| |
| |
| |
| |
Levensberichten der Afgestorvene Medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.
Bijlage tot de Handelingen van 1881. Leiden, E.J. Brill. 1881.
| |
| |
Levensschets van Wopke Eekhoff.
Toen de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden haar eeuwfeest vierde, mocht bij het openen der vergadering de Voorzitter op een kostbaar geschenk wijzen, namelijk dat van een keurig bewerkten, met zilver gemonteerden hamer, bestemd, om in zijne en zijner opvolgers handen te dienen tot handhaving der orde. 't Was het geschenk van een lid, dat niet genoemd wilde worden. Slechts enkelen wisten, wat Dr. du Rieu in de vergadering van 1880 openlijk mededeelde, dat wijlen ons medelid Eekhoff in deze gave het bewijs zijner ingenomenheid met onze Maatschappij had gegeven.
In 1839 lid geworden, had hij een titel verworven, waarop hij prijs stelde en dien hij gewoon was achter zijn naam te plaatsen naast dien van het lidmaatschap der Zuster-genootschappen te Utrecht en Middelburg.
Doorgaande woonde hij om de 2 jaren de algemeene vergadering bij; hij behoorde onder de leden, die, om een welbekend gezegde te herhalen, aan de Maatschappij van | |
| |
Letterkunde gelooven en vergat nooit, dat zij de eerste geweest was, die getoond had oogen te hebben voor zijn werken. Wie hem daar ontmoette, werd spoedig met hem bevriend; hij had er altijd behoefte aan, den kring zijner vrienden uit te breiden en hoe klein het blijk van welwillendheid was, dat hem bewezen werd, voorwaar, het was wel besteed.
In zijn ware kracht leerde men hem best kennen in zijn eigen woning, bijna schreef ik liever, in zijne eigene werkplaats. Niet zonder gevoel van voldaanheid leidde hij u rond in de vertrekken, waar hij zijn boeken en platen en kunstschatten bewaarde; het was alles gedenkteeken van zijn vlijt, zijn studie, zijn inspanning; het zijne dus in den vollen zin des woords, maar het zijne geworden, naar zijne diepste overtuiging, door den zegen van God.
Neen: de knaap heeft niet durven hopen op hetgeen hij op den leeftijd des mans verkregen heeft. Geboren 2 Maart 1809 te Leeuwarden maakte Eekhoff vroeg met de bitterheden des levens kennis; gelukkig, dat een uitstekend onderwijs bij hem den leerlust opwekte en zelfs voor korte poos zijne keus bepaalde om aan het schoolwezen zijn leven te wijden. Doch hij besloot boekhandelaar, althans boekhandelaarsbediende, te worden en trad in die betrekking bij de Heeren Suringar, later bij Schierbeek in dienst. Wat er van vrije uren hem geschonken werd, besteedde hij aan zijne eigen vorming in het aanleeren van vreemde talen en het verzamelen van boeken en platen betreffende de provincie en de stad zijner geboorte.
Toen het Leeuwarder departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen een eereprijs uitloofde voor eene verzameling levensschetsen van beroemde Friesen, rees de gedachte bij hem op, aan dat onderwerp zich te wagen. Of was het geen wagen bij de bekrompen hulpmiddelen waarover hij, toenmaals nog een vreemdeling onder de geleerden van zijn vaderstad, beschikken kon? Het waagstuk | |
| |
gelukte en bracht hem niet slechts het accessit van tien gouden ducaten, maar gaf voedsel aan zijn ijver en wees hem den weg aan, dien hij met goede vrucht betreden kon. Tengevolge van het behalen dezer onderscheiding vestigde hij de belangstelling van den toenmaligen Gouverneur van Friesland, Jkhr. van Humalda, op zijn persoon en genoot geruimen tijd het voorrecht, wekelijks een avond bij dezen Maecenas te mogen slijten. Van nu af werden Friesland's geschiedenis en oudheden het onderwerp, dat hij letterlijk nooit uit het oog verloor. Reeds in 1829 ving hij aan breede aanteekeningen te maken betrekkelijk Leeuwarden en legde zóó de grondslagen van een zijner beste werken. In den loop van het genoemde jaar plaatste hij de eerste bijdrage in het Mengelwerk der Leeuwarder Courant, waarin hij jaren lang de vruchten van zijn onderzoek in populairen vorm, nu en dan ook proeven van zijn dichterlijk talent, mededeelde.
Die eerste bijdrage handelde over de geboorteplaats van Balthasar Bekker en had dus betrekking op een van de mannen, voor welke hij in Friesland's Pantheon een eereplaats begeerde. - Voor vele andere heeft hij er later een bereid.
