Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1875
(1875)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 203]
| |
Mr. Johan Rudolph Thorbecke.
| |
[pagina 204]
| |
lippen genomen: zou de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde zoo gelukkig zijn van onder hare leden éen te vinden, die op waardige wijze de even moeilijke als omvangrijke taak op zich wilde nemen? Het tegendeel ware eer te vreezen. Maar al hadde zij dat voorrecht gehad, eene andere vraag zou zich met alle kracht hebben doen gelden, of zij dan wel 't gevaar zou hebben kunnen ontwijken van òf te weinig òf te veel te geven. Te weinig zou zij aanbieden, slechts herhalen wat elders reeds met talent gedaan isGa naar voetnoot1 en daardoor ongetwijfeld een gevoel van teleurstelling opwekken, zoo zij zich enkel | |
[pagina 205]
| |
bepaalde tot de vermelding, zonder meer, der hoofdpunten van het leven van den afgestorvene, der betrekkingen door hem bekleed, der daden door hem verricht, met korte opgaaf tevens van 't geen uit zijne jeugd en letterkundige opleiding bovenal belangrijk moet worden geacht, en met aanwijzing der door hem uitgegeven geschriften, om overigens het oordeel over zijne verdiensten aan den nakomeling over te laten. Onze Maatschappij zou daarentegen te veel leveren, de perken, die zij eenmaal, en terecht, voor hare levensberichten gesteld heeft, verre moeten overschrijden, wellicht zelfs over de ruimte van een lijvig boekdeel moeten beschikken, wilde zij, door niet enkel feiten alléén op te teekenen, maar ook door het schetsen van den tijd van Thorbecke's optreden en van zijne omgeving, door 't beoordeelen van zijn karakter, handelingen en geschriften, in diens levensbericht eene welkome bijdrage leveren voor de letter- en staatkundige geschiedenis van onzen tijd, aangenomen al eens, dat de uitvoering van zulk eene taak reeds nu met de noodige objectiviteit en onpartijdigheid mogelijk kan worden geacht en dat daarbij niet 't gemis van meer dan eene bron van meer intiemen aard zou worden gevoeld. Bovendien - 't is elders naar waarheid opgemerktGa naar voetnoot1 - ‘Thorbecke leeft nog. Niet in dien zin alleen, waarin hij zal blijven leven, zoolang men in zijne levensgeschiedenis belang zal stellen, maar ook in dezen, dat zijne persoonlijkheid nog werkdadig optreedt; dat zijn naam nog niet heeft opgehouden tot zekere hoogte eene leus te zijn. Onder de levenden heeft Thorbecke nog zeer vele persoonlijke, zeer subjectief oordeelende vrienden en vijanden, en indien men er zich toe zette om Thorbecke's aanleg en ontwikkelingsgeschiedenis; zijne drijfveeren en bedoelingen; de verschillende phasen van zijn staatkundig leven; den invloed dien hij | |
[pagina 206]
| |
op zijn tijd heeft uitgeoefend, en wat Nederland hem te danken of wellicht te verwijten heeft, nauwgezet te ontleden en streng objectief te boek te stellen, - zulk een werk zou, ook indien het tot zekere hoogte slaagde, ongetwijfeld aan vrienden en vijanden beiden veel ergernis, en niet onwaarschijnlijk tot eene reeks van strijdschriften aanleiding geven.’ Met 't oog op dit een en ander was 't, mijns inziens, eene goede gedachte van 't Bestuur onzer Maatschappij om ditmaal van de dusver gevolgde gewoonte af te wijken en 't schrijven van eenig levensbericht van Thorbecke na te laten. Eene belangrijke bouwstof mocht evenwel den toekomstigen biograaf niet onthouden worden: de aanwijzing namelijk van al 't geen door dien Staatsman gedurende den langen tijd zijner werkzaamheid werd geschreven. Had steller dezer regelen, toen hij nog de eer had 't Secretariaat der Maatschappij waar te nemen, zich bereid verklaard zich van die taak te kwijten, bij de vervulling daarvan mocht hij welwillende aanwijzingen ontvangen, van meer dan eene zijde, doch vooral van Mr. W. Thorbecke, Advocaat bij den Hoogen Raad der Nederlanden te dezer stede, terwijl de hoogleeraar Dr. S.A. Naber, te Amsterdam, de goedheid heeft gehad de onder hem berustende ‘Bouwstoffen voor eene levensbeschrijving van Thorbecke’ van wijlen Mr. E.J. Kiehl Ga naar voetnoot1 ter inzage te verleenen. Hun zij daarvoor dank | |
[pagina 207]
| |
gezegd, terwijl wij voorts den vrienden en vereerders van den betreurden Staatsman de volgende bibliographie met be- | |
[pagina 208]
| |
scheidenheid aanbieden als eene bijdrage ter kennisneming van diens omvangrijke werkzaamheid; strekke zij tevens tot eene feestgave, waar straks 't tijdstip nadert, waarop men door de oprichting van een standbeeld in de hoofdstad des rijks eene waardige hulde aan de nagedachtenis van den overledene meent te moeten brengen.
