| |
| |
| |
Levensbericht van Derk Buddingh.
Toen ik, in het jaar 1859, Derk Buddingh, Leeraar en later Bibliothecaris der toenmalige Academie tot opleiding voor Ingenieurs en Oost-Indische Ambtenaren, te Delft, als Candidaat stelde voor het Lidmaatschap der Leidsche Maatschappij, en hij tot Lid gekozen werd, was hij 59 jaren oud, zijnde te Driel, in Gelderland, geboren den 18. December van het jaar 1800.
Tijdens mijn verblijf te Delft, waar mijn éénige zoon zijne Ingenieursstudiën volbragt, leerde ik dien te Utrecht ontslapen taal-, geschied- en oudheidvorscher kennen als een man van grooten ijver, voor wat hij op zich nam, van onvermoeibre werkzaamheid bij de vervulling zijner ambtspligten, van hartlijke hulpvaardigheid in en buiten zijne openbare betrekking, iemand van de roemwaardigste stiptheid, orde en regelmaat in alles, wat hij deed; weetgierig, onderzoeklievend, mededeelzaam met wat hij had opgespoord en met noeste volharding verkregen, op meer dan één wetenschaplijk gebied; - maar, allereerst en bovenal, een uitmuntend huisvader, die voor zijne tweede Gade, bij wie hij ééne Dochter had, gelijk als voor zijne eerste Echtgenoote, die hem drie Dochters naliet, de | |
| |
trouwste Wederhelft, en voor zijne vier Kinderen de teederste Vriend en Opvoeder zich, ruim dertig jaar lang, voorbeeldeloos, tot in den dood, heeft betoond.
Uit landbouwende Ouders, in de schilderachtige Overbetuwe, geboren, trok de schoone natuur den Zoon van Ariën Buddingh en van Johanna Vermeer, innig aan, terwijl de Vader zijner Moeder, naar wien het veelbelovend Kind den naam van Derk voerde, als Dorpsschoolmeester, weldra den knaap ter leering bij zich nam, ja, hem zelfs tot opvolger in zijne school voorbestemde. - Intusschen leefde men toen in den zoogenaamden ‘Franschen tijd,’ en, om het dus noodzakelijk Fransch te leeren, moest de kleine Derk zich naar Heteren begeven, tot het bekomen van onderrigt bij den Meester (Monsieur), die dáár eene Fransche kostschool hield, en zond later zijn grootvader hem ook nog naar Nijmegen in de leer.
Tot zijn 20. jaar bleef hij persoonlijk, met hart en ziel aan zijne lieve geboorteplaats verbonden, ja, gekluisterd; en nog in zijne eervolle grijsheid bragt hij, met mond en pen, in schrift en druk, hulde aan het hem éénige Driel, vanwaar hij echter plotseling op eenmaal overstapte in de vorstlijke Residentie, namelijk, als Secondant op de school van de Heeren Oudemans en Dill, in den Haag, om vervolgens als Privaatonderwijzer op te treden, en eindelijk, na zijn, in 1833, met Jacqueline Catharine Eichholz gesloten huwelijk, te 's Gravenhage, zelf een tweeledig Instituut voor Onderwijs te openen, waarbij zijne zéér bekwame Gade aan het hoofd der jonge-Dames-afdeeling, als Leermeestresse, optrad, zooals de Heer Buddingh reeds aan de spits der jonge-Heeren-afdeeling stond, en welke School, negen jaar lang, bloeijend stand hield, toen de dood zijne geliefde Vrouw wegnam, en hem, die met drie jeugdige Meisjes uit dien echt overbleef, noodzaakte, naar een anderen werkkring om te zien, overeenkomstig den | |
| |
treurigen toestand, waarin het zoo smartlijk geleden verlies hem en zijn Instituut bedroevend had geplaatst.
Zijne wetenschaplijke steunpunten in 's Gravenhage waren, onder anderen, de hem zéér genegen Heeren Mr. H. van Wijn, Dus. J.C. Wijs, alsook de Directeur der Koninklijke Bibliotheek Holtrop, die allen, om strijd en gaarne, hem met raad en daad in zijn loflijk streven naar velerlei kennis ter zijde stonden en bij moed hielden in menig beproevingsuur en van strijd met het hem doorgaans weinig gunstig lot. Ware de eerbiedwaardige Wijs hem door den dood niet ontvallen, zoo zou deze, zeker, hem toen den weg naar de Leidsche Hoogeschool geopend en die kennisbaan hem zéér vergemaklijkt hebben: doch verdween door diens overlijden voor Budding dat schoone vergezigt treurig in het niet.
