Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1876
(1876)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Necrologie van W.J. de Voogt.Telken jare wanneer de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde ons een bundel: Levensberichten van ‘afgestorvene’ medeleden, toezendt en wij dit boekdeel doorbladeren, bekruipt ons een gevoel alsof wij rondwandelen op eene begraafplaats. De bundel van 1870 deed ons denken aan een jaar van groote sterfte als had er eene epidemie geheerscht. Maar wat ons dan vooral in het oog valt is dit: dat terwijl op de gewone begraafplaats menig in steen gebeiteld grafschrift uitmunt door kortheid en kracht van uitdrukking, juist het omgekeerde plaats heeft bij de boekdeelen der ‘Levensberichten’, want daarin is breedvoerigheid en opsomming van allerlei onbeduidende bijzonderheden bijkans regel geworden. Waartoe toch die uitvoerige: ‘Levensberichten’? Zijn eene juiste opgaaf van data, feiten en geschriften en eene korte vermelding van enkele bizonderheden niet alles wat wij omtrent hen, die ons door den dood werden ontnomen, ten dienste van het nageslacht behoeven op te teekenen? Aan dat nageslacht zij het voorbehouden de verdiensten onzer ontslapen medeleden zonder vooringenomenheid op haar juiste waarde te schatten. Daarom laat ons de levensberichten beperken tot dat wat zij slechts zelden waren: tot korte, juiste necrologiën, die de noodige gegevens leveren aan latere geschiedschrijvers, en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||
laat ons niet vooruitloopen op de beoordeeling der personen en op de waardeering hunner verdiensten, waartoe uit den aard der zaak de nakomelingen bevoegder zijn dan de tijdgenooten en vrienden.
Willem Jacob de Voogt overleed in achtendertigjarigen ouderdom den 16den December 1875 te Amsterdam. Geboren te Nijmegen, waar zijn vader predikant bij de Ned. Herv. gemeente was, kwam hij, door diens beroeping naar Amsterdam, nog jong in de hoofdstad, ontving hier zijne opleiding voor den handel en hielp er later het assurantiekantoor der firma Wijsman en de Voogt vestigen.Ga naar voetnoot1 De Voogt was echter meer dan eenvoudig assuradeur. Reeds jong gevoelde hij zich aangetrokken tot de beoefening onzer Vaderlandsche geschiedenis en hare hulpwetenschappen, en onder deze laatste was het meer bizonder de muntkunde waarop hij zich heeft toegelegd. Hoewel de andere provinciën zijne aandacht niet ontgingen, zoo stond bij hem toch het gewest zijner geboorte bovenaan. Vooral van de munten door de oude rijksstad Nijmegen geslagen maakte hij veel werk; later breidde hij zijne verzameling uit over geheel Gelderland, en zoodoende heeft hij de fraaiste en volledigste reeks bijeengebracht, welke ooit bestond, van munten geslagen door de graven en hertogen van Gelre, de provincie Gelderland en de daarin gelegen steden en heerlijkheden. Het bezit dezer stukken was echter voor hem bijzaak, zijn hoofddoel was om uit deze onwraakbare getuigen, geholpen door hetgeen geschreven en gedrukte bronnen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||
hem leerden, de geschiedenis van Gelderland te leeren kennen en toe te lichten. Dat hij als scherp opmerker en ijverig onderzoeker daarvoor geschikt was en in zijne pogingen goed geslaagd is, bewijzen zijne later te noemen geschriften waarvan inzonderheid het laatste hem een blijvenden naam verzekert. Ik bedoel zijne Muntgeschiedenis der provincie Gelderland, bewerkt en uitgegeven naar aanleiding van een besluit genomen door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap om de geschiedenis te geven van het muntwezen der Noord-Nederlandsche gewesten over het tijdvak van 1576 tot 1813, als volgende op dat wat door den heer van der Chys was behandeld. Eene commissie uit leden van dat Genootschap samengesteld nam die taak op zich, en daarvan viel het eerste deel te beurt aan den heer de Voogt, die daarvoor de aangewezen man was, ook dewijl hij voor dit werk reeds vroeger veel had bijeengebracht. Geheel vrij van het dillettantisme, dat maar al te dikwerf aan de beoefenaars dezer speciaalstudie eigen is, was hij de eerste die ten onzent een muntkundig werk op zuiver wetenschappelijke wijze behandeld en geschreven heeft, en had zijn vroegtijdige dood het niet verhinderd, hij zoude het bij dit eerste deel niet hebben gelaten. Voor het volgende, dat de provincie Holland moest omvatten, had hij veel bouwstoffen verzameld en gedeeltelijk bewerkt. Zijne studiën deden de Voogt opnemen onder de leden van verschillende genootschappen. De Société Royale de Numismatique Belge verleende hem den 10den April 1857 den titel van associé étranger. Onze Maatschappij benoemde hem tot lid op hare algemeene vergadering van 16 Junij 1870. Ook van de Provinciale Genootschappen van Utrecht en Friesland was hij lid, en het te Amsterdam gevestigde Koninklijk Oudheidkundig Genootschap telde hem onder hare oudste leden en is aan hem veel verplicht, daar hij jaren lang haar Secretaris is geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam droeg hem een tijd lang het toezicht op over hare Muntverzameling. Toen echter de Voogt zag hoe weinig die verzameling beteekende en hoe weinig men daar gebruik van maakte - bijkans niemand heeft zich in die jaren aangemeld om die verzameling te zien - meende hij voor die opdracht te moeten bedanken. Van zijne hand kennen wij de volgende geschriften, waarvan de zeven eerste gevonden worden in de Revue de la Numismatique Belge.
's-Gravenhage, 1876.
Hooft van Iddekinge. |
|