsgeleerden een bron van voortdurenden strijd.’Ga naar voetnoot1 Bij deze sterke afkeuring van het bestaande zette hij zich neêr tot de beantwoording van deze twee vragen: hoe komt het, dat wij tot dusverre in onze pogingen om ons eene bruikbare, nationale strafwetgeving te verschaffen, niet zijn geslaagd? Wat moet gedaan worden om deze groote hervorming tot stand te brengen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verschillende overwegingen deden hem besluiten om voor zijn proefschrift slechts een deel der beschouwingen, waartoe zijne studie hem geleid had, te doen drukken. Het verscheen als eerste gedeelte, terwijl hij zich voorstelde later een tweede stuk te doen volgen. Dit voornemen is echter nooit tot uitvoering gekomen. Het is Modderman gegaan, als menigeen, die de hoogeschool verlaat met het vaste voornemen om de resultaten van voortgezette studie in geschrift te brengen, maar bij wien die goede voornemens schipbreuk lijden op de veelzijdige beslommeringen van het maatschappelijk leven. Intusschen, de verschijning van Modderman's dissertatie deed de aandacht al aanstonds in hooge mate op zijn persoon vestigen. De oud-raadsheer van Deinse roemde het als ‘een helder schitterend licht, waardoor dat van duizende lampen als het ware werd verduisterd’, en als met een zienersblik schreef professor Bake in het Leidsche dagblad van 15 Juni 1863: ‘Wanneer zulk eene kritische beschouwing over de wet van 29 Juni 1854, die over alle deelen onzer strafwetgeving heerschappij voert, geleverd wordt, als het academisch proefschrift met welks verdediging de Heer A.E.J. Modderman heden den graad van doctor in het Romeinsch en Hedendaagsch regt verkreeg, dan is er hoop op eene spoedige hervorming onzer strafwetgeving, want dan behoeft men niet ver te zoeken naar het helder en bekwaam hoofd en de geoefende hand, om in plaats van het fransche Code pénal met zijn aanvullingen en wijzigingen een nieuw strafwetboek te krijgen, voor het nederlandsche volk geschikt en voor onzen tijd geijkt. Niet lang is Modderman dan ook ambteloos gebleven. Hij keerde na zijne promotie in den Haag terug en legde 4 September 1863 den eed af als advocaat bij den Hoo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen Raad. Maar reeds 25 Augustus van het volgend jaar pleitte hij voor het laatst voor het provinciaal Hof van Zuid-Holland in een geschil tusschen drie inwoners van Moordrecht en twee uit de gemeente Langerak, door den jongen advocaat den raadsheeren voorgesteld als 3 moordrechters en 2 lange rakkers. Na afloop der behandeling van die zaak kon de fungeerende voorzitter raadsheer Jhr. Mr. Beelaerts van Blokland in eene korte afscheidsrede, waarin hij met grooten lof gewaagde van de bekwaamheden van den jeugdigen geleerde, hem gelukwenschen met de eervolle betrekking, die hem was opgedragen. Den 21sten Juli te voren toch had de Amsterdamsche gemeenteraad hem benoemd tot Hoogleeraar in de faculteit der rechtsgeleerdheid aan het Athenaeum Illustre. Opende die benoeming aan Modderman eene maatschappelijke loopbaan het meest aan zijne neigingen beantwoordende en het geschiktst voor de verdere ontwikkeling zijner talenten, zij gaf tevens aanleiding om zijn liefsten wensch in vervulling te brengen. Voor zijn vertrek naar Amsterdam toch werd hij in het huwelijk verbonden met Elizabeth Anna Louise de Vos van Nederveencappel, dochter van den lateren voorzitter van den Hoogen raad van dien naam. Wien het gegund is geweest tot Modderman's vrienden te behooren en door hem ontvangen werd onder zijn gastvrij dak, die brengt zich steeds met welbehagen de uren te binnen, waarin hij getuige mocht zijn van het stil huiselijk geluk in die vriendelijke woning gesmaakt. Een trouwe gade, een lieve moeder hunner kinderen was hem de levensgezellin, die hij zich gekozen had. Met liefderijke zorgen hem omringend in de eerste jaren van hun huwelijk, toen de toekomst beiden nog tegenlachte, was zij in later tijd, toen de moeiten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en bezwaren des levens meer en meer zijn voorhoofd rimpelden en zijne haren vroegtijdig vergrijsden, hem een krachtige steun; een onvermoeide, trouwe zorg eindelijk, toen de dagen van lichamelijk lijden gekomen waren en een vreeselijke kwaal zijn nog zoo jong leven sloopte. Maar in die eerste dagen in de hoofdstad dacht het jonge gezin nog aan geen moeiten en bezwaren. Al spande Modderman zich al aanstonds met alle krachten in om zijn onderwijs zoo belangwekkend mogelijk te doen zijn, om door de wijze, waarop hij op zijn colleges de resultaten van zijn studie mededeelde, bij zijn studenten liefde voor de wetenschap te ontvonken, en al werd dus menig uur in het stille studeervertrek doorgebracht, toch scheen in dien tijd het zonnetje van het huiselijk geluk schier onafgebroken in de echtelijke woning; de zware dagen, die later komen zouden, lagen nog ver in de duistere toekomst. Den 24sten October 1864 aanvaardde de nieuwe Hoogleeraar zijn ambt met het houden der gewone inaugurale rede. Straf geen kwaad was de titel, dien hij aan die redevoering gaf, welke, weldra in druk uitgegeven, niet minder dan zijn dissertatie veler aandacht trok. Er is weinig van Modderman's hand in druk verschenen; een schrijver is hij niet geweest. Het meest wat van zijn hand ter perse is gekomen, zijn gelegenheidsstukken. Maar telkens als hij er toe gebracht werd om het gesproken woord door den druk meer algemeen bekend te maken, had hij ook een deel van zijn zieleleven neêrgelegd in hetgeen de omstandigheden hem genoopt