Den Haag, Augustus 1875. | |
[pagina 209]
| |
I. Onuitgegeven geschriftenGa naar voetnoot1.Over Chr. Gottl. Heijne, als een uitstekend voorbeeld ter navolging, wat iemand verstoken van alle hulpmiddelen door zelfvertrouwen, door gestadigen en ijverigen arbeid, uit zich zelven kan tot stand brengen. Dus luidt de titel der oratie, waarmede Thorbecke, toen zestien jaren oud, van de Latijnsche school te Zwolle in 1814 tot de Academische lessen werd bevorderd en welke men opge teekend vindt in het ‘Album scholae Swollanae.’ De Boekzaal, 1814, Juli, blz. 84 geeft den titel der Latijnsche redevoering aldus op: ‘Over C.G. Heijne, als een model van naarstigheid en grootheid van ziel.’ Ms. Conspectus Catalogi systematici Bibliothecae Gottingensis librorum qui ad historiam litterariam pertinent, manu J.R. Thorbecke. Blijkens de mededeeling van den hoogleeraar de Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830 (Amst. 1873/5 3 dln. in 8o). Deel I. Aant. blz. 24. is dit overzicht van Thorbecke, vrucht zijner wetenschappelijke reis naar de voornaamste hoogescholen en bibliotheken van Duitschland, bijzonder de Göttingsche, ondernomen, nog op de Leidsche Bibliotheek voorhanden. We vonden 't ook aldaar in 't Bibliotheeks-Archief, gemerkt C. No. 2. c. Doch bij inzage daarvan, ons welwillend door Dr. W.N. du Rieu verleend, bleek ons, dat we 't niet mogen be schouwen als een eigenlijk geschrift van Thorbecke; 't is deels een excerpt uit den systematischen en alphabetischen catalogus der Gött. bibliotheek, deels copij van een gedrukt boek. Immers 't bevat niets meer dan een: ‘Conspectus Catalogi Systematici, a Matthiä V. Cl. confecti, ao 1748 sqq. vid. Meiners, Annal. d.G. Univ. B.I.p. 63 sqq.’; ‘Excerpta ex Catalogo Alphabetico Bibliothec. Göttingensis’; ‘Excerpta ex Disputatione Georgii | |
[pagina 210]
| |
Matthiä, V. Cl. de Bibliothecae publicae optima institutione et ordinatione. In Hannover. Nutzl. Samml. St. 50-54. ao, 1755. p. 786-863.’ Verhandeling over den invloed der machines op het samenstel der maatschappelijke en burgerlijke betrekkingen. Ons is meegedeeld dat Thorbecke deze verhandeling uitgesproken zou hebben in de vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde den 22 Jan. 1830. We vonden echter daarvan niets opgeteekend noch in de gedrukte, noch in de geschreven Notulen dier Maatschappij. Wel is er toen eene open bare vergadering gehouden, doch daarin trad Prof. H.W. Tijdeman als spreker op. Fragment eener geschiedenis der politische geographie. Voor zoover ons bekend is dit geschrift des heeren Thorbecke ongedrukt gebleven. 't Was door hem ter vervulling zijner spreekbeurt in de vergadering van de derde klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut ingezonden en door den Secretaris in de bijeenkomst van den 29sten Mei 1848 namens hem voorgelezen. Een kort verslag der gedane mededeeling met de daarover gehouden gedachtenwisseling vindt men in de Ned. Staatscourant van 4 Oct. 1848. no. 235. Aanteekeningen over staats- en rechtsgeschiedenis en over administratief recht.
