Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1885
(1885)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Levensbericht van Mr. Jacob Paulus Amersfoordt.Mr. J.P. Amersfoordt heeft de kroon gezet op het groote werk der droogmaking van het Haarlemmermeer, door de stichting van de ‘Badhoeve’, de beroemde landbouw-onderneming, aan welker voortdurende ontwikkeling hij de dertig laatste jaren van zijn werkzaam leven gewijd heeft. Wie zich een levende voorstelling wil vormen van hetgeen deze merkwaardige man gewild heeft en geweest is, kan niet beter doen dan een bezoek te brengen aan dit schoone goed, dat geheel den stempel draagt van zijne persoonlijkheid. Breed van aanleg en met de uiterste zorg ingericht tot in de kleinste bijzonderheden, is het een beeld van de ruime ontwikkeling en ernstige levensopvatting van een man, voor wien arbeid geen plicht maar levensbehoefte was. Voorzien van al de hulpmiddelen, die wetenschap en techniek thans aan den landbouw ten dienste stellen, is het tegelijkertijd in het uitwendig aanzien de uitdrukking van den zin voor natuurschoon van den meester, die te vroeg aan zijn werk ontrukt werd. | |
[pagina 128]
| |
Aan alle zijden omringd door het fraaie bosch door zijne hand geplant, was het aanvankelijk bestemd voor den eigenlijken landbouw, en om het recht te waardeeren, moet men het zich denken in den tijd toen het nog daarvoor was ingericht. Door de korte, maar zeer duidelijke beschrijving met twee kaartjes, in 1863 door Mr. Amersfoordt uitgegeven als handleiding bij het bezoek van de Badhoeve, kan men zich eene goede voorstelling van het geheel maken in den tijd, toen de eerste stoomploeg, die in ons vaderland gewerkt heeft, aldaar in gebruik was gesteld. De bestemming der landerijen is thans gewijzigd, want de toevloed van graan uit Amerika heeft zich ook op de Badhoeve doen gevoelen, en is aanleiding geweest dat in de laatste jaren een groot deel van het land tot weiland werd omgelegd. In den laatsten tijd reed dagelijks de melkwagen van de Badhoeve naar Amsterdam, en bracht daar de bewijzen dat de eigenaar, wakker als altijd, de bakens had weten te verzetten, naarmate het tij verloopen was. De Badhoeve - dit is niet de minste lof die haar gegeven kan worden - was geen buitenplaats, maar een werkplaats, en mogen ook voor haar ongunstige jaren zijn voorgekomen, de lange duur van haar dertigjarig bestaan is het meest tastbare blijk, dat zij door een man van zaken bestuurd werd. De boekhouding van die werkplaats werd door den eigenaar zelf gevoerd, en was ingericht met een nauwkeurigheid, welke waarborgde dat steeds een juist overzicht van den stand van zaken verkregen kon worden. Denkt men zich dit goed van ruim twee honderd hectaren, met ongeveer vijftig arbeiders en een grooten veestapel van honderd-vijftig stuks hoornvee, een vijf-en-twintigtal paarden en tweehonderd schapen, dan kan men nagaan hoeveel aanhoudende arbeid en voortdurend toezicht noodig was om dit alles goed te beheeren. Toch vond de man, die dit bestuur voerde, den tijd | |
[pagina 129]
| |
voor menige andere werkzaamheid. Het loffelijk Ossenweiders-gilde te Haarlem telde hem onder zijne leden en benoemde hem tot zijn Vinder; van 1863-1866 was hij lid van het Hoofdbestuur der Hollandsche Maatschappij van landbouw; van 1858-1863 was hij plaatsvervangend-, van 1873-1884, Hoofd Ingeland van Rijnland, en van 1863 tot 1 Juli 1869 Burgemeester der gemeente Haarlemmermeer. Doch het grootste deel van de werkzaamheid buiten zijn landgoed kwam ten goede aan het bestuur van den Haarlemmermeer-polder, waar hij van 1856-1861 als Hoofd-Ingeland en van 27 Februari 1861 tot 14 Mei 1884 als Heemraad een belangrijk aandeel aan de werkzaamheden genomen heeft. In dank voor deze toewijding werd hem door zijne medebestuurders bij zijn twintigjarig Heemraadschap een zilveren lauwerkrans aangeboden, en toen eenigen tijd later de minder goede staat zijner gezondheid verdere deelneming aan dezen arbeid verbood, werd hem een zilveren beker tot aandenken vereerd.