hadden te schrijven en uit te spreken. Zoo ook thans. Hervorming onzer strafwetgeving was ook nu weder de grondgedachte, die hem tot de keuze van zijn onderwerp had gebracht. Was het Beccaria geweest, die een eeuw geleden den stoot had gegeven tot hervorming van de wetenschap en de praktijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het strafrecht, met de strekking om de strafwetgeving in harmonie te brengen met de zedeleer, er bleef nog veel te doen over. Dat aan te toonen, het zou de grondtoon vormen van zijn onderwijs. Ter kenmerking dus van den geest, welke dat onderwijs zoude ademen, gaf hij thans zijne beschouwingen over den rechtsgrond, het wezen en het doel der straf. Welk beginsel hem tot zijn overtuiging gebracht had, heeft hij eigenaardig uitgedrukt in het motto, hetwelk hij neergeschreven heeft op het titelblad van het gedrukte exemplaar zijner redevoering, dat hij, met wit papier doorschoten, met talrijke kantteekeningen heeft verrijkt. Romeinen XII vers 21: overwint het kwade door het goede staat daar te lezen. Dat teekent Modderman geheel. Opheffing van den strijd, welke door de in die dagen nog gewone opvatting van het strafrecht in het binnenste van den mensch werd in het leven geroepen, verzoening van het strafrecht met godsdienst en zedeleer, dat was de schoone taak, die hij zich voorstelde te volvoeren geheel in overeenstemming met zijn ideale levensopvatting. Er was in die dagen voor een jongen man, nog nauwelijks de maatschappij binnen getreden, moed noodig om dat hervormend woord te doen hooren. Hij gevoelde het, dat hij op veler tegenstand zoude stuiten. Zelf gaf hij in zijn rede aan zijn bestrijders het woord. De rust van den staat zou in gevaar gebracht worden door de verwezenlijking zijner theoriën. In naam der voorzichtigheid vooral zou protest worden aangeteekend tegen zijn leer. Maar gelijk eerst de folterbank, later brandijzer en geeselpaal waren verdwenen, zoo zou, aldus profeteerde hij, de tijd komen, waarin ten derde male de vrees als raadsvrouw zou worden afgedankt, waarin de publieke moraal en de private moraal met elkander zouden worden verzoend, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin de straf zou ophouden een waarachtig kwaad te zijn, zonder nadeel voor de rechtszekerheid en zonder dat men het oude strafrecht zou betreuren. Is dat eene gissing? zoo vroeg hij. Neen, dus luidde zijn antwoord, dat is de onverbiddelijke logica der feitenGa naar voetnoot1. Inderdaad, de tijd is gekomen, waarin Modderman's theorie, door hem zelf in ons nationaal strafwetboek nedergelegd, door hem zelf in 's lands hoogste vergaderzalen verdedigd, heeft gezegevierd over de woordvoerders der voorzichtigheid en over de nog zooveel heftiger bestrijders, die de humaniteit in het strafrecht afkeurden op grond van het geschreven woord van God. Zal zijn voorspelling geheel in vervulling komen? Zal in Nederland het oude strafrecht niet meer worden betreurd? ‘Wat practisch onuitvoerbaar is, is theoretisch onjuist,’ heeft Modderman eens gezegdGa naar voetnoot2. Welke uitspraak zal in ons land de praktijk doen over Modderman's theorie? Wij meenen dat iedere wetgeving rekening moet houden met de moreele ontwikkeling van het volk waarvoor zij dienen moet. Professor Pfotenhauer te Bern, die in 1882 den staf brak over de in 1880 in de tweede kamer door Modderman uitgesproken rede tot bestrijding der doodstrafGa naar voetnoot3, haalt Zwitserland aan als bewijs van de onhoudbaarheid van Modderman's leer aangaande de straf. Moge het aan het Nederlandsche volk gegeven zijn te toonen, dat het hoog genoeg staat om te kunnen leven onder eene strafwetgeving, doortrokken van de humane en idealis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tische beginselen van zijn betreurden Minister van Justitie. Modderman's zesjarig verblijf in Amsterdam, waarin hij studenten en ambtgenooten beide nauw aan zijn persoon wist te verbinden, was een bewijs, dat hij niet alleen geschikt was voor het studeervertrek en den katheder, maar dat hij zich ook uitnemend wist te bewegen op het ruime veld van het sociale leven. Reeds in September 1864 was door zijne benoeming door de Conseil d'administration de l'association internationale pour le progrès des sciences sociales, tot lid van het comité ter voorbereiding der zitting van het volgend jaar, gebleken, dat men ook reeds in het buitenland in hem den man der wetenschap waardeerde. En ook in ons vaderland werd hij weldra benoemd in verschillende geleerde genootschappen. Zoo nam in Juni 1865 de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden hem onder hare leden op, van welke vereeniging hij als lid der commissie van redactie in 1872 de wet hielp herzien. De vereeniging van statistiek in Nederland, het Historisch genootschap gevestigd te Utrecht, de Hollandsche Maatschappij van fraaie kunsten en wetenschappen, later ook het Indisch genootschap telden Modderman onder hunne leden. In de zoogenaamde Vrijdagsche vereeniging te Amsterdam trad hij herhaaldelijk als spreker op ter verdediging van stellingen, waarbij hij zich niet slechts bepaalde tot het veld van studie voor zijn professoraat aangewezen, maar waarin vraagpunten van allerlei aard door hem in debat werden gebracht. Eene betrekking, die hij tot Maart 1871 met voorliefde vervulde, schonk hem in Januari 1865 zijne benoeming door den Koning tot lid der Commissie van administratie over de gevangenissen te Amsterdam. Niet minder aangenaam was hem zijne verkiezing tot Hoofdbestuurder der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die