Het laat zich gemakkelijk verklaren, dat in en buiten Leeuwarden zijn naam begon geëerd te worden en meer dan een van Friesland's geschiedkundigen den man zocht, die het tot levenstaak scheen gekozen te hebben, Friesland's eere luider te doen spreken dan tot heden geschied was. Bibliotheken en Kunstverzamelingen werden hem ontsloten, in welke het hem vaak gelukte schatten te ontdekken, wier waarde den bezitters zelven of onbekend of niet genoeg bekend was geweest. Wat den stempel van Friesland droeg, wekte zijn belangstelling; de steden en dorpen en vooral de stinsen door eigen aanschouwing te leeren kennen en zoo doende zich te verplaatsen in de dagen van het grootsche verleden, rekende hij tot de uitspanningen, | |
| |
voor welke hij gaarne zijne middelen ten offer bracht, vooral wanneer het hem gebeuren mocht, den kring zijner bekenden en begunstigers te zien uitbreiden. Reeds toen hinderde het hem, als anderen niet altijd deelden in zijne ingenomenheid en kon hij het moeielijk verkroppen, dat de copy van een door hem vervaardigd geschrift: de krijgsroem der Friesen het nageslacht ten voorbeeld en ter aanmoediging voorgesteld, geen uitgever kon vinden.
Nogtans ontving hij van bevoegde zijde aanmoediging. Mr. Van Halmael, wien door de regeering van Leeuwarden het vrij gebruik van het Stedelijk archief was toegestaan, om daardoor geholpen eene geschiedenis van Leeuwarden te schrijven, droeg hem dien arbeid over en beloofde hem de vergunning te verschaffen, waarvan hij zelf voor dat doel nu geen gebruik maakte.
Van Halmael werd en bleef zijn raadsman; hoeveel Eekhoff hem verschuldigd was, hoe hij hem als den vader van zijn intellectueele vorming roemde, heeft hij en in den kring van zijn vrienden en openlijk uitgesproken. 't Was hem niet genoeg, in de Levensschetsen door onze Maatschappij uitgegeven in 1851 eene hulde aan van Halmael te brengen; ook in de vergadering van het Friesch Genootschap eerde hij diens nagedachtenis door eene voorlezing, die in het tijdschrift de Vrije Fries deel VI is opgenomen. En reeds bij het leven zijns weldoeners had hij diens verdiensten jegens hem erkend in de voorrede van de Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, waarvan Eekhoff de auteur worden mocht; want van de stedelijke regeering verkreeg hij verlof om het archief te raadplegen, ja nog meer. Ook het Provinciaal archief werd hem ontsloten, en het nazien van alle bescheiden hem toegestaan. Ras bleek het, hoe goed hij in de papieren-wereld der vroegere eeuwen te huis was; op hem sloegen dan ook de voogden van het St. Anthonij-Gasthuis het oog om het archief te ordenen en de stukken | |
| |
voor den druk gereed te maken. Toen werd eene door hem vervaardigde Geschiedenis van dit Gasthuis met daarbij behoorende lijst der archieven en der voogden gedrukt in 1834, doch niet in den handel gebracht; zij bereidde echter de uitgaaf voor, die veertig jaren later het licht gezien heeft onder den titel: Oorkonden der geschiedenis van het Sint Anthonie gasthuis te Leeuwarden uit de 15e en 16e eeuw, voorzien van een door Eekhoff vervaardigd glossarium. Het werk, twee deelen beslaande, werd door Heeren Voogden met groote liberaliteit aan belangstellenden ten geschenk gegeven; het is een monument voor deze grootsche liefdadige stichting en een getuigenis voor de ijzeren vlijt van Eekhoff.
Gelijken dienst bewees hij aan het archief van het Burger weeshuis en andere inrichtingen, een werkzaamheid die zijnen vrijen tijd aanvulde en tevens in zijn onderhoud hielp voorzien; want hij had zijne betrekking in den boekwinkel verlaten. Hoe langer hoe beter leerde hij de leemten in zijne wetenschappelijke opleiding kennen en begreep hij, dat het aanleeren ook van de Latijnsche taal voor zijne vorming tot archivaris - dergelijke betrekking toch werd zijn ideaal - onmisbaar mocht heeten. Zijn ideaal heeft hij bereikt. Den 8en December 1837 kwam een verzoekschrift van acht aanzienlijke ingezetenen bij het dagelijksch bestuur der stedelijke regeering in, om over te gaan tot het benoemen en aanstellen van eenen archivaris, naar het voorbeeld van andere zelfs minder bevolkte plaatsen dan Leeuwarden. In Maart des volgenden jaars werd hij met eenparige stemmen door den raad benoemd voor den tijd van zes jaren. Daar was de rechte man op de rechte plaats gekomen. Een archief, als dat van Leeuwarden, een archief, welks inhoud opklom tot het jaar 1149, te ordenen, te registreeren; alzoo toegankelijk te maken voor ieder, wien het om grondige bronnenstudie te doen was; welk een begeerlijke taak. Het toegezegde honorarium mocht | |
| |
slechts de som van ƒ 600 beloopen, Eekhoff zag in de vreugde zijner aanstelling meer op het werk, dat hem te doen stond, dan op het geld, dat hij ontvangen zou. Dadelijk na benoemd te zijn zond Eekhoff een groot aantal charters en andere bescheiden uit zijne eigene verzameling, benevens eenige platen, portretten en schilderijen ten geschenke aan de stedelijke inrichting, bij welke hij voortaan een goed deel zijns levens slijten zou.
