Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1886
(1886)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |
Levensbericht van Jacob Diederik Baron van Hoëvell.Jacob Diederik Baron van Hoëvell (28 Jan. 1814 - 11 Dec. 1885) werd te Amersfoort geboren uit Gerrit Willem Wolter Carel Baron van Hoëvell en Emerence Luthera Isabella Baronesse van de Capelle. Na een kort verblijf te Delfzijl, waar hij de lagere school van G. van Dalen bezocht, verhuisde hij naar Groningen, de plaats zijner verdere opvoeding en studiën. In Sept. '28 onder het rectoraat van Schneither als leerling der 4e klasse der Latijnsche School ingeschreven, werd hij in 1832 na eene voordracht: ‘De Solone Atheniensi’ tot de Academische lessen bevorderd. Den 23en Nov. van dat jaar sloot hij zich aan bij de Vrijwillige Flankeurs-Compagnie Groninger en Franeker Studenten, te laat evenwel om mede uit te trekken. Den 14en Juni 1839 bekwam hij paspoort. Hij studeerde in de | |
[pagina 333]
| |
letteren en de rechtenGa naar voetnoot1, en noemde zich bij voorkeur leerling van P. van Limburg Brouwer en C. Star Numan, onder wier leiding hij den 27sten Juni 1840 eene dubbele promotie vierde. De dissertatiën, nauw samenhangend, waren getiteld, voor de letterkundige faculteit: Disquisitio Inauguralis de Xenophontis Philosophia. Pars Prior, Xenophontis de rebus divinus et moralibus sententiam exhibens - voor de rechtsgeleerde: Pars Altera, Xenophontis de rebus politicis sententiam exhibens.Ga naar voetnoot2 Van zijne academische loopbaan getuigt van Limburg Brouwer in een brief d.d. 26 Maart '42 aan Curatoren der Lat. School te Nijmegen, waar van Hoëvell naar het rectoraat dong: (hij) ‘heeft aan deze Academie zijne studiën met roem volbragt, steeds tot de beste en braafste studenten behoord, en van zijne studiën een uitmuntend bewijs afgelegd door zijne beide welgeschrevene en doorwrochte Dissertatiën.’ Prof. Lulofs had van hem reeds eenige jaren te voren getuigd dat hij blijk had gegeven ‘van veel bekwaamheid en eene zeer fraaije uiterlijke voordragt’. Man van het woord is van Hoëvell steeds gebleven. In 1838 werd hij praeceptor aan de 5e der klasse L.S. te Groningen en vond zijn rector Schneither als ambtgenoot terug; in 1843 werd hij bevorderd tot 2en praeceptor. Ten gevolge van zijne benoeming tot rector aan de L.S. te Dordrecht in 1846, verliet hij Groningen met eervol ontslag, en bleef tot zijn dood in de oude Gravenstad, waar hij al het lief en leed des levens ondervond. De heugenis zal daar lang nog blijven aan den vriendelijken grijsaard, die zoo glansrijk den raad zijns lievelingsdich- | |
[pagina 334]
| |
ers in beoefening bracht: aequam .… rebus in arduis servare mentem. Dat zijne leerlingen van hem hielden en de gemeente zijne werkzaamheid op prijs stelde, bewezen de herdenkingsdagen, door hem gevierd. De L.S. te Dordrecht werd gymnasium in 1853, het gymnasium weer Lat. School in 1865, de L.S. weer gymnasium in 1879: steeds bleef van Hoëvell het hoofd, tot de gemeenteraad hem den 2en Juli '81, onder genot van pensioen, eervol ontsloeg. In 1851 had hij gezeten in het z.g. Staatsexamen; in '55 werd hij lid der Comm. tot Examineeren van Varenslieden te Dordrecht en bleef dat tot de opheffing; in 1861 werd hij opgenomen onder de leden der Maatschappij van Letterkunde te Leiden. Jaren lang was hij in zijne woonplaats een steun van het genootschap Diversa Sed Una, waar hij om zijne bijdragen en om zijne persoonlijkheid op hoogen prijs werd geschat.Ga naar voetnoot1 Uit zijn eerste huwelijk (8 April 1843) met de Groning- | |
[pagina 335]
| |
sche Cornelia Francisca TripGa naar voetnoot1 werden acht kinderen geboren, waarvan nu nog zeven in leven zijn; het tweede (30 Maart 1864) met Jacqueline Agathe LentingGa naar voetnoot2 bleef kinderloos.
Dordrecht, April 1886. Dr. H.J. Kiewiet de Jonge. |
|