| |
| |
| |
| |
Levensbericht van G. Kuyper Hz.
De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden heeft mij uitgenoodigd, om door eene levensschets de nagedachtenis te vereeren van een der medeleden, die wij dit jaar door den dood hebben verloren: de nagedachtenis van mijn vriend G. Kuyper Hz. De Maatschappij verlangt, dat zulk eene levensschets kort en beknopt zij, en vooral, dat zij niet ontaarde in eene lofrede; - ik zal trachten aan die voorwaarden te voldoen, en de taak, die ik op mij heb genomen, naar mijn beste weten vervullen.
Kuyper werd geboren te Amsterdam, den 3den Juli 1815. Zijne ouders behoorden tot den fatsoenlijken burgerstand, - het beste en degelijkste deel onzer natie, waarin zich ons volkskarakter het trouwst afspiegelt; zijn vader heeft hooge administratieve ambten bekleed, en zich daarin een eervollen naam verworven door kunde, ijver en onkreukbare eerlijkheid, deugden die ook het erfdeel van den zoon zijn geweest. Na zijne opvoeding te hebben ontvangen, | |
| |
eerst te Zutfen en later te Rotterdam, waar hij van 1828 tot 1833 het Gymnasium bezocht, werd Kuyper in 1833 Kadet der Genie, en kwam als zoodanig te Medemblik.
De Militaire Akademie, in 1828 te Breda opgerigt, was tijdelijk opgeheven door de gebeurtenissen van 1830, door de Belgische omwenteling en den daarop volgenden oorlogstoestand; eerst in 1836 kwam die Bredasche Akademie weer in werking. Van 1830 tot 1836 bestond er voor hen, die er naar streefden om officier te worden bij infanterie, kavalerie en artillerie, geen krijgschool waar zij de kennis konden verkrijgen voor die betrekking gevorderd; zij moesten zich zelven vormen, - zeker de beste vorming voor jongeliegen van uitstekenden aanleg en krachtig karakter; maar eene vorming, die onvoldoende is voor de groote meerderheid. De Genie en de Waterstaat waren toen beter bedeeld; reeds kort na het opbreken van de Militaire Akademie te Breda waren de kadets van die beide dienstvakken te Medemblik vereenigd, waar zij een deel uitmaakten - maar een afzonderlijk, zelfstandig deel - van het daar aanwezige Instituut der Marine.
Aan het hoofd van die Kadets van Genie en Waterstaat te Medemblik was toen een uitstekend man geplaatst, wiens naam men niet genoeg in eere kan houden. De generaal Delprat - dit jaar in den Haag in hoogen ouderdom gestorven - had reeds in minderen rang en op een leeftijd toen hij jong heette, die degelijkheid, dien dorst naar wetenschap, die noeste vlijt, die rustelooze werkzaamheid, die hem steeds hebben gekenmerkt; de studie was bij hem een hartstocht; - maar niet de dorre en onvruchtbare studie van den kamergeleerde, maar de studie die nut sticht, die zich aan anderen mededeelt, en die er onafgebroken en met talent naar streeft, om jeugdige hoofden te ontwikkelen en de fakkel der wetenschap voor een leergrage jongelingschap te ontsteken. Man van uitgebreide geleerdheid, van een scherp en helder verstand, dat dade- | |
| |
lijk het ware en het noodige wist te onderscheiden van het valsche en het overtollige, begaafd met een onuitputtelijk geduld, dat hem voor geen werkzaamheid, voor geen inspanning deed terug deinzen, was Delprat daardoor de beste onderwijzer dien men bedenken kon; en door zijne onafhankelijkheid van karakter, door zijn eenvoudig, smetteloos leven, door zijn strenge gehechtheid aan recht en eerlijkheid, oefende hij ook den gunstigsten invloed op de zedelijke vorming van zijne leerlingen.