Het reeds vroeger door hem gekoesterd plan tot oprigting van een Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap werd nu, als tot ontspanning van zijn diep terneêrgedrukten geest, na den dood zijner Echtgenoote, tot meerdere rijpheid en verwezenlijking (1839) gebragt; terwijl ook eene Rijnreis weldadig bijdroeg tot opbeuring van zijn fel geschokt gemoed. - Ter gelegenheid der viering van het 25jarig bestaan, werd hij door het zoo-even genoemde Genootschap, als de Stichter er van, met het Eerelidmaatschap vereerd.
Onverwachts evenwel lachte hem eene nieuwe toekomst, te Delft, vriendelijk aan, werwaarts de Staatsraad A. Lipkens, die hem zeer was toegedaan, voor Buddingh het spoor opende. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Baron Schimmelpenningh van der Oije, benoemde hem tot Leeraar voor de Hoogduitsche Taal- en Letterkunde (1842), bij de oprigting der Delftsche Academie, waarvan Lipkens de | |
| |
Stichter was en de Directeur werd, en waaraan Buddingh, tot op het tijdstip harer opheffing (1864), dus 22 jaren lang, is verbonden geweest, de laatste twee jaren, tevens, als Leeraar voor de Aardrijkskunde en Bibliothecaris, in welke betrekking hij verlangd en ook gemeend had, te zullen mogen blijven voortarbeiden; doch, bij de herschepping der Academie in eene Polytechnische School, heerschte daaromtrent, gelijk over vele andere studiepunten, verschil van inzigt; en zóó dan werd, op 64jarigen leeftijd, Buddingh, met een gering pensioen, eervol ontslagen, en verliet hij, spoedig daarna, Delft, om zijne laatste levensdagen, in bedrijvige rust, altijd nog nuttig en aangenaam te gaan slijten, onder Abstede, te Utrecht, waar hij vrienden en ook aanverwanten vond van de zijde zijner tweede Echtgenoote, Albertha Sara Ogterop, die, in 1842, de liefdevolle zorg der opvoeding van Buddinghs drie moederlooze Dochtertjes met hem wilde gaan deelen, en, in alle opzigten, zich als eene beminnenswaardige tweede Moeder en üiterst bekwame Opvoedster, tegelijk ook van de uit haar huwelijk met hem geboren éénige Dochter, heeft doen kennen, die den edelen Man en Vader, tot aan het graf, in lief en leed, aandoenlijk-treffend heeft ter zijde gestaan.
Ik bezigde, zooeven, het woord aangenaam, en stellig zéér teregt: want het was hem te Utrecht voorbehouden, om met zijne trouwe Gade de vreugde te smaken van zamen te kunnen zijn met de in de oude Bisschopsstad, eerst als Dames-Institutrice, en, laatst, als Directrice der Hoogere Burger-Damesschool, gevestigde jongste Dochter, Sara Johanna Cornelia, en alzoo ooggetuige te mogen wezen van de heerlijke vruchten, welke zijn eigen huislijke kweektuin thans opleverde in zijn kalmen, rustigen maar toch altijd bezigen ouden dag. - Al had Buddingh ook niet één goed Boek over Opvoeding en Onderwijs, | |
| |
over Kerk en School geschreven, zoo zou zijn Naam toch in eere blijven voortleven, met het oog op zijne in ieder opzigt practisch gevormde vier Dochters, allen door uitnemende examens voor het Onderwijs, met onderscheiding, geijkt. - Eene van dit viertal, evenwel, zijne derde Dochter, Constance Dorothée, kwam, den 9. Junij, 1867, bij de vreeslijke aardbeving, te Djockjokarta, hartverscheurend om. De vreeslijk-beproefde Vader overleefde zijn Kind nog zeven jaren, maar in echt-christlijke onderwerping aan hooger Raadsbesluit, en sliep, den 16. April, 1874, hoopvol-christlijk in, doordrongen van de kracht zijner levensspreuk: ‘Ma force est de Dieu’.
In zijn werk, het Boetregt, dat in 1862 te Delft verschenen is, heeft hij een overzigt gegeven van zijn oud-patricisch Geslacht, met Stamboom, aanvangende Ao 1425, en daarbij een zevental Buddinghs, in hun leven en bedrijf, historisch toegelicht. - In 1869, schreef hij de doorknede, van hem verzochte Necrologie van Dr. S.A. Buddingh, voor de Levensberigten onzer Maatschappij. - Zie Jaargang 1870, blz. 235-284. - Zijn eigen persoon komt in de Stamlijst, hierboven bedoeld, mede, en wel zéér uitvoerig, voor, met naauwkeurige vermelding zijner talrijke - tot honderd-elf stuks toe - in druk verschenen Werken, benevens nog een legio van verspreide kleinere Geschriften, als: a.) Brieven en Circulaires; b.) Prospectussen en Berigten; c.) Artikels en Mededeelingen; d.) Boekaankondigingen en Levensbeschrijvingen; e.) Bijdragen in Tijdschriften en Jaarboekjes; f.) Verhandelingen en Lezingen; en g.) een Overzigt zijner laatste voor de pers (te Utrecht) in ruste bewerkte stukken, loopende ook over Maçonniek gebied, dat door hem, vooral sedert 1867, ijverig betreden en bearbeid werd.