laatste betrekking gaf hem in 1868, toen hij de 83e Algemeene vergadering der Maatschappij presideerde, gelegenheid tot het houden eener belangrijke openingsrede, die wellicht het eerst de oogen deed vestigen op Modderman als politiek persoon. In die rede, waarin hij de organisatie van ‘het Nut,’ in vergelijking bracht met den regeeringsvorm onzer oude republiek, was het vooral zijne herinnering aan wat de Maatschappij tot vestiging en ontwikkeling van het nationaal onderwijs had gedaan, hetgeen velen in den lande gunstig voor hem stemde en hem deed rangschikken onder de gelederen der partij, die volksontwikkeling door de volkschool in haar banier had geschreven. Opmerkelijk is het, hoe reeds bij die gelegenheid door Modderman een woord werd gesproken geheel in overeenstemming met zijn later in Nederland spreekwoordelijk geworden: ‘herziet uzelve.’ ‘Zeker, de bondgenootschappelijke regeeringsvorm onzer republiek,’ zoo sprak hij ongeveer, ‘ik zal ze niet in bescherming nemen. Doch wetsartikelen en regeeringsvormen hebben voor de volkeren slechts eene betrekkelijke waarde; indien volken ongelukkig worden, indien staten te niet gaan, het is niet omdat de wetten, maar omdat menschen ziek zijn’Ga naar voetnoot1. ‘Wilt ge uwe wetten herzien, ik ben van wetsherziening niet afkeerig,’ zoo sprak hij later, toen de ondervinding van nog een tiental jaren over hem was heengegaan, ‘maar tot diegenen, die meenen dat men door herziening van wetten alleen zedelijke of maatschappelijke kwalen genezen kan, tot hen zeg ik: herziet uzelve’Ga naar voetnoot2. Men heeft over dat woord, toen het werd gesproken de schouders opgehaald en er om gelachen. En toch het is sedert honderdvoud | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herhaald in woord en geschrift en heeft men het gevoeld dat het geweest is een ernstig woord, gesproken door een ernstig man, onder den indruk van den ernst der tijden. Zij het in Nederland niet te vergeefs gezegd! Een meer direct aandeel aan de bespreking van de politieke vraagstukken van den dag had Modderman reeds genomen, toen hij in 1868 voorzitter van de Afdeeling Amsterdam van het Anti-dagbladzegelverbond en lid van de Commissie van bestuur der Amsterdamsche Kiesvereeniging Burgerplicht was geworden. De Amsterdamsche Subcommissie voor de oprichting van een gedenkteeken tot blijvende herinnering aan den slag te Heiligerlee, had voornamelijk aan zijn initiatief en aan zijne bemoeiingen haar optreden te danken. Ook de zorg voor de materieele belangen der stad zijner inwoning nam hij, voor zoover zijne vele werkzaamheden hem den tijd lieten, gaarne op zich. Zijne benoeming door den Amsterdamschen gemeenteraad tot lid van de in 1865 geconstitueerde Gezondheidscommissie en van het bestuur der vereeniging tot verbetering van de Kleinkinderbewaarplaatsen te Amsterdam gaven hem daartoe ruimschoots de gelegenheid. Ook in ruimer kring trachtte hij zich nuttig te maken door zijn steun te verleenen bij de oprichting der vereeniging in het belang der Weezenverpleging en bij de bijeenroeping in April 1870 van eene vergadering van weesvoogden van alle richtingen en uit alle deelen des lands, ter voorbereiding van het onderzoek naar de beste wijze van verpleging van ouderlooze kinderen. Zoo was Modderman's verblijf in Amsterdam het tooneel geweest van veelzijdige werkzaamheid, toen hij in November 1870 door den Koning benoemd werd tot Hoogleeraar in de rechtsgeleerde faculteit te Leiden, ter ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vanging van professor J. de Wal, wien op zijn verzoek met ingang van 1 Januari 1871 een eervol emeritaat was verleend. Dat hij gehoor gaf aan deze roepstem, die onder zeer vleiende bewoordingen door curatoren der Leidsche Hoogeschool ter zijner kennis werd gebracht, sprak wel van zelf, hoezeer hij zich ook gehecht gevoelde aan het Athenaeum te Amsterdam en hoe noode hij zijnen ambtgenooten en zijnen leerlingen daar een vaartwel toeriep. Hoe eervol deze benoeming reeds was, kort te voren was hem nog eene andere onderscheiding te beurt gevallen, die hem in staat stelde reeds aanvankelijk te voldoen aan het levensdoel, dat hij zich reeds als student te Leiden had voor oogen gesteld. Het was op voordracht van den minister van Justitie van Lilaar, dat het den Koning behaagde, den 28sten September 1870 eene Staats-Commissie in te stellen voor de samenstelling van een Wetboek van Strafrecht, aan welke Commissie werd opgedragen tot dat einde aan den Koning de noodige voorstellen te doen in den vorm van wetten met de daarbij behoorende memorie van toelichting. Met de heeren Mr. J. de Wal, Hoogleeraar te Leiden, Mr. W.F.G.L. Francois, raadsheer in het provinciaal gerechtshof in Zuid-Holland, Mr. A.A. de Pinto, referendaris bij het Departement van Justitie en Mr. S. Pols, Advocaat bij den Hoogen Raad te 's-Gravenhage, werd Modderman tot lid dier Commissie benoemd. Zij schonk den jeugdigen geleerde de gelegenheid om onder mannen van de praktijk en van langdurige ervaring te getuigen van die denkbeelden, welke, ingegeven door het vuur van zijn jeudig idealisme, hem ook na voortgezette studie dierbaar waren gebleven en deel waren geworden van heel zijn bestaan. Het is bekend met hoeveel toewijding en talent hij zich van die taak heeft gekweten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 18den Maart 1871 aanvaardde de nieuwe Leidsche Hoogleeraar zijn ambt met het uitspreken eener redevoering ‘Over de methode der wetenschap van het Strafrecht’. Op een breed veld van studie vestigde