Het was onder de leiding van dien man, dat Kuyper zijne militaire opvoeding ontving, eerst drie jaren te Medemblik en toen nog een jaar te Breda, in de weer opgerigte Militaire Akademie. Te Breda, in het laatste jaar zijner studiën, was Kuyper Kadet Sergeant-Majoor, een toen ook bij de Kadets bestaande rang. Het heeft altijd eigenaardige bezwaren voor een Kadet met een graad bekleed, het gezag aan dien graad verbonden voldoende uit te oefenen tegenover de andere Kadets, met wie hij anders geheel op den voet der gelijkheid verkeert; de overlevering wil, dat Kuyper een der weinigen geweest is, die er in slaagden, het gezag aan hun rang verbonden goed te doen eerbiedigen.
Den 13den September 1837 tot 2en Luitenant-Ingenieur benoemd, kwam Kuyper aanvankelijk in garnizoen te Naarden, een historische vesting, rijk aan herinneringen, - meer dan aan uitspanningen en openbare vermaken. Groote twee jaren kon Kuyper in dit stille verblijf wijden aan de studie, aan de vermeerdering van zijne kennis; toen werd hij (1 Januari 1840) te Utrecht geplaatst, als Adjudant bij de Directie van Fortificatiën aldaar; en in het najaar van 1841 viel hem de onderscheiding ten deel, van benoemd te worden tot leeraar aan de Bredasche Militaire Akademie; daar is hij twaalf jaren werkzaam geweest, totdat hij (1 September 1853), op zijn verzoek, een eervol ontslag verkreeg uit die betrekking.
| |
| |
Dat twaalfjarige verblijf aan de Bredasche Akademie is voor Kuyper een merkwaardig tijdvak van vorming en ontwikkeling geweest. Die instelling was toen in een bloeienden toestand, en genoot eene vermaardheid die niet onverdiend was; zij dankte dit voornamelijk aan de twee mannen die toen aan haar hoofd stonden, Seelig en Delprat; beide uitstekend, buitengewoon, misschien uiteenloopende in geestesrigting, maar geheel eenstemmig denkende over de wijze waarop de militaire jongelingschap, aan hen toevertrouwd, moest worden geleid en gevormd. Beiden, naijverig op hun gezag, dachten toch ruim genoeg, om den leeraar bij het geven van zijn onderwijs niet aan te nauwe banden te hechten, zoodra het hun maar duidelijk was geworden, dat dit onderwijs goede vruchten droeg.
De leervakken, door Kuyper aan de Bredasche Akademie onderwezen, waren slechts voor een deel van krijgskundigen aard; voor een groot deel betroffen zij taal- en letterkunde. Bij dit onderwijs ging hij zijn eigen weg, vaak zeer afwijkende van het gebaande spoor, door sleur en gewoonte gevolgd; hij streefde er naar om oorspronkelijk te zijn, tot verbazing, soms tot ergenis, van hen die hardnekkig wilden blijven vasthouden aan het eenmaal geijkte. In het staatkundige toen behoudend als de behoudendste conservatief, was Kuyper in taal en spelling een echte revolutionair; hij wilde daarin een geheelen ommekeer te weeg brengen; en mogen niet alle zijne inzichten juist en waar zijn geweest, er was toch veel juists en waars in, en zeer zeker getuigden zij van oorspronkelijkheid en van vernuft.
Seelig, de geniale Gouverneur der Bredasche Akademie, had weten tot stand te brengen, dat aan die instelling door ieder onderwijzer van een leervak een handleiding werd vervaardigd voor de wetenschap door hem onderwezen. Men kan, in het algemeen, het nut en voordeel van zulk een Cursus bestrijden; maar onloochenbaar is het, | |
| |
dat - toen ter tijd - het zamenstellen en uitgeven van zulk eene handleiding een arbeid was, die goede vruchten droeg, vooral buiten de Akademie; want men moet niet vergeten dat, in dit tijdvak (1836-1852), het middelbaar onderwijs bij ons niet bestond, of ten minste uitermate gebrekkig en onvolledig was. Het onderwijs aan de Militaire Akademie, zooals dit gekend werd uit de handleidingen door die instelling uitgegeven, wees aan de natie den weg aan, dien het onderwijs, ook buiten die Akademie, moest inslaan; wat de hoogere burgerscholen later zijn geworden tengevolge van eene wet, was de Bredasche krijgsschool reeds veel vroeger, dank zij het initiatief van den genialen Seelig.