Uit dien stroom van Boeken zullen wij enkele hoofdtitels hieronder opteekenen, en kunnen wij tevens hier | |
| |
vermelden, dat hij was: Lid der Delftsche Schoolcommissie (1858-1866), en voorts: Lid van het Bataviasche Genootschap; van het Koninkl. Oudheidk. Genootschap, te Kopenhagen; van het Delftsche Genootschap: Tandem fit surculus arbor; van de Historical Society, te New-York; van het Histor. Genootschap, te Utrecht; van onze Maatsch. van Nederl. Letterkunde; van de Van Duyse's Vrienden, te Dixmude (Westvlaanderen); en Correspondent der Académie d'Archéologie de Belgique, te Antwerpen.
Zijne nagelaten Handschriften, deels bewerkt, deels nog te voltooijen, bedragen een cijfer van 31 stuks, waarbij nog gevoegd zijn 30 (ingenaaide) deelen Brieven en Manuscripten van Letterkundigen en Geleerden, loopende over een tijdvak van 38 jaar (1824-1862).
Onder laatstbedoelde wetenschaplijke Mannen waren er velen, die zijne Vrienden werden, blijkens de voorhanden, met hen gevoerde Briefwisling, als, binnenslands, met de Hoogleeraren Lauts, Van Swinderen, Clarisse, met Dr. Westendorp, Jhr. Hettema, Dr. Halbertsma enz.; en, buitenslands, met de Geleerden Charles Rafn, te Kopenhagen, Jacob Grimm, te Göttingen; Jhr. Blommaert en Dr. Snellaert, in België; Wyckoff, te Albany; Thomas de Witt, te Nieuw-York, Charles West, te Buffalo, Dr. Cramer, te Straalsond enz.
De laatst-bedoelde Briefwisling met America was het gevolg van eene door Buddingh, in 1850, ondernomen reis naar de Vereenigde Staten, waar hem, vier jaren later, het uitzigt van een Leerstoel aanlachte, in het Rutgers College, te New-Brunswick, dat echter niet verwezenlijkt is, maar toch aanleiding heeft gegeven tot hoogstmerkwaardige mededeelingen over Amerikaansche toestanden, met betrekking tot Kerk en School. - Van een hem door | |
| |
de Hoogeschool van Giessen, even na 1840, aangeboden wetenschaplijk Doctoraat, heeft Buddingh, hoe vereerend voor hem, en hoe dankbaar hij zich daarvoor ook betoonde, om bijzondere redenen, geen gebruik gemaakt.
Het doet mij genoegen, dat ik door de waardige Familie van ons ontslapen Medelid Buddingh in staat gesteld ben geworden, om met deze mededeelingen een wèl-verdiende hulde te kunnen toebrengen aan een man van bekwaamheid in velerlei opzigt, en die, schoon niet altijd in het regte spoor der archeologische wetenschap voortgaande, toch altijd met overtuiging de pen voerde, en, zeker, wanneer hem een meer echt-methodisch en grondig wetenschaplijk onderwijs ten deel had mogen vallen - wat hij stellig overwaardig zou geweest zijn - menig Geschrift zou achterwege gelaten hebben, en daardoor zich veel geesteskwelling hebben bespaard.
Te Deventer, in Julij, 1876.
Dr. Wap.
| |
| |
| |
Lijst van Buddingh's voornaamste werken.