hij den blik zijner leerlingen, doch hij deed dit op eene wijze die niet afschrikte van den arbeid, welke ondernomen moest worden, maar die den lust daartoe ontvonkte en aanmoedigde. Zijn leerlingen te doordringen van zijn geest, hen te bezielen met die warme liefde voor het ware en goede, voor het goddelijke, welke hij zelf koesterde voor zijn idealen, daaraan trachtte hij zijn betrekking dienstbaar te maken. Een zijner bekwaamste leerlingen heeft Modderman's werkzaamheid als Hoogleeraar, kort na diens overlijden, met meesterlijke hand geschetst. ‘Het professoraat’, zegt deze, ‘was hem in de eerste plaats een apostolaat in den dienst dier ideeën van recht en menschelijkheid, die hij lief had met geheel zijn ziel’.Ga naar voetnoot1 Wat Modderman aan zijn studenten gaf was hetzelfde, wat hij later als minister neerlag in zijn wetgevenden arbeid, het was zijn eigen zieleleven, het waren de aspiratieën van zijn in een hoogste Eenheid en in een hoogste Liefde innig geloovend gemoed. Evenmin als te Amsterdam sloot Modderman zich te Leiden op in zijn studeervertrek. In den gezelligen, huiselijken kring genoot hij gaarne van den omgang met zijn oude en nieuwere vrienden, en ook daar buiten bleef hij zich gaarne beschikbaar stellen, hetzij nuttige werkzaamheden hem riepen, hetzij voor het besturen van aan het genoegen des levens gewijde vereenigingen of waar een feest moest worden georganiseerd. Zoo vereenigde hij zich in Mei 1871 met eenige andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wetenschappelijke mannen, op uitnoodiging des Konings tot eene nationale Commissie ter bevordering in Nederland van de belangen van het internationaal Congres, tot bespreking der belangrijkste vragen, in verband staande met de bestraffing en voorkoming van misdrijven, hetwelk op initiatief der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, te Londen zoude worden gehouden. In 1874 was hij lid van het feestcomité tot viering van het 25 jarig jubileum van den Koning en van het feest tot herdenking van Leidens ontzet. Achtereenvolgens werd hij lid van het bestuur van het Departement Leiden der Maatschappij van Toonkunst en Voorzitter van het bestuur der Societeit Amicitia, terwijl hij in 1879 bij herstemming als kandidaat der antirevolutionairen en katholieken, ofschoon hij bedankt had, tot lid van den gemeenteraad werd benoemd. Hij nam die benoeming niet aan omdat hij niet uitsluitend van die zijde wilde worden gekozen. Het waren aangename jaren, die Modderman met zijn gezin in Leiden doorbracht. Rustig en kalm ging zijn leven voorbij. Geacht door zijn ambtgenooten, bemind door zijn leerlingen, geëerd door allen op wier instemming hij prijs stelde, stond de zon zijns levens daar op haar middaghoogte. Wat moet hij zich gelukkig gevoeld hebben, toen hij den 8sten Februari van het jaar 1879 op den 304den jaardag der Leidsche Hoogeschool als gastheer aan den feestdisch, behalve zijne ambtgenooten, velen zijner liefste vrienden had vereenigd, die alle om strijd hem den hoogsten lof toezwaaiden voor de feestrede, waarmede hij des morgens als Rector Magnificus was opgetreden. ‘De eenheid der wetenschap en het recht van het ideaal,’ aldus had hij die toespraak betiteld. Meer dan van een gewone rectorale rede was de beteekenis van dit door den Hoogleeraar in het strafrecht gesproken woord. Niet enkel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omdat Modderman in die rede toonde zich tehuis te gevoelen op ieder gebied van het groote rijk der wetenschap; niet alleen omdat hij op dien dag den velen hooggeleerden, die hem aandachtig aanhoorden, uit eenzette, hoe geen der verschillende, door ieder hunner beoefende vakken, voor hem gemist kon worden op den weg, die hem voerde tot zijn ideaal; niet omdat hij dat deed in zoo meesterlijken vorm, dat wie zijne rede bespreekt, nauwelijks den lust bedwingen kan, door aanhalingen bewijzen daarvoor bij te brengen; maar omdat die rede als het ware de kroon zette op het werk, door Modderman jaren geleden aangevangen, daarom is zij van zoo ongewone beteekenis. Het was alsof de geleerde gevoelde, dat hij binnen kort uit het studeervertrek zoude worden geroepen tot het werkdadige leven en dat de Hoogleeraar nog een laatste woord moest spreken, alvorens den katheder te verlaten om te gaan zitting nemen in den raad der bewindslieden. Voor de derde maal werd thans Modderman geroepen om ex cathedra te spreken, niet tot zijn leerlingen alleen, maar tot het groote publiek. De eerste maal bij de aanvaarding van zijn betrekking te Amsterdam, daarna toen hij te Leiden als Hoogleeraar optrad, nu bij het begin zijne rectorale waardigheid. Een onmiskenbaar verband bestaat er tusschen die drie redevoeringen. Niet oneigenaardig heeft men ze vergeleken bij de werken der Grieksche treurspeldichters en ze te zamen genoemd eene criminalistische trilogie.Ga naar voetnoot1 Humaniseering van het strafrecht, dat was, om zijne eigen woorden te gebruiken, het levensdoel, dat Modderman zich had gekozen. In zijne dissertatie had hij dat doel reeds omschreven. Bij zijn komst te Amsterdam had hij de theorie uiteengezet, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarnaar het strafrecht zich volgens hem moest ontwikkelen. De Staat, straffende, hebbe niet zoo zeer het oog op het misdrijf zelf, als wel op den zedelijken toestand die door het misdrijf kenbaar wordt. Bij het uitwerken der roeping van den rechtsstaat, worde de man, die gestraft moet worden, niet buitengesloten uit den kring van het recht. De straf zelve alzoo een leed, maar