Of hij werkzaam, ijverig werkzaam geweest is; of hij bij belangrijke zaken aan het archief stem en spraak heeft weten te geven? Laat mij hem, die dat vraagt, met enkele bewijzen uit vele mogen beantwoorden. Het voormalig St. Annaleen in de kerk van Oldehove was sedert jaren - wel een dertigtal - een onderwerp van twist en tweedracht geweest; zij, die daarop aanspraak meenden te mogen maken, eischten van de regeering de teruggaaf eener som van bijna twee millioen gulden. Wat deed de regeering? Zij gelastte den archivaris de zaak op het grondigst na te sporen, en hij deed het in zijne Beknopte Geschiedenis zoo flink, dat gedeputeerde Staten van Friesland de regeering volkomen in het gelijk stelden en den eisch als ongegrond afwezen. In het verslag der raadscommissie van 1843 werden dankbaar de bemoeiingen van den archivaris herdacht in zake de quaestie over de kosten van de sluiting der Dockumer-Ee; want men was het aan zijne onderzoekingen verschuldigd, dat een uitgaaf van ƒ 8000.- voor de gemeente bespaard bleef. Toen de 6 jaren zijner werkzaamheid verloopen waren, adviseerde eene commissie des Raads, aangesteld om bepaaldelijk te onderzoeken de blijvende noodzakelijkheid van den post en de geschiktheid van Eekhoff voor dien post, tot zijne herbenoeming, niet voor een bepaald getal van jaren, maar tot wederopzeggens toe. Grooten en welverdienden lof kent hem de commissie in haar rapport toe; alleen vraagt zij, of het catalogiseeren niet met grooter spoed kan geschieden; doch | |
| |
zij vergat, dat geen ambtenaar misschien meer blootstaat aan het gevaar, om telkens en telkens alweer in het geregeld voortzetten van zijn werk te worden gestoord, dan de archivaris, dagelijks door tal van vragen en brieven, ik zal niet zeggen lastig gevallen, maar ik mag toch wel zeggen, opgehouden in het voortwerken aan zijn eigen arbeid. Men heeft van onderscheidene zijden, vooral in latere jaren, de klacht geuit, dat de archiefkamer te Leeuwarden door Eekhoff beschouwd is als de geschiktste plaats voor het schrijven zijner werken. Die klacht moet teruggebracht worden tot het cadre der opmerkingen. De vraag is immers eenvoudig deze: of Eekhoff, het archief voor zijn eigen studien bezigende, te kort is gekomen in de vervulling van de plichten, die hij te volbrengen had jegens hen, die het archief kwamen of lieten raadplegen. Heeft hij niet door zijne geschriften den rijkdom der daar bewaarde schatten aangetoond? Zijne Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden in twee deelen, is zij niet goeddeels uit de archieven voortgekomen?
Eéne aanmerking laat ik in volle kracht gelden, dat hij aan de catalogiseering der Bibliotheek en der Kunstverzameling van de stad eerder de hand geslagen heeft dan aan die van het Archief, waardoor het moeielijkst en belangrijkst onafgedaan gebleven is, hoewel het leveren ‘van den inventaris der stedelijke archieven behoord heeft tot de hoogste wenschen ten aanzien zijner levenstaak en veeljarige werkzaamheid aan Leeuwarden's schoone stedelijke inrichting besteed’; zoo schreef hij zelf in 1875. In dat lange verloop van jaren had de Raad der stad het zegel van goedkeuring op die werkzaamheden gedrukt; bij besluit van 12 Maart 1863 schonk zij hem de van gemeentewege bestaande medaille van verdienste in zilver, bij gelegenheid zijner vijf-en-twintigjarige ambtsbediening, waarbij de schriftelijke verklaring gevoegd was, dat hij het vierde eener eeuw mocht werkzaam zijn niet alleen in het belang | |
| |
van het archief, maar ook in het belang der gemeente, die hem hoogachting toedroeg en zijne talenten op prijs stelde. Dergelijk gunstig getuigenis werd in 1878 herhaald, toen de raad zijne blijdschap te kennen gaf, dat Eekhoff veertig jaren lang zijne ‘belangrijke betrekking steeds met naauwgezetheid en met onverdroten ijver vervuld’ had ‘en gedurende een zoo lange reeks van jaren onvermoeid was werkzaam geweest, om de aan zijne zorg toevertrouwde belangen der gemeente op zoo uitstekende wijze te behartigen’. In den daaraan toegevoegden wensch, dat hij nog lang mocht werkzaam blijven werd door allen gedeeld, die zijne hulp en voorlichting nooit te vergeefs inriepen.