Kuyper is een van de vele verdienstelijke mannen geweest, die, onder Seelig en Delprat, hebben gearbeid aan de uitbreiding van kennis en wetenschap, regtstreeks bij het leger, maar door navolging ook bij het geheele Nederlandsche volk; geschiedenis, letterkunde, taalkennis, waren voornamelijk de akkers door hem bebouwd. Eene enkele bijzonderheid moge volstaan om aan te duiden, hoe uitgebreid de werking is geweest van het onderwijs door hem gegeven: de door hem aan de Militaire Akademie geschreven Cursus van Nederlandsche taal- en letterkunde heeft niet minder dan zes drukken gehad, te zamen een getal van 5400 exemplaren uitmakende.
Wanneer men Kuyper's rusteloozen arbeid als schrijver gadeslaat, dan is men haast geneigd daarop het ‘Reposailleurs’ van Marnix toe te passen. Het ligt in den aard van de zaak, dat de vruchten van dien arbeid van uiteenloopende waarde zijn geweest; vele zijner werken zijn niet oorspronkelijk, maar slechts vertalingen; - maar vertalingen, die - vooral wat de meeste zijner technische schriften betreft, - geheele omwerkingen zijn geweest, dikwijls verbeteringen van het oorspronkelijke werk; - men behoeft maar te wijzen op het lijvige werk van | |
| |
Horsburgh, De zeemansgids naar Oost-Indië, op Scholl's Gids voor machinisten, Weisbach's Ingenieurs handboek, Bernouilli's Stoomwezen, en meer andere, hetzij nautische hetzij wiskundige en technologische werken, door Kuyper vertaald en omgewerkt voor Nederlanders.
Vooral de studie van de geschiedenis had voor Kuyper eene groote aantrekkingskracht; geen wonder, daar die studie beantwoordt aan de edelste aandrift van den menschelijken geest, en de geschiedenis al het verheffende heeft van het Drama en van het Epos. Geen wonder ook, dat de inzichten en meeningen van Kuyper betreffende de geschiedkundige feiten in geenen deele onveranderlijk zijn gebleven, maar na verloop van tijd aanmerkelijk zijn gewijzigd geworden; - dit is geheel natuurlijk; dit moet zoo; dit is het noodwendig gevolg van onze ontwikkeling. Wie op zijn zestigste jaar in alles even zoo denkt en oordeelt als op zijn twintigste, geeft daardoor blijk van bekrompenheid en onverstand; de denkende mensch moet veranderen; en vandaar het niet zeldzame verschijnsel, dat twee menschen, die in hunne jeugd vijandig tegenover elkander stonden als rood republikein en als blind voorstander van het goddelijk recht der vorsten, op rijperen leeftijd elkander de hand reiken als voorstanders van het constitutioneele koningschap. Onze staatkundige denkwijze is, voor een deel, de vrucht van onzen leeftijd. De jeugd heeft onschatbaar goede hoedanigheden: overtuiging, geestdrift, werkkracht; maar zij lijdt vaak aan overdrijving, aan eenzijdigheid; bij haar is alles dadelijk óf wit óf zwart; - eerst later leert men inzien, dat er ook eene kleur is die grijs heet.
Wat hier in het algemeen is gezegd, is in vele opzichten op Kuyper toepasselijk geweest; zijn onderzoekende en waarheidlievende geest heeft hem meer dan eens er toe gebragt, oudere meeningen in nieuwere om te wisselen.