geen kwaad, dat was in hoofdzaak de door Modderman ontwikkelde strafrechtstheorie. Verkondigde die theorie, gebouwd op de natuur en de bestemming van den mensch alzoo één hoogste rechtsbeginsel, verheven boven tijd en plaats, onafhankelijk tot op zekere hoogte van de keuze der straffen, die zich richt naar de moreele ontwikkeling der menschen, een eeuwige wet dus, een lex aeterna, dan is de methode der wetenschap van het strafrecht als vanzelf in de eerste plaats eene wijsgeerige. Maar aangezien die wetenschap de studie van den mensch en van de maatschappij beide in de wisselingen der geschiedenis, als haar wegwijzer, noodig heeft, daarom is hare methode tevens ook eene historische. Dat uiteen te zetten had Modderman zich ten doel gesteld, toen hij als Hoogleeraar te Leiden optrad. Thans, nu hij zoovele jaren achtereen volgens die methode zijn onderwijs had ingericht en het ideaal, dat hij zich daarbij had voorgesteld, hem steeds duidelijker voor den geest was gekomen en meer en meer in zijn geheele natuur was opgenomen, nu teekende hij in zijn laatste academische toespraak dat ideaal als niet uitsluitend eigendom van den criminalist alleen, maar als een, dat door alle wetenschappen gepredikt, door alle ernstige beoefenaren der wetenschap wordt nagestreefd, het ideaal, dat zijn grond vindt in de erkenning van één Hoogste Macht, tevens één Hoogste Liefde tot wie, om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Modderman te spreken ‘alle wetenschap, zelfs den criminalist, terugvoert.’ Die rectorale oratie was als het ware Modderman's afscheidsrede van de Academie. Reeds in 1876 was de Staatscommissie voor de zamenstelling van een Wetboek van Strafrecht met haren arbeid gereed gekomen. In April van dat jaar werd zij door den Koning ontbonden, onder betuiging van Zijner Majesteits bijzonderen dank en hooge tevredenheid. Twee jaren lang had haar werk gerust in het archief van het ministerie van Justitie, toen in het najaar van 1878 het Ministerie Kappeyne optrad, waarin aan Mr. H.J. Smidt de portefeuille van Justitie ten deel viel. Sedert de ontbinding der Staatscommissie had men de meening hooren verkondigen, dat haar werk, van hoe groote wetenschappelijke waarde ook, toch nooit eenig resultaat zoude kunnen opleveren, omdat het ondenkbaar was, dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal, met hare omslachtige wijze van werken, een nieuw Wetboek van Strafrecht in het staatsblad zoude kunnen brengen. Mr. Smidt echter had den moed om aan het onmogelijk gewaande te gelooven en het resultaat van den arbeid der staatscommissie, hier en daar volgens zijne inzichten gewijzigd, als wetsontwerp bij de Tweede Kamer in te dienen. Doch, het is bekend, hij mocht de voldoening niet smaken het ook in de Staten-Generaal te verdedigen. Reeds in den zomer van 1879 trad het liberale kabinet Kappeyne af, om plaats te maken voor een cabinet d'affaires onder leiding van Mr. van Lynden van Sandenburg. Modderman bracht de dagen, die de vorming van dat kabinet voorafgingen met zijn gezin door in het schoone graafschap Zutphen onder de zware eikenboomen van het stille Ruurlo. Weini vond hij er de rust, die hij er in de zomervacantie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
na ingespannen studie, was gaan zoeken. Het waren dagen van strijd, die hij daar met de zijnen doorleefde. Mr. van Lynden bood hem de portefeuille van Justitie in zijne Ministerie aan. Zou hij zich blijven wijden aan de studie alleen en ook thans, zooals reeds vroeger was geschied, een weigerend antwoord geven op het dringend verzoek dat tot hem kwam? Of zou hij kalmte en rust vaarwel zeggen, zijn leerlingen en ambtgenooten, aan wie hij zich nauw verbonden gevoelde, verlaten, de toga afleggen, om op een inderdaad weinig verkwikkelijk moment in ons politiek leven zich te steken in den ministersrok, en aan de groene tafel plaats te nemen naast mannen, met wie hij zich allerminst homogeen gevoelde? De beslissing was niet gemakkelijk. Toch, wie er zich toen over mocht verwonderd hebben, dat hij het laatste koos, zeker niet wie met aandacht Modderman's studieleven had nagegaan en aldus een dieperen blik had geslagen in zijn innerlijk zieleleven. Of de aantrekkelijkheid van het gezag bij het nemen van zijn besluit gewicht in de schaal heeft gelegd, doet er weinig toe. Zeker is het, dat hij begreep, dat het juist nu hem wellicht gegeven zou zijn, om als Minister van Justitie tot stand te brengen, wat hem reeds als jongeling als noodig en nuttig voor zijn vaderland had toegeschenen en waarvoor hij als man had gearbeid met al de talenten, die hem geschonken waren: de hervorming onzer strafwetgeving. Mogt hij, nu zij hem als in den schoot werd gelegd, de gelegenheid voorbij laten gaan, om de kroon te zetten op de ernstige studie, die de aspiratiën zijner jongelingsjaren tot een diep gewortelde, mannelijke overtuiging had doen rijpen? Mocht hij op nieuw weigeren als minister deel te gaan nemen aan het bestuur van 's lands zaken, hij, die zich een ideaal levensdoel had voorge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steld en die nu, met dit doel voor oogen, kon gaan werken in het belang van zijn land en van zijn volk? Het was nog maar weinige maanden geleden, dat hij als zijne meening verkondigd had, dat alle kwalen, alle onvolkomenheden, die in de maatschappij gevonden worden, hetzij van zedelijken, hetzij van intellectueelen, hetzij van stoffelijken aard, dat die alle, zonder eenige uitzondering eene plaats bekleeden onder de oorzaken der misdrijven.Ga