Na zijn dood, bij gelegenheid, dat in de raadsvergadering van 19 Aug. 1880 over het bezetten van den post gehandeld werd, sprak de geachte burgemeester van Leeuwarden in het openbaar deze woorden: ‘de Heer Eekhoff was op zijn gebied geheel eenig. Van de jeugd af zich op de beoefening der geschiedenis hebbende toegelegd, had hij eene ervaring opgedaan, die met recht eenig of althans zeldzaam mag heeten. Steeds was de Heer Eekhoff in het archief bezig, zij het dan ook niet ten allen tijde uitsluitend ten behoeve der gemeente’. Hij erkende, dat Eekhoff een zeer wetenschappelijk man was, doch dat het administrative deel der betrekking hem minder ter harte ging. Ik hecht aan zulke woorden veel waarde, omdat zij blijkbaar de vrucht zijn eener billijke waardeering van Eekhoff's verdiensten. En daarop komt het aan. Daarin ligt de waarborg voor de eer zijner nagedachtenis.
Niet alleen de regeering, neen, ook het publiek schonk hem bij herhaling bewijzen van sympathie.
Vele zijner geschriften vonden groot debiet; van zijn Friesland in 1813 werden van November 1863 tot Februari 1864, het tijdstip waarop de tweede uitgaaf verscheen, ongeveer 1800 exemplaren verkocht; een vriendelijke hulde | |
| |
voor den schrijver, een niet te versmaden winst voor den uitgever.
Hij zelf was de uitgever. Sints 1839 had hij zich als boekhandelaar te Leeuwarden gevestigd in het huis de Keizerskroon, waarbij negen jaar later een tweede huis in de Peperstraat werd aangetrokken, verbouwd en ingericht tot winkel en woning. In de laatste werd door ieder die hem bezocht, met groote belangstelling het vertrek betreden, waar hij zijne kunstschatten, op Friesland betrekking hebbende, verzameld had. Door hem was eene Bibliotheca Frisiaca bijeengebracht, zeker eenig in haar soort. Ja, de collectie van zoovele bescheiden, als eene verzameling van papieren betreffende de Friesche academie, het geslacht Burmania, een Atlas van Friesland; bestaande in 2500 platen en kaarten van de steden en dorpen der Provincie; eene collectie van 1500 portretten van Friesland's beroemde mannen - verdient met volle recht den naam van Frisia Illustrata.
Legde hij u zijn kunstboek voor, de platen en afbeeldingen van hetgeen hem op zijne reizen had geboeid; hij deed ze eerst binnen, daarna buiten de grenzen van ons Vaderland door geheel Midden- en Noord-Europa; gij vondt oorzaak om zijne kennis te bewonderen en zijn smaak te huldigen.
Sints den 9en Juni 1841 genoot hij in die woning het geluk van den echt met Mej. Margjen van Haagen. Godsdienstige zin deed hem het goede met ootmoed genieten, het leed met onderwerping dragen. Meer dan één kind stierf op zeer jeugdigen leeftijd; een zoon verloor hij in 1867 aan de toen in Rotterdam heerschende cholera, diep betreurd door de ouders, die veel van des jongelings aanleg mochten verwachten. Eén zoon en twee dochters bleven hem gespaard; aan eerstgenoemde kon hij in 1874 zijne zaken overdragen, om zich onverdeeld aan letterkundigen arbeid te wijden. Hij zag de door | |
| |
hem geopenden handel bloeien en de goede naam, dien hij er aan gegeven had, bleef voortbestaan. Trouwens reeds spoedig na de vestiging zijner zaak mocht hij zich in haren voorspoedigen gang verheugen. Nauwkeurig, vlug, solide, werd de commissie-handel en het debiet van het door hem uitgegevene gedreven. Tot het gewichtigste van het laatst bedoelde behoorde gewis de Nieuwe atlas van Friesland met de algemeene kaart dier provincie, gedrukt op 36 koperen platen en uitgegeven namens en voor rekening van het provinciaal bestuur, dat daaraan ƒ 40.000 ten koste legde en waarschijnlijk geen uitgever zou hebben gevonden, meer geschikt voor dezen geographischen arbeid, dan onzen vriend.