1824. | - | Sulzer's Gesprekken over de schoonheden der natuur. } 's Gravenhage. |
1824. | - | Sulzer's Zedekundige bespiegelingen } 's Gravenhage. |
1825. | - | Aanleiding tot de kennis der letterkundige Geschiedenis van de Nederlanden. } 's Gravenhage. |
1825-1827. | - | Opvoedingsleer in den geest des Christendoms. } 's Gravenhage. |
1827. | - | De Mentor, Weekblad. } 's Gravenhage. |
1828-1829. | - | De Paedagoog, Magazijn voor Opv. en Onderwijs. } 's Gravenhage. |
1829. | - | Schetsen der Nederlandsche Geschiedenis. } 's Gravenhage. |
1830. | - | Tijdstroom met Handboek voor het Koningrijk der Nederlanden. - Amsterdam. |
1832. | - | Grammaire française. - Rotterdam. |
1832. | - | Principaux événements de l'histoire universelle. - Ald. |
1833. | - | Merkwürdige Begebenheiten aus der allgemeine Weltgeschichte. - Ald. |
1833. | - | Leçons de géographie universelle. - Amsterdam. |
1833-1839. | - | Archief voor de Geschiedenis van Opvoeding en Onderwijs. - 's Gravenhage. |
1834. | - | Algemeene Geschiedenis van Opvoeding en Onderwijs. - Amsterdam. |
| |
| |
1834. | - | Over de vorming, verheffing en veredeling van den Onderwijzer. - Groningen. |
1834. | - | School-Atlas der Nederlanden. - Rotterdam. |
1834. | - | Chronologie des principaux événements de l'histoire des Pays-bas. - Amsterdam. |
1834. | - | Beautés de l'histoire des Pays-bas. - Amsterdam. - 2e Uitg. 1838; Z. Bommel. |
1835. | - | Hollandsch Penningmagazijn voor de jeugd. - Weekblad. - 's Gravenhage. |
1835. | - | Levana, Jaarboekje voor Onderwijzers en Opvoeders. - Rotterdam. |
1836. | - | De Noordsche Godenleer. - Utrecht. |
1836. | - | Ontwerp eener algemeene Handelsschool. |
1837. | - | Handboek der Noordsche Mythologie. - Utrecht. |
1838. | - | De ontdekking van America. - 's Gravenhage. |
1840. | - | Histoires tirées de l'Ecriture sainte. - Ald. |
1841. | - | Beschrijving van Zuidholland. - Amsterdam. |
1842. | - | Zak-Atlas van het Koningrijk der Nederlanden. - 's Grav. |
1842. | - | Geschiedenis van Opvoeding en Onderwijs in Nederland. - Leiden. |
1842. | - | Drinkplegtigheden der Germanen. - 's Gravenhage. |
1842. | - | De Koninklijke Academie tot opleiding van Ingénieurs te Delft. - 's Gravenhage. - Eene reeks daartoe betreklijke Brochuren. - Ald. |
1844. | - | Verhandeling over het Westland. - Leiden. |
1845. | - | Alemannia; Deutsches Lesebuch. - 's Gravenhage. |
1846. | - | Geschiedenis van Opvoeding en Onderwijs. - Leiden. |
1846-1847. | - | Natuurkundige Aardrijksbeschrijving. - Haarlem. |
1846-1848. | - | Algemeene Statistiek voor Handel en Nijverheid. - Haarlem. |
1847. | - | Jaarboek voor Handel en Nijverheid. - Amsterdam. |
1847. | - | Leitfaden zur Unterricht in der Deutschen Sprache. - 's Grav. |
1848. | - | Avondstonden eens Kluizenaars. - Delft. |
1848. | - | Dr. Luther als Schoolhervormer. - Ald. |
1848. | - | Bardenhain, Geschichte der Deutschen Literatur. - 's Grav. |
1850-1852. | - | Geschied- en Letterkundig Archief. - Ald. |
1851-1858. | - | Jaarberigten van algemeene Statistiek voor Landbouw, Handel en Nijverheid. - Haarlem. |
1852-1853. | - | Kerk, School en Wetenschap in de Vereenigde Staten van N. Amerika; 3 dln. - Utrecht. |
1853-1854. | - | De Zendeling voor Stad en Dorp. - Weekbl. - Amst. |
1853-1856. | - | Dordtsche Stemmen; 3 dln. - Dordrecht. |
| |
| |
1853-1857. | - | Dr. J. Dowling's Geschiedenis der Roomsche Kerk; 3 dln. - Ald. |
1854. | - | Theutonia; Deutsches Uebungsbuch. - 's Gravenhage. |
1854-1860. | - | Wandelingen door de Betuwe. - Tiel. |
1856-1860. | - | Eene menigte Brochuren over Schoolwezen en Schoolwet. - Delft, 's Gravenhage, Rotterdam, Dordt en Haarlem. |
1857-1862. | - | Een aantal Brochuren over christlijke volksbibliotheken. - Delft, Elst en Arnhem. |
1859. | - | Geschiedenis der Dietsche Taal en Poëzy. - Gorinchem. |
1859. | - | Geschied- en Letterkundig Archief. - Gorinchem. |
1862. | - | Het Boetregt. - Delft. - Niet in den handel. - |
1863. | - | Poddem of Poddinghem. - Tiel. |
1865. | - | Nieuwe wandelingen in de Betuwe. - Ald. |
1874. | - | Mijn laatste woord over den Dietscher, Jacob van Maerland. - Utrecht. |
|
|