naar voetnoot1 Mocht hij weigeren als bewindsman op te treden, nu hij niet alleen Nederland een nieuw strafwetboek kon geven, van zijn geest doortrokken, maar nu hij ook tevens de hand aan het werk zoude kunnen slaan om naar zijn beste weten die onvolkomenheden weg te nemen of te verbeteren? Zulke gedachten zullen het geweest zijn, die hem daar te Ruurlo bezig hielden en er hem toe gebracht hebben de aangeboden portefeuille te aanvaarden. Den 18den Augustus volgde zijne benoeming tot Minister van Justitie. Hij had zich aanvankelijk voorgesteld slechts betrekkelijk korten tijd als minister werkzaam te blijven. Zoodra het werk, dat hij zich voorgesteld had te verrichten, zou zijn afgeloopen, wenschte hij zijn academisch onderwijs weder te hervatten. Daarom werd hem bij besluit des Konings van 6 September 1879 verlof verleend als Hoogleeraar gedurende den tijd, waarin hij de betrekking van minister zoude bekleeden. Natuurlijk zoude hij in dien tijd geen traktement als professor genieten. Het bleek alras dat deze regeling op groote bezwaren stuitte. Den 20sten October daaraanvolgende werd hem op zijn verzoek eervol ontslag verleend als Hoogleeraar. Het gelukkigst tijdperk van Modderman's leven is daar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede afgesloten. Hoe rijk aan succes zijn ministerieel leven vooral in den beginne ook kan genoemd worden, hoeveel bewijzen van instemming, van bewondering zelfs, die hem waarlijk niet onverschillig waren, hij in dien tijd van verschillende kanten mocht ontvangen, hij was eene te impressionnabele persoonlijkheid, dan dat het politieke leven hem niet voortdurend moeite, strijd en verdriet van allerlei aard moest berokkenen. Niet zonder bezorgdheid merkten de zijnen het op, hoe reeds zeer spoedig na zijn optreden als Minister de zorg rimpels groefde in het tot dusverre gladde voorhoofd en hoe hij snel vergrijsde onder de moeiten en bezwaren aan zijne betrekking verbonden. Wij zeiden het reeds, het was geen welaangename tijd, waarin zijn politiek leven een aanvang nam. Het kabinet dat optrad, geboren uit den drang der omstandigheden gelijk werd gezegd, zamengesteld uit mannen van allerlei richting, kon natuurlijk niet rekenen op de onverdeelde sympathie van eenige partij of groep in de vertegenwoordiging. Al waren er vele leden der liberale partij, die hun aanvankelijk vertrouwen in het ministerie uitspraken juist op grond, dat de beide Hoogleeraren Modderman en Vissering er zitting in hadden genomen, het is bekend, dat niet weinig leden dierzelfde partij het juist dien beiden mannen niet vergeven konden, dat zij den formeerder van het kabinet de behulpzame hand geboden hadden bij de vervanging van het ministerie Kappeyne. Reeds de eerste ontmoeting van Kabinet en Kamer was verre van vriendschappelijk. Op het ontvankelijk en tot op zekere hoogte nog zoo naief gemoed van Modderman maakte die eerste ondervinding, die hij van het politieke en parlementaire leven opdeed, reeds een pijnlijken indruk. Hij had zich dat zoo niet voorgesteld. Hij had, nu de langdurige crisis eindelijk was opgelost, op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welwillendheid, althans van zijne partij, gerekend. In plaats daarvan werd het hem duidelijk gemaakt, dat hij veler tegenstand te verwachten had. Dat ontnam hem reeds dadelijk eene illusie. Trouwens zoo is het zijn geheele ministerieele leven door steeds gegaan. Hij begon altijd zich de menschen voor te stellen, zooals hij die zich het liefst had gewenscht. Kwaad denken of veronderstellen kon hij niet. En als nu het werkelijk leven hem telkens weêr zijn illusiën aangaande veel en velen ontroofde, dan bezorgde hem dat zielepijn. Hij nam zijn hooge en belangrijke betrekking waar met al de toewijding van een waarlijk ernstig man. Dag noch nacht gaf hij zich rust. Weinige uren bleven er over, waarin hij zich aan zijn gezin kon wijden. Met angstige bezorgdheid zag zijne echtgenoote het aan, hoe hij zich vaak zelfs geen tijd gunde voor het middagmaal en hoe hij na aanhoudend ingespannen debat over belangrijke wetsontwerpen tot laat in den nacht zich weer gereed maakte voor den volgenden dag. Maar hoezeer de drukte, gevolg van het met nauwgezetheid volbrengen van zijn arbeid hem vaak mocht aftobben, niets was er wat steeds zoozeer zijn gemoedsleven aangreep als onaangename ondervindingen bij zijn aanraking met de menschenwereld. Hij trok het zich aan, hetzij men hem niet of verkeerd begreep, of met onwil behandelde, hetzij zijn idealistische levensbeschouwing zich kruiste met meer nuchtere opvattingen of in botsing kwam met de realistische stroomingen van onzen tijd. En daartoe heeft hij in den tijd, waarin hij zetelde in het nieuw gebouwde Ministerie van Justitie, gelegenheid te over gehad. Want aan het beginsel, dat tot dusver het richtsnoer van zijn leven was geweest is hij getrouw gebleven, ook als minister. Gebeurt het niet zelden, dat mannen, die hun denkbeelden in geschriften | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben nedergelegd, als zij geroepen worden om in de praklijk op te treden, het best bestreden worden met hun eigen vroeger geschreven woord, met Modderman niet alzoo. De Hoogleeraar en de Minister zijn dezelfde persoon gebleven. De laatste is in woord of daad nooit ontrouw geworden aan het ideaal dat de eerste zich had gesteld en dat zijn uitdrukking vond in het motto dat hij boven zijn laatst te Leiden gehouden feestrede liet drukken: Was ist denn Recht und was ist Unrecht? Was?
Die Liebe ist das Recht, das Unrecht ist der Hasz.