Over Eekhoff te schrijven en te zwijgen van zijne betrekking tot het Friesch Genootschap, is wel niet mogelijk. Dertig jaren is hij voorzitter der oudheidkundige afdeeling, vijf-en-twintig jaren lid van het bestuur en penningmeester geweest. Toen het in 1877 zijn vijftigjarig jubilé had gevierd, hield hij, in de eerste maandelijksche vergadering na dat tijdstip, eene voorlezing over Onze voorgangers, geplaatst in het 49ste verslag, waarin hij met dankbaarheid de mannen herdacht, die weleer voor het genootschap geijverd hadden. Sedert 1840 waren die maandelijksche samenkomsten ingevoerd en Eekhoff van deze een trouw bezoeker en een gezocht spreker. Het tijdschrift van het Genootschap bevat vele der door hem voorgedragene stukken, die bijna zonder uitzondering met de geschiedenis en letterkunde van Friesland in het nauwste verband staan. Wien meer dan hem kon dan ook het plan tot het houden eener nationale tentoonstelling van Friesland belangstelling inboezemen? Hij bedong voor de afdeeling: platen en kaarten een afzonderlijk lokaaltje, waar hij de lief hebbers ontving en ter nauwernood hun het heengaan veroorloofde. Wie hem daar bezocht, werd zijn aandachtige toehoorder. Geen blijk van belangstelling liet hij van zijne zijde | |
| |
onbeantwoord. Met genoegen luisterde men naar hem, als hij van den dag verhaalde, waarop hij in 1873 Z.M. den Koning tot gids had mogen verstrekken bij het bezichtigen van het kabinet van Friesche oudheden. Zeer voldaan over hetgeen daar het oog had geboeid, gaf de Koning aan Eekhoff een bewijs van tevredenheid, dat deze op hoogen prijs stelde. De orde van den gouden Leeuw van het huis van Nassau, 4e klasse, werd hem geschonken, een koninklijk gunstbewijs, dat in beteekenis verhoogd werd door 's Konings verklaring, dat Z.M. ‘twee mannen in het Vaderland kende, namelijk Nijhoff te Arnhem en Eekhoff te Leeuwarden, die bij getrouwe waarneming hunner handelszaken zichzelven gevormd en vele uitmuntende historische geschriften vervaardigd hebben.’
De buitengewoon gunstige geldelijke uitkomst der Tentoonstelling van 1877 wekte Eekhoff op, om in de vergadering des Frieschen genootschaps van September 1878 voor te stellen, een deel dier inkomsten aan te wenden tot het verbeteren van de inrichting der bibliotheek, het uitgeven van een kerkelijk Gedenkboek voor de Hervormden in Friesland, het doen bewerken van eene verhandeling over het leven en de verdiensten van Balthasar Bekker en eene uitgave der verspreide dichtstukken van den hem onvergetelijken van Halmael. Hij diende dit voorstel gedrukt in en deelde het onder de leden rond, omdat hij helaas! opgehouden had de maandelijksche vergaderingen bij te wonen.
Het ligt niet op mijn weg, de gerezen geschillen te beoordeelen. Ik kan alleen afgaan op schriftelijke bescheiden, mij in vertrouwen ter inzage afgestaan en ik zou vreezen, dat vertrouwen te schenden. Alleen zij het mij vergund, de getuigenis af te leggen, dat, wat er ook aan den vorm van Eekhoff's ijveren mocht te laken zijn, die ijver zelf ruimer erkenning verdiend had.
Mijn vriend was een autodidact in den eigenlijken zin | |
| |
des woords. Hij had er al de deugden van; zou hij niets van de gebreken gekend hebben? Alles zichzelven verschaffende en alles zelf doende, komt men er onwillekeurig toe te meenen, dat ook alleen datgeen goed gedaan wordt, wat men zelf verricht; men is er aan gewoon geworden, zijn eigen weg te gaan en aan niemand rekenschap af te leggen, dan aan zich zelven.
Maar één klip, waarop menig autodidact strandt, heeft hij zorgvuldig ontweken; hij heeft zich streng gehouden bij hetgeen hij noemen mocht zijn onderwerp, namelijk Friesland's geschiedenis. Raadpleegt men de titels en den inhoud zijner geschriften. - ik acht de lijst inderdaad een lofrede gelijk - zoo leert men een schrijver kennen, die met zijn krachten is te rade gegaan, en zooveel goeds heeft kunnen leveren, omdat hij zijn onderwerp ten volle meester is geweest. Wellicht is er geene provincie in ons Vaderland, wier geschiedenis zoo veelzijdig is toegelicht als Friesland; men danke het goeddeels aan Eekhoff's ijver en hulpvaardigheid. Wie over haar schreef, kon op zijne medewerking rekenen. Wat haren roem bevorderde, vond bij hem toejuiching en steun. De bewerking en uitgaaf van de voortreffelijke nieuwste beschrijving van de lotgevallen der Friesche academie hield jaren lang zijne aandacht in hooge mate geboeid. Eigen ondervinding van zijn hulpvaardig dienstbetoon geeft mij recht tot spreken en danken.
Inmiddels was de oude dag genaderd; maar de lust tot onderzoeken en verzamelen niet verminderd. Hij heeft kunnen arbeiden tot de ure van heengaan sloeg; 12 Februari 1880 ontsliep hij, na korte ongesteldheid. Als bewijs van zijne niet verflauwde ingenomenheid met het doel van het Friesch genootschap voeren wij eenige regelen aan uit zijne laatste beschikking: ‘ik legateer aan het Friesch Genootschap van geschied- oudheid- en taalkunde alhier, al mijne wetenschappelijke aanteekeningen en schriftelijke | |
| |
verzamelingen voor zoover deze Friesland betreffen - om gevoegd te worden bij al de losse stukken en portefeuilles in en op het kleine kastje in de zaal, die alle gedurende vele jaren door mij als lid van het bestuur des Genootschaps zijn bijeengehouden; onder voorwaarde, dat het bestuur ze ten gebruike van het nageslacht beware in een afzonderlijke loketkast in het locaal des genootschaps met het opschrift voorzien: nalatenschap van W. Eekhoff.’