Een buitengewoon hoogen ouderdom heeft Mr. Amersfoordt niet verwacht. Op zijn vijf-en-twintigsten verjaardag schreef hij deze regels: 't Reisboek zegt mij, dat mijn leeftijd 't derde uitmaakt van den baan;
Driemaal vijf-en-twintig jaren en de reis is afgedaan.
Doch zelfs dit tijdperk werd niet vervuld en eenige maanden vóór zijn dood schreef hij mij: ‘Mijn lichaam heeft veel werk gedaan; ik had gehoopt het te kunnen laten werken tot mijn zeventigste jaar, hieraan zullen een paar jaren ontbreken. Het hart (de stoomketel) is niet recht gaaf, de longen (de cilinders) zijn uitgeloopen, alleen de vuurhaard (de maag) schijnt nog in vrij goeden toestand. Als het werktuig nog slechts half werk behoeft te loopen zal ik het welligt nog eenigen tijd kunnen voortkrijgen’. | |
[pagina 130]
| |
Werd hierin een groote mate van zelfbewustheid uitgesproken, het schijnbaar proza van het beeld lag enkel in den vertrouwelijken briefvorm. Mr. Amersfoordt kon zich zeer dichterlijk uitdrukken, zooals blijken kan uit de volgende natuurbeschrijving, gedagteekend uit Ancona in 1842: Eensklaps daar de weg zich omwendt, treft een heerlijk schouwspel 't oog:
Groene weiden, fraaie dorpen, blauwe bergen, sneeuw omhoog,
Links de zee en roode rotsen, boven mij de blauwe lucht,
Met den leeuwrik in de hoogte.…
Fraai zijn ook de volgende regels: Van echte steenen is de valschheid 't meest te schuwen,
Hun luister heeft de deugd van meenge maagd gedoemd!
Gij, lieve, wilt ge een tooi in uwe blonde haren,
Zoo neem een lelietje dat in de dalen lacht.
Gij weet het, Salomo, in 't rijkste van zijn jaren
Had in zijn kleedertooi veel minder ware pracht!
De pen, die deze regels dichtte, had recht om te schrijven: Moet gij dan eens, Cobet! uw jongen landsman leeren,
Leer niet slechts Hellas taal, maar ook haar fijnen smaak;
't Is reeds een fijn verstand, dat Grieken kan waardeeren.
Toch is het eigenlijk karakter van Mr. Amersfoordt wellicht het meest afgedrukt in dezen enkelen regel: Moed is een hoofdvereischt' om tot elk doel te komen!
Of in de volgende schoone verzen: Benijd de rijken niet! der Godheid beste gaven,
Zijn jeugd, gezondheid, kracht en edel pligtsgevoel,
Den dorst naar wijsheid door de wetenschap te laveu,
Dit is hier onze plicht, dat zij ons edel doel!
| |
[pagina 131]
| |
En zij die Mr. Amersfoordt goed gekend hebben, zullen hem geheel terugvinden in den volgende regels, in 1842 te Napels geschreven: Zal dan nooit een Mozes opstaan, die hier goede wetten geeft!
En een volk hier schept dat waarlijk waardig is dat het hier leeft.
Wil men den man die zoo schreef herdenken, dan moet men niet stilstaan bij den tijd van lijden, die zijn heengaan heeft voorbereid, maar men vestige het oog op het tijdperk, waarin hij de volheid van zijne vermogens aan den dag heeft gelegd. De schrijver van deze regelen heeft het groote voorrecht gehad, Mr. Amersfoordt in dien tijd te leeren kennen, zijn arbeid van nabij gade te slaan en daarbij jaren lang een vriendschap te ondervinden, die nimmer zal vergeten worden. Die omgang met Mr. Amersfoordt had een eigenaardig karakter en bestond voor de eene helft uit gemeenschappelijken arbeid op verschillend gebied. Nu eens ter voorbereiding van een spoorweg door Haarlemmermeer, een andermaal tot het verkrijgen van een gewijzigde bemaling van den Haarlemmermeerpolder, waardoor een zeer gewenscht stelsel van bevloeiing mogelijk zou worden; dan in de studie eener heropening van den Rijnmond te Katwijk voor de scheepvaart, en laatstelijk van de maatregelen ter voorbereiding der stichting van nieuwe pompwerktuigen in den Haarlemmermeerpolder. Hoe schijnbaar uiteenloopend ook, al die arbeid schikte zich rondom een duidelijk aangewezen middelpunt, de landbouwonderneming, waaraan hij zijn leven had gewijd, den polder waarin dat goed gelegen was; het waterschap, waarvan die polder een deel uitmaakt, en de afvoerkanalen te land en te water voor de voortbrengselen van den landbouw. Daar was in al die werkzaamheid een groote mate van eenheid en van welberekend overleg, ver verwij- | |
[pagina 132]
| |
derd van alle willekeur en fantasie, maar tevens een volharding, die geen bezwaren kende. Wanneer daarvoor een plaatselijk onderzoek noodig was, het rijtuig, liefst een open chais of dog-cart, werd ingespannen, en vaak werd midden in den winter een tocht gemaakt, die des morgens vroeg begon en niet eindigde voor dat de tijd van het middagmaal tot terugkeer noopte. Maar was de dagtaak volbracht, dan ontsloot zich de gezellige huiskamer, waar men het voorrecht had de beminnelijke en begaafde mevrouw H.M. Amersfoordt, geb. Dijk te ontmoeten, met wie Mr. Amersfoordt sedert 26 Februari 1852 in den echt was verbonden. Daar werd de avond gewijd aan gezellig onderhoud, dat over een ruimen kring van onderwerpen kon loopen door de verschillende richtingen, waarin Mr. Amersfoordt zich bewogen had.