Aanvankelijk liep hij hoog weg met den veelschrijver | |
| |
Capefigue, met den zeer conservatieven Alison; daarna voelde hij zich sterk aangetrokken door den krachtigen en vrijheidminnenden Macaulay, vooral ook om diens ingenomenheid met den grooten Willem III, al is die ingenomenheid dan ook niet vrij van overdrijving; later was Ranke, de onvermoeide en scherpzinnige geschiedenis-onderzoeker, het voorwerp van Kuyper's vereering; en toen de dood hem overviel, was Kuyper juist bezig aan het vertalen en omwerken van de ‘geschiedenis der beschaving’ van den zeer gëavanceerden Henne am Rhyn. Wie zulk eene wisseling van meeningen veroordeelt, handelt zeer verkeerd: het is te veroordeelen, altijd dezelfde meeningen te hebben. Wie nooit verandert, bewijst daardoor dat zijn verstand nooit vatbaar is geweest voor ontwikkeling.
Ook de letterkunde werd door Kuyper gehuldigd; - zeiden wij, dat dit altijd met gelukkig gevolg is geweest, wij zouden tegen onze overtuiging spreken. Hij betaalde den tol aan den tijdgeest zijner dagen, door in zijn jeugd een klassiek treurspel te vervaardigen: Asteroïs. Maar de muze van het treurspel was voor hem een weerbarstige schoone, en hij heeft haar dienst dan ook spoedig verlaten.
Het spreekt van zelf, dat hier alleen, ten minste hoofdzakelijk, gewaagd kan worden van Kuyper's wetenschappelijken en letterkundigen arbeid; wat hij als officier is geweest, hoe hij als zoodanig geschitterd heeft door kennis en talent, en dat bij een wapen waar kennis en talent niet tot de zeldzaamheden behooren, - dat ligt minder op den weg van hem, die voor de Leidsche Maatschappij eene levensschets vervaardigt; dat te doen uitkomen, is de taak van een militair tijdschrift. Daar is het de plaats om te zeggen, welk deel Kuyper heeft gehad aan de werken onzer militaire Genie, en om de groote en zoo betwiste vraagstukken te bespreken, die betrekking hebben op ons krijgswezen en op ons vestingstelsel.
| |
| |
Hier moge het volstaan, met een enkel woord Kuyper's verdere militaire loopbaan aan te duiden.
Nadat Kuyper in 1853 de Bredasche Akademie had verlaten, kwam hij eenige maanden te Gorkum in bezetting; en daarna te Muiden, waar hij groote vier jaren verbleef, en deel nam aan de werkzaamheden tot verbetering of uitbreiding van de nieuwe Hollandsche Waterlinie, het voorname bolwerk van ons land. In 1858 als Kapitein-Ingenieur naar Utrecht overgeplaatst bij het bataillon Mineurs en Sappeurs, was hij daar bijna zes jaren werkzaam, ook als hoofd en leider van het wetenschappelijk onderwijs bij dat korps. In 1864 naar Den Haag geroepen, verbleef hij negen jaar in de Residentie; eerst groote twee jaar aan het Departement van Oorlog; en daarna als toegevoegd aan den Inspecteur Generaal van Fortificatiën, den generaal Van der Hart-Beek, een man, wien hij de hoogste achting toedroeg, - zooals trouwens ieder deed, die het voorregt had dien kundigen en rechtschapen officier te kennen. In 1868 tot Majoor-Ingenieur bevorderd, kon Kuyper in dien rang zijne betrekking bij den Inspecteur Generaal blijven behouden; maar niet langer, toen hij in 1873 Luitenant Kolonel-Ingenieur werd; hij vertrok toen naar Gorkum, waar hij Kommandant der Genie werd in de 6e stelling; later veranderde dit in de benaming van Kommandant in het 3e Genie-Kommandement, bij een dier organisatiën, die in ons krijgswezen elkander onophoudelijk afwisselen als de beelden in een tooverlantaarn. In 1875 tot Kolonel-Ingenieur bevorderd, werd hij belast met het 1e Genie-Kommandement te Amsterdam; hij bleef in de hoofdstad tot in het begin van 1878, toen hij, met den rang van Generaal-Majoor den krijgsdienst verliet en zich als ambteloos burger in Den Haag kwam vestigen. In het begin van dit jaar nam de dood hem weg, zoodat hij slechts kort genot heeft gehad van zijn rust; indien het woord ‘rust’ gebezigd mag | |
| |
worden voor een man die nimmer heeft nagelaten nuttig en verdienstelijk te arbeiden.