Die schenking is dankbaar aanvaard.
Over andere gedeelten zijner letterkundige nalatenschap had hij eveneens bepalingen gemaakt. Hij had verlangd, dat aan het Bestuur der provincie Friesland voor een bepaalden prijs ter aankoop zouden worden aangeboden, vier verzamelingen: de eerste bestond uit handschriften over het tijdvak loopende van 1587 tot 1843; drie portefeuilles met stukken over en betrekkelijk de academie van Franeker, van 1587 tot 1816; twintig portefeuilles en twaalf boekdeelen, bevattende alle handschriften van E.M.v. Burmania; de tweede: a. onder den naam van afgebeeld Friesland, 2500 kaarten, platte gronden, afbeeldingen van gebouwen, kleeding, enz.; b. onder den naam van beroemd Friesland, ongeveer 1500 stuks portretten en kunstwerken van Friesen, teekeningen en gravures, enz.; de derde: handschriften en boeken betreffende de familie Hemsterhuis; de vierde: boeken over Friesland of door Friesen geschreven, alle systematiesch geordend.
De Staten van Friesland achtten de 3e en 4e verzameling van minder rechtstreeksch belang voor het provinciaal archief: de 2e beschouwden zij als een hoogst merkwaardige collectie, den prijs waard, voor welken zij aan geboden werd, namelijk ƒ 6900; doch zij vonden geen vrijheid, om uit de kas der provincie zich zulk een uitgaaf te veroorloven.
Het voorstel van eenige leden in de vergadering | |
| |
der Staten, om toch den aankoop te doen, vond geene ondersteuning.
De in de 1e plaats genoemde verzameling is voor de som van ƒ 990 het eigendom der provincie Friesland geworden en bewaart alzoo den naam des ijverigen en bekwamen mans, die zijne beste krachten aan de beoefening van hare geschiedenis en letterkunde gewijd heeft.
Leiden. C. Sepp.
| |
| |
| |
Geschriften van W. Eekhoff.
1829. | Levensschetsen van beroemde Friesen, bekroond door het Departement Leeuwarden der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. |
1830. | Verzameling van Friesche spreekwoorden, gezegden, anecdoten. 2e stuk. N.B. Het 1e stuk was in 1826 geleverd door P.C. Scheltema. |
1834. | Nasporingen betrekkelijk de geschiedenis der voormalige Middelzee in Friesland. (Mede bewerkt door P. Brouwer Pz.) |
1835. | Willem Loré, zijn leven geschetst door Mr. J.W. de Crane en zijne dijk- en waterwerken geschiedkundig beschreven door W. Eekhoff. |
1835. | Het leven en de lotgevallen van Jacobus Martinus Baljée, in leven Raad van Nederl. Indië, weleer voedsterling en later weldoener en behouder van het stads-weeshuis te Leeuwarden. Met 5 Bijlagen en 10 Feestgezangen bij de inwijding van de gedenkzuil, voor hem in het Weeshuis opgerigt. |
1840. | Beknopte aardrijkskundige beschrijving van de provincie Friesland; bevattende een overzigt van den Algemeenen en Bijzonderen Toestand van dat Gewest. |
1840. | Hetzelfde werkje voor schoolgebruik, 2 stukjes. |
1840. | Friesland, Handboekje voor reizenden door de steden en voornaamste oorden van de provincie Friesland. |
1842. | Bijzonderheden omtrent de jeugd en de eerste verstandelijke ontwikkeling van den beroemden Elias Anne Borger. |
1846. | (Met Mr. J.T. Bodel Nyenhuis) de algemeene Kaarten van de provincie Friesland verzameld, beoordeeld en geschiedkundig beschreven. |
| |
| |
1846. | Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden, vermeldende den oorsprong, den aanwas en de uitbreiding van deze stad en hare gebouwen, gestichten, inrigtingen enz. van den vroegsten tijd tot den jare 1846. Met kaarten en platen. 2 dln. |
1848. | De Grietmannen in Friesland, bijdrage tot de kennis en waardeering van het Plattelandsbestuur der Grietenijen in die Provincie. |