Den 4den Juli 1817 geboren, viel zijne jeugd in den tijd der fransche restauratie, die ook ten onzent haar terugslag vond in de verreweg grooter aandacht, welke gewijd werd aan kerkelijke onderwerpen dan aan een krachtig optreden als concurrent van de andere volken op het gebied van handel en nijverheid. De werkkring van zijn vaderGa naar voetnoot1, hoogleeraar in de godgeleerdheid te Franeker, wees hem den weg tot studie, maar deze richtte zich te Leiden niet op theologisch gebied, en den 5den Juni 1841 promoveerde hij in de letteren met een dissertatieGa naar voetnoot2, die nog niet vergetenGa naar voetnoot3 is, en tegelijkertijd in de rechtenGa naar voetnoot4. | |
[pagina 133]
| |
Onmiddellijk daarna, den 4den Juli 1841, ondernam hij een groote reis door Europa, die zich over Engeland, Frankrijk, Oostenrijk, Zwitserland en Italië uitstrekte, twee jaar geduurd heeft en, voor zooveel het vaste land betreft, geheel te paard werd volbracht. Na zijn terugkeer, den 5den Juni 1843, vestigde hij zich te Amsterdam als advocaat, en huwde den 27sten Augustus 1846 met mejuffrouw M.J.E.E. van Zijll, doch reeds vier jaar daarna, den 1sten Juli 1850, verloor hij zijne echtgenoote. Tot afleiding in deze droeve omstandigheden heeft hij toen ons gansche land doorkruist in een boeier, dien hij zich had aangeschaft, doch dit kon hem op den duur geen voldoening geven. De toekomst bleef onbepaald, tot eindelijk het besluit genomen werd zich aan den landbouw te wijden, waarvoor hij reeds vroeger de noodige voorbereiding had ontvangen door een verblijf aan de bekende landbouwschool te Hohenheim. In de jaren die intusschen verloopen waren, was de droogmaking van het Haarlemmermeer voltooid geworden, en den 19den Mei 1854 kocht Mr. Amersfoordt de bezitting aan welke hij den naam van Badhoeve gaf, omdat zij gelegen was op de plaats die vroeger aan de Amsterdammers tot badplaats gediend had. Met deze gebeurtenis waren de jaren van voorbereiding voor Mr. Amersfoordt afgeloopen, en het geheele tijdperk van 1854 tot aan zijn overlijden op den 1sten Februari 1885, is gewijd geweest aan de voortdurende ontwikkeling der groote landbouwinrichttng, die thans in en buiten Europa als modelhoeve bekend staat. Als hoofd van die onderneming stond Mr. Amersfoordt midden in de technische ontwikkeling van de negentiende eeuw, maar door zijn voorafgaande studiën had hij aansluiting op het zoo geheel onderscheiden gebied van rechten en letteren. Het merkwaardige in Mr. Amersfoordt is niet het minst dit geweest, dat hij zich in beide kringen van denkbeelden | |
[pagina 134]
| |
geheel t'huis gevoeldeGa naar voetnoot1. Maar wat zijn arbeid van groote waarde voor ons land heeft gemaakt is, dat wij in hem een vertegenwoordiger hebben gehad, die de eer van ons vaderland heeft opgehouden, en den roem van onzen landbouw in den vreemde heeft gevestigdGa naar voetnoot2. Mogen door bevoegde personen de handen ineen geslagen worden om het daarheen te leiden, dat de vrucht van dezen arbeid niet verloren ga, en dat het schoone landgoed door Mr. Amersfoort aangelegd, in zijne oorspronkelijke bestemming als model-hoeve, voor ons vaderland bewaard blijve. Delft, Februari 1885. A. Huet. |
|