Eervolle onderscheidingen zijn Kuyper in den loop zijns levens ten deel gevallen: in 1860 werd hij versierd met de ordeteekenen van de Eikenkroon, in 1868 met die van den Nederlandschen Leeuw. In 1851 vereerden het Zeeuwsche Genootschap, en de Leidsche Maatschappij van Letterkunde hem met het lidmaatschap; later werd hij evenzoo lid van het Historisch Genootschap te Utrecht, van het Noord-Brabandsch Genootschap, en van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap. Bij geleerde en letterkundige vergaderingen was hij de rechte man op de rechte plaats.
Kornelia Petronella Emerentia Koster verbond zich, den 27sten Augustus 1873, door den band des huwelijks met Kuyper; zij is voor hem een trouwe, liefhebbende gade geweest; zij heeft hem het huiselijk geluk doen genieten, het hoogste geluk dat den mensch hier op aarde ten deel kan vallen; zij heeft rozen op zijn levenspad gestrooid; zij beschreit zijn dood.
Een lofrede mogen en willen wij niet schrijven, maar de woorden mogen hier herhaald worden, bij Kuyper's graf gesproken: ‘hij is geweest een officier van groote kennis en verdienste, en een edel en braaf mensch.’
's Gravenhage, 2 Juli 1880. W.J. Knoop.
| |
| |
| |
Korte opgave der werken van Kuyper.
Bijdragen in het Letterlievend Maandschrift en de Recensent van 1845-1857. |
Bijdragen in de Militaire Spectator en in het Vaandel, tot 1860. |
Bijdragen in het Jaarboekje van de Koninklijke Militaire Akademie. |
Bijdragen in de ‘Bijdragen van Schuller tot Peursum’, vóór 1853. |
Bijdragen in de Gids van 1866. |
Bijdragen in de Nieuwe Militaire Spectator van 1868. |
Bijdragen in de Wetenschappelijke bladen van 1878, en |
Bijdragen in de Tijdspiegel van 1878 en 1879. |
| |
Vertalingen.
|
Brieven van Hester Chapone. |
Karakterschetsen van Theophrastus. |
Horsburgh, 1e en 2e druk, (lijvige Zeemansgids naar Oost-Indië). |
Marryat, Seinboek. |
Schmidt, Geschiedenis (3 deelen). |
Alison, het Spaansche Schiereiland (2 deelen). |
Schoone Bouwkunst; met atlas. |
Bernouilli, Stoomwerktuig. |
Assyrie, Spijkerschrift. |
Scholl, Gids voor Machinisten (1e, 2e en 3e druk). |
Radetzky's leven. |
Karmarsch, Mechanische Technologie (1e en 2e druk). |
De belegering van Schweidnitz. |
Weisbach, Ingenieurs handboek (3 deelen, 1e en 2e druk). |
Henne am Rhyn, Geschiedenis der beschaving (de 3 eerste banden verschenen). |
| |
Oorspronkelijke werken.
|
Asteroïs, treurspel. |
Nederlandsche taal- en letterkunde, voor de Koninklijke Militaire Akademie (6 drukken, te zamen 4500 exemplaren). |
| |
| |
Nederlandsche Spraakleer, naar Siegenbeek en Weiland (8 drukken, te zamen 8800 exemplaren). |
Nederlandsche Spraakleer, naar De Vries en Te Winkel (2 drukken, te zamen 2200 exemplaren). |
Eerste beginselen van Nederlandsche Spraakleer. |
Eléments de grammaire Neerlandaise (3 drukken, 3300 exemplaren). |
Vingerwijzingen over de zamenstelling van het nieuwe woordenboek. |
Redactie van ‘Onze tijd’, jaargangen 1866 en 1867, met zijn broeder J. Kuyper. |
|
|