1849. | Twaalf gezigten op de voornaamste gebouwen en beplantingen der stad Leeuwarden, in den tegenwoordigen tijd. Naar de natuur geteekend door J. Reijnders en met eene beschrijving voorzien van E. |
1851. | Beknopte Geschiedenis van Friesland in hoofdtrekken, bevattende een overzicht van de lotgevallen der Friesen en van de voornaamste gebeurtenissen, gedurende bijna twee duizend jaren in dit land voorgevallen. Met een schetskaart van den waarschijnlijken toestand des lands, omstreeks het begin onzer jaartelling. |
1851. | Het leven van Eise Eisinga en geschiedenis van het Planetarium, door hem van 1774 tot 1780 vervaardigd. |
1855. | Merkwaardigheden van Hindeloopen, bevattende historische bijzonderheden omtrent de woningen, kleeding, gebruiken en taal der Hindeloopers, benevens taalproeven in rijm en onrijm door S.O. Roosjen, N D. Kroese en E. |
1858. | Dr. E. Halbertsma, de jonkerboer of Krystyd in Sint Steffen yn ald Frieslân. Met eene levensbeschrijving van den schrijver door E. |
1860. | Beknopte geschiedenis van het voormalig Sint Anna Leen in de kerk van Oldehove te Leeuwarden. Eene bijdrage tot de geschiedenis van de geestelijke goederen in Friesland. |
1862. | Bloemlezing uit den Frieschen Lusthof en andere gedichten van Jan Janszoon Starter, toegelicht door geschiedkundige berigten omtrent zijn levensloop en geschriften. |
1862. | Hetzelfde werkje als volksuitgaaf, voorafgegaan door eene levensschets van den dichter. |
1863. | Friesland in 1813. Historische bijzonderherden omtrent hetgeen voor en tijdens de verlossing en herstelling van Nederland, van 1810 tot 1815 in Friesland en inzonderheid te Leeuwarden is voorgevallen. Namens het Friesch genootschap uitgegeven als feestgave bij het vijftig jarig berwonnen volksbestaan van Nederland. Naar officieele bescheiden en berigten van tijdgenooten bewerkt. |
| |
| |
1864. | Hetzelfde werk, tweede druk. |
1864. | Korte beschrijving van de provincie Friesland, bevattende een overzigt van den tegenwoordigen toestand van dit gewest, toegelicht door statistieke berigten omtrent den uit- en invoer, veestapel, fabrijken, armwezen, veeren, scheepvaart, kunst- en spoorwegen en andere provinciale belangen. |
1864. | Hetzelfde, uitgegeven als Friesch schoolboek. I. zonder de statistieke berigten. |
1865. | Friesland in 1815. Historische bijzonderheden omtrent de deelneming der Friesen aan de volkswapening en de krijgsbedrijven bij Quatrebras en Waterloo. Naar officieele bescheiden en berigten van tijdgenooten bewerkt en namens het Friesche genootschap uitgegeven naar aanleiding der viering van het vijftigjarig feest der bevestigde onafhankelijkheid van Nederland. Met talrijke bijlagen, levensschetsen enz. |
1868. | Dichterlijke nalatenschap van E.A. Borger zesde druk, veel vermeerderd en met een levensberigt en aanteekeningen voorzien door E. |
1869. | Dr. Justus Hiddes Halbertsma, zijn leven en geschriften. Voorlezing in het Friesch genootschap. Met aanteekeningen en bijlagen benevens. Herinneringen aan Halbertsma van Mr. B.W.A.E. Baron Sloet tot Oldhuis. |
1870. | De stedelijke bibliotheek van Leeuwarden, bevattende voornamelijk de werken van schrijvers uit en over deze Hoofdstad van Friesland en hare geschiedenis, beschreven en toegelicht. Gevolgd door eene geschiedkundige bibliographie van Leeuwarden. |
1875. | De stedelijke kunstverzameling van Leeuwarden, bevattende afbeeldingen van vorsten, beroemde mannen, merkwaardige gebeurtenissen en voorname gebouwen, benevens platte gronden, gezigten, nieuwe kunstvoortbrengselen en bijzonderheden dezer hoofdstad van Friesland. |
| |
In tijdschriften.