Getrouwheid aan zijn levensbeginsel, zelfs zijn grootste tegenstanders, die soms met een kwalijk verborgen glimlach over dezen onpraktischen dweeper de schouders ophaalden, zullen hem die niet kunnen ontzeggen. Zij is juist de oorzaak geweest van de oppositie, die hij zoo vaak door zijn woorden en zijn in wetsvoorstellen belichaamde denkbeelden in de Vertegenwoordiging heeft opgewekt. Maar ook daarom had hij, als b.v. bij de Drankwet, te meer recht om zich over de inconsequentie te bedroeven van anderen, die vroeger bij de bespreking van volksondeugden en de middelen om die te bestrijden wel aan zijne zijde hadden gestaan, maar die zich terugtrokken, nu het er op aan kwam van het woord een daad te maken. Dat hij zelf daartegen niet opzag, heeft hij al spoedig na zijn optreden bewezen. In de tweede helft van Augustus Minister geworden, kon hem alreeds in October daaraanvolgende van verschillende kanten worden dank gezegd ‘voor de afschaffing der barbaarsche folteringen bij de marine-executiën.’ Zijn drankwet, zijn ontwerpen van wet tot regeling der tucht op de koopvaardijschepen, van den kinderarbeid en tot bescherming van nuttige dieren zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spoedig daarop gevolgd. Men moge over die wetten, over zijn bestrijding van het duivenschieten, zijne behandeling der eedsquaestie, over het initiatief dat hij nam om den zoogenaamden handel in blanke slavinnen tegen te gaan, denken gelijk men wil, men zal altijd moeten erkennen dat Modderman bij dat alles zich zelf is gebleven, dat Modderman de Minister, wat zijn beginselen betrof, nog dezelfde Modderman was, die in 1863 de Academie van Leiden verliet. Dat hij het was, die eindelijk eene nieuwe wettelijke regeling van het auteursrecht tot stand bracht, en het wetsontwerp, reeds in 1877 ingediend, tot wet wist te doen verheffen, mag hier allerminst worden vergeten. Maar zijn standaardwerk, waardoor zijn naam voor goed verbonden blijft aan de geschiedenis der ontwikkeling van zijn vaderland, is het Wetboek van Strafrecht, dat na eene verdediging, waaraan zelfs de oppositie haar lof niet heeft onthouden, onder zijn Ministerie in het Staatsblad is geplaatst. De politiek heeft hem de gelegenheid benomen het Strafwetboek zelf in te voeren. Doch toen hij zijn departement aan zijn opvolger overdroeg, waren schier alle wetsontwerpen die voor de invoering noodig waren, door hem reeds in gereedheid gebracht. Eene levensbeschrijving in de annalen der Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde is de plaats niet voor politieke beschouwingen. Ook Modderman's politieke leven blijve dus verder hier onbesproken. Trouwens een geheel afzonderlijke behandeling zou daarvoor noodig zijn, waardoor de perken aan dit levensbericht gesteld verre zouden worden overschreden. Modderman's politieke persoonlijkheid is zoo innig verbonden met den eigenaardigen tijd waarin wij leven, dat hij niet te beoordeelen is zonder in beschouwing te treden over dien tijd zelven, waarin de vraag aangaande het belang van het religieus element | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor de ontwikkeling onzer maatschappij zulk eene groote beteekenis heeft. Dit is zeker, dat zeer velen in ons land daarom Modderman het meest hebben geacht en liefgehad, omdat hij als vrijzinnig bewindsman den moed heeft gehad om het recht van het ideaal, dat is het recht van den godsdienst te bepleiten ook aan de groene tafel op het Binnenhof. De sympathie en de waardeering die hij daardoor van verschillende zijden ondervond, en waarvoor niemand dankbaarder kon zijn dan hij, vergoedde hem menige bittere ervaring in de laatste jaren zijns levens. Het geeerbiedigd Hoofd van den Staat ging voor in de erkenning der verdiensten van den Minister van Justitie. Was hij in Februari 1880 benoemd tot ridder van den Nederlandschen Leeuw, na de aanneming van het Wetboek van Strafrecht volgde in Maart 1881 zijne benoeming tot Commandeur in die orde. En nauw had hij tengevolge der aftreding van het geheele kabinet in April 1883 zijne portefeuille weder ter beschikking des Konings gesteld, of den 29sten van diezelfde maand benoemde Z.M. hem tot Minister van Staat, met welke hooge onderscheiding hij 's Konings persoonlijke gelukwenschen per telegraaf ontving. Bovendien was hem zijne benoeming in October 1881 tot regent der Koninklijke School te Apeldoorn reeds een bewijs geweest van 's Konings bijzondere sympathie. In April 1881 werd hij benoemd tot gewoon lid van de afdeeling voor de taal-, letter-, geschiedkundige en wijsgeerige wetenschappen der Koninklijke Academie te Amsterdam; voor eene benoeming van Commissaris der Nederlandsche Rijnspoorweg-maatschappij bedankte hij reeds vroeger, omdat hij begreep dat die betrekking niet wel te vereenigen was met die van Hoofd van het Departement van Justitie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Talrijk waren de betuigingen van instemming, die hij uit alle oorden des lands ontving na de totstandkoming der drankwet. Het eerelidmaatschap van den Volksbond, vereeniging tegen drankmisbruik, werd dankbaar door hem aanvaard, evenals een tastbaar bewijs van hulde, hetwelk de vereeniging tot bescherming van dieren hem aanbood na de verdediging der zoogenaamde vogelenwet. Onbescheiden zou het zijn de talrijke meer intieme betuigingen van achting en waardeering hier te vermelden, die hem door mannen van gezag en naam werden toegezonden. Zij waren hem zoovele zonnestralen op zijn levenspad. Want het was Modderman verre van onverschillig hoe men over hem dacht, hoe men hem beoordeelde en of men hem begreep. Voor lof of blaam was hij niet ongevoelig. Hij had behoefte aan instemming en sympathie en hij was niet gewoon dit achter eene voorname voorgewende onverschilligheid te verbergen. Dat er niet weinigen waren, die na het aftreden van het ministerie van Lynden, Modderman gaarne met de vorming van een nieuw Kabinet hadden belast gezien, het was hem een niet onwelkom teeken, dat de wijze waarop de regeeringstaak door hem was opgevat, bij velen instemming had gevonden. Doch helaas, wat hij zich zelf ook van de toekomst mag hebben voorgesteld, ze hield voor hem een lot verborgen, waarop niemand, zelfs van zijne naaste betrekkingen was voorbereid. In April 1883 als minister afgetreden, nam hij in Juni daarop de benoeming aan tot Curator van het Gymnasium in den Haag, daarmede toonende dat hij zich gaarne weder voor het openbare leven beschikbaar stelde. In het begin van den zomer vertrok hij voor de gezondheid zijner echtgenoote met een gedeelte van zijn gezin naar Wies- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baden. Kort na zijn komst aldaar openbaarde zich de vreeselijke ziekte, die na