1827. | Bijdragen in het Friesch Jaarboekje waarvan E. redacteur was. |
1830-1850. | Bijdragen in het Mengelwerk van den Dinsdagschen Leeuwarder Courant, Provinciale Vriesche, Groninger en Biltsche Courant, Weekblad van Dokkum en Omstreken. |
1836-1877. | Bijdragen in Friesche Volksalmanak, Alg. Konst- en Letterbode, de Navorscher. |
| |
| |
1839-1877. | In de Vrije Fries. |
Deel | I. | Geschiedkundige beschrijving van eene zilveren medaille of gedenkpenning voor Michael Högelcko. |
Deel | II. | Verkort verslag van het provinciaal Friesch genootschap wegens gevondene geschiedkundige stukken op twee wetenschappelijke reizen door ons Vaderland. |
Deel | II. | Afschriften van de Friesche Charters in het archief van Utrecht. |
Deel | II. | Scholae Leovardiensis S. collegii Leovard. in inclyta acad. Franeq. leges. |
Deel | VI. | Voorlezing over het leven van Mr. A. van Halmael Jr. en zijne verdiensten omtrent geschiedenis en letterkunde. |
Deel | VII. | Geschiedenis van de zamenstelling en uitgave van het groot Plakkaatboek en Charterboek van Friesland, benevens levensschetsen van de bewerkers: G.F. Baron Thoe Schwartzenberg, Dr. Nicolaas Tholen en Mr. I.F.M. Herbell, met nog twee bijvoegselen. |
Deel | VII. | Betoog, dat de eerste druk van de oude Friesche wetten, bezorgd door Heer Hidde Cammingha, omstreeks den jare 1484 is gedrukt te Leeuwarden, als een nieuwe bijdrage tot de geschiedenis van de boekdrukkunst in Nederland. |
Deel | VIII. | Voorlezing over het leven van Petrus Wierdsma en zijne verdiensten omtrent geschiedenis en letterkunde van Friesland. |
Deel | VIII. | Voorlezing over het leven en de verdiensten van Foeke Sjoerds, historieschrijver van Friesland. |
Deel | VIII. | Voorlezing over het leven van Jacob van Leeuwen en zijne verdiensten omtrent de geschiedenis en letterkunde van Friesland. |
Deel | IX. | Voorlezing over het leven van Caspar van Robles en de lotgevallen van de voor hem opgerigte gedenkzuil op den Zeedijk nabij Harlingen. Met aanteekeningen en bijlagen. |
Deel | IX. | De belangrijkheid van de kennis der Friesche geschiedenis en van het oud Friesche regt voor het tegenwoordige Duitschland, betoogd door Dr. Karel, vrijheer von Richthofen. Met eene inleiding. |
| |
| |
Deel | X. | Friesland in 1813 (ook afzonderlijk uitgegeven). |
Deel | XI. | Friesland in 1815 (ook afzonderlijk uitgegeven). |
Deel | XI. | Geschied- en letterkundige nalatenschap van Simon Abbes Gabbema, behelzende eene levenschets van dezen geleerde, de lijst van zijne nagelaten boeken en handschriften, van zijne historische staatkundige stukken en zijne onuitgegeven brieven. |
Deel | XI. | Lijst van de opvolgende historieschrijvers van Friesland. |
Deel | XI. | Hulde der regeering van Leeuwarden aan Ubbo Emmius. |
Deel | XII. | Voorlezing over J.H. Halbertsma (ook afzonderlijk uitgegeven.) |
Deel | XII. | De edelmoedige wijze, waarop Hertog George van Saxen in 1504 aan Friesland eene nieuwe regeling van de justitie en politie schonk. |
Deel | XII. | Petrus Wierdsma uitgever van de oude Friesche wetten |
Deel | XIII. | Nieuwe berigten uit oude papieren omtrent Duco Martena, 1530-1605. |
Deel | XIII. | De Geldersche en de Friesche stad Staveren, Stavoren, Steveren. |
Deel | XIII. | Nog iets tot lof van Casper van Robles. |
Deel | XIII. | Het proces van Heer Godschalk van Jongema en de ingezetenen van Westergo in 1538. |
1840. | In de Aardbol. |
| Beschrijving van Friesland. |
1840-1860. | in Vaderlandsche Letteroefeningen. |
1847-1868. | in Almanak voor Landbouwers en Veehouders bevattende vele nuttige zaken, om van den landbouw en veeteelt de meeste voordeelen te trekken. (W.E. was 30 jaar lang Redacteur van den Almanak v. L. en Veet. Jaarg. I-XXX.) |
1848. | In Nederlandsch Museum. |
| Merkwaardigheden betreffende Hindeloopen. |
1851-1859. | In Levensschetsen, uitgegeven door de Maatschappij der Ned. Letterkunde. |
1851. | Levensschets van Mr. A. van Halmael Jr. |
1858. | Levensschets van J. van Leeuwen. |
1859. | Levensschets van Jhr. M.H. Baert van Sminia. |
1880. | In Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij. |
| Eene bijdrage tot de vaderlandsche cartographie, over Jacobus van Deventer. |
| |
| |
1855. | In Volksalmanak, uitgegeven door de Maatsch. tot Nut van 't Algemeen. |
| Uitspanningsreizen in Leeuwarden en door Friesland. |
1856. | In de Jager, Nieuw Archief voor Nederl. taalkunde. |
| Levensschets van Joh. Hilarides. |
1862. | In Europa. |
| De vrouw van Rembrandt. Bijzonderheden omtrent het huwelijk van den schilder Rembrandt van Rijn, van Leiden, met Saske Ulenburgh van Leeuwarden. Met acht historische bijdragen en aanteekeningen. |
1868. | Het slot Fürstenstein in Silezie. Reisherinneringen. |
1867. | In Godgeleerde bijdragen. |
| De levensloop van Johannes Regenbogen en zijn invloed op de hervorming van de Nederlandsche Hervormde Kerk. |
1879. | In Archief voor Ned. Kunstgeschiedenis II. |
| Geschiedenis van het Zilversmidsgilde te Leeuwarden. Hiervan zijn de platen opgenomen, dewijl deze gereed waren. De copij van den tekst is echter niet voltooid onder de nagelaten papieren van E. gevonden. |
|
|