een lang en zwaar lijden eindelijk zijn jong leven zou sloopen. Al spoedig kwamen aangaande zijn toestand onrustbarende berichten naar het vaderland over, die maar al te waar bleken te zijn, toen men vernam dat na herhaalde operatiën van den beroemden von Langenbeck, zijn ziekte zich telkens met vernieuwde hevigheid openbaarde. Maanden lang werd bij herhaling het ergste gevreesd, tot eindelijk het nieuwe jaar beterschap scheen te brengen en de hoop op herstel weer begon te herleven. Ik herinner mij hoe ik in Februari 1884 hem en de zijnen te Wiesbaden bezocht en hoe gelukkig ik hen allen daar vond, in de overtuiging dat het ergste was geleden en dat geheel herstel spoedig volgen zou. Vol moed om weldra weer aan het werk te gaan, in de hoop dat binnen niet al te langen tijd wellicht de gelegenheid zich voor hem zou opdoen om weder in eene aan zijne positie passende betrekking te worden geplaatst, keerde hij kort daarna in het vaderland terug. Blijde werd hij verwelkomd door allen, die er zich oprecht in verheugden, dat zijn kostbaar leven voor het land was gespaard. Helaas de vreugde was van korten duur. Zijn gezondheid bleef wankelend. Kort na zijn terugkomst, in het begin van April werd hem door Curatoren der Hoogeschool te Groningen dringend verzocht het professoraat in de rechten aldaar in de plaats van den overleden Hoogleeraar Gratama te aanvaarden. Hoewel het verzoek zeer ernstig door hem werd in overweging genomen, eindigde hij toch met het van de hand te wijzen. Het gevoel, dat de oude kracht nog niet was teruggekeerd, was zeker een der hoofdredenen, die hem tot dit besluit brachten. Evenzoo werd hem later door zijn geneesheeren ten sterkste afgeraden een aangeboden candidatuur voor de tweede Kamer te aanvaar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den. Gedurende den zomer was zijn toestand weer minder goed geworden. Het was op nieuw voor hem noodig gebleken zich onder chirurgicale behandeling te stellen. Zelf echter steeds vol hoop, dat zijn ziekte slechts van voorbijgaanden aard zoude wezen, vormde hij allerlei plannen voor de toekomst, niets liever verlangend, dan zich weder aan 's lands dienst te wijden. In het begin van het volgend jaar scheen die wensch vervuld te zullen worden. Den 29sten Mei 1885 werd hij tot lid van den Hoogen Raad benoemd. Het is hem echter niet gegeven geweest als zoodanig zitting te nemen. Terwijl bijzondere omstandigheden vertraging brachten in zijn eedsaflegging, werden zijn krachten minder. Toch begaf hij zich nog in Juni naar Leiden ter bijwoning der academie-feesten en beantwoordde er als voorzitter der algemeene reunie-commissie de toespraak, waarmeê de rector van het studentencorps de reunisten had begroet. In den Haag teruggekeerd gevoelde hij zich vermoeid en afgemat. Toch dacht zelfs zijn medicus naar het schijnt nog niet aan gevaar voor zijn leven. Men hoopte dat een badkuur te Oeynhausen in Westphalen hem zijn gezondheid zoude kunnen hergeven. Zijn verblijf daarheen was reeds vastgesteld, toen in het begin van Augustus zijn toestand plotseling zoozeer verergerde, dat een overhaaste terugkeer zijner echtgenoote, voor herstel van eigen gezondheid naar het buitenland vertrokken, noodig was. Alle hoop op zijn behoud was vervlogen. Na een zeer smartelijk maar met het meeste geduld gedragen lijden blies Modderman aan den avond van den 7den Augustus 1885 den laatsten adem uit. De slag trof nog zóó onverwacht, dat velen zijner liefste vrienden, die toevallig in het buitenland waren, aan zijne groeve werden gemist. Alleen Modderman's opvolger, Baron du Tour van Bellinchave hield er eene lijkrede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin hij met groote pieteit zijne verdiensten vooral als Minister van Justitie schetste. Maar al is er het woord niet gehoord van vrienden, die het diep betreurden, dat zij niet in de gelegenheid waren, den overledene een laatste hulde te bewijzen, dat men het geheel het land door gevoelde, welk een verlies Nederland door Modderman's dood had geleden, daarvan getuigde de oprechte waardeering, waarmede in schier alle bladen van iedere richting de overledene als mensch, als geleerde, als staatsman werd herdacht. Het spreekt van zelf, dat bij dat in memoriam verschillende accoorden werden aangeslagen. De overledene had in ons land, waar, bij de groepeering der verschillende politieke partijen, niet het minst bij de zamenstelling der liberale partij, veel te weinig rekening is gehouden met verschillende vrij uiteenloopende geestesrichtingen, eene zoo eigenaardige positie ingenomen, dat het bij de beoordeeling van zijn persoon duidelijk wordt, hoe hij bij meer dan ééne gelegenheid geen der bestaande partijen had bevredigd. Wellicht zoude hij, ware hem een langer leven vergund geweest, het middenpunt geworden zijn van hen, die, zich met hart en ziel aan de vooruitstrevende richting van onzen tijd aansluitend, daarbij tevens protest aanteekenen tegen de realistische en materieele opvattingen, die eveneens onzen tijd kenmerken. Maar hoe verschillend men ook dacht over zijn godsdienstige richting en over den grooten invloed daarvan op zijn politiek leven, hetzij men instemde met de merkwaardige geloofsbelijdenis, die hij in de zitting der 2de Kamer van 9 December 1880 had afgelegd aangaande den toestand onzer maatschappij en de middelen om de gevaren, die haar bedreigen te ontgaan, hetzij neen zijn idealisme onpraktisch noemde, of hem gebrek aan waar geloof verweet, hierin waren allen het eens, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Modderman's dood een man was weggenomen, die voor Nederland niet te vergeefs had geleefd en dat er een machtige persoonlijkheid was heen gegaan, die zijn kracht had geput in geloof, in zijn onwrikbaar geloof in het goede, dat is in het Goddelijke.
de Cloese, Augustus 1887. Mr. C.J. Sickesz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage. Lijst van Modderman's geschriften.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voornaamste Redevoeringen van den Minister van Justitie Mr. Modderman, bij de beraadslaging over de volgende onderwerpen.Handelingen 1879-1880. Tweede Kamer. Hoofdstuk IV Staatsbegrooting 1880.
Eerste Kamer.
Handelingen 1880-1881. Tweede Kamer. Hoofdstuk IV Staatsbegrooting 1881.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drankwet. Blz. 13/79, 89, 97, 1403, 14/17, 27, 31, 42, 44, 46, 47, 14/49, 50, 51, 52, 53, 58, 60, 62, 14/66, 72, 90, 91, 92, 94, 1500, 15/01, 02, 03, 04, 06, 07, 10, 11, 14, 15/15, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 29 15/30, 31, 33, 34. Eerste Kamer,
Strafwetboek.
Drankwet.
Handelingen 1881-1882.
Regeling van het auteursrecht. Blz. 1639. 1650-1651. Handelingen 1882-1883.
|
|