| |
[pagina 211]
| |
| |
II. Afzonderlijk uitgegeven geschriftenGa naar voetnoot1.1. Disputatio historico-critica inauguralis, de C. Asinio Pollione, quam .... pro gradu Doctoratus, summisque in Philos. Theor. et Hum. Lit. honoribus ac privilegiis, | |
[pagina 212]
| |
in Academia Lugduno-Batava, rite et legitime consequendis, publico ac solenni examini submittit Johannes Rudolphus Thorbecke, Zwolla-Batavus. Ad diem XIX Junii MDCCCXX. Lugduni Batavorum, apud H.W. Hazenberg, Juniorem, 1820. in 8o. Zie over deze dissertatie 't oordeel van Drumann, Geschichte Roms nach Geschlechtern. Ook in de Heidelberger Jahrbücher moet eene recensie voorkomen. 2. Johannis Rudolphi Thorbecke Commentatio de C. Asinii Pollionis vita et studiis doctrinae. Accedit Casp. Jac. Christ. Reuvens, Epimetrum de quibusdam monumentis cum Pollionis historia conjunctis, et tabula lithograpta. Lugduni Batavorum, apud H.W. Hazenberg, Juniorem, 1820. in 8o. Behalve 't bijgevoegde opstel van Reuvens bevat dit geschrift 't zelfde wat reeds in de Disputatio werd aangeboden. Beide geschriften had Thorbecke opgedragen aan zijn vader, F.G. Thorbecke, aan D.J. van Lennep, J.H. van Swinden en J. van Voorst, doch de vorm dier opdracht verschilt eenigszins; zoo ook de ‘Praefatio’; in die der Commentatio zijn de zoogenaamde personalia, welke men in eene dissertatie pleegt te vinden, weggelaten; ook mist men daarin de ‘Theses’ en 't vers van nu wijlen zijn vriend, den hoogleeraar H.C. van der Boon Mesch. Overigens schijnt de Commentatio geen textueele herdruk der Disputatio te zijn, doch schijnt men eenige exemplaren van laatstgenoemde in den handel te hebben gebracht, voorzien van een nieuw titelblad, opdracht en voor rede, terwijl men daarbij 't gemelde opstel van den hoogleeraar Reuvens, met afzonderlijke paginatuur, gevoegd heeft. | |
[pagina 213]
| |
3. Ueber das Wesen und den organischen Charakter der geschichte. Ein Schreiben an Herrn Hofrath K.F. Eichhorn in Göttingen von Dr. J.R. Thorbecke. Göttingen bei Vandenhöck und Ruprecht. 1824. in 8o. 49 s. Eene aankondiging van dit geschriftjen vindt men in de Gött. Gelehrter Anzeiger. 1824. s. 481-485. Vgl. ook J. de Bosch Kemper, t.a.p. deel I. Aant. blz. 25. 4. Johannis Rudolphi Thorbecke Oratio de Disciplinarum Historico-Politicarum argumento, habita die IV Octobris M.DCCC.XXV. quum professionem historiae politicae atque diplomaticae et statistices extraordinariam in Acadamia Gandavensi solemni capesseret. Gandavi, P.F. de Goesin-Verhaeghe. 1825. in 8o. Deze redevoering is later ook opgenomen, onder denzelfden titel, in de Annales Academiae Gandavensis, Gandavi, P.F. de Goesin-Verhaeghe. 1829. in 4o. (23 pp.) 5. Over de verandering van het algemeen Statenstelsel van Europa sedert de Fransche omwenteling door J.R. Thorbecke. Eerste afdeeling. 1789-1793. Te Leyden, bij S. en J. Luchtmans. 1831. in 8o. Van dit werk is enkel 't eerste stuk verschenen. Als datum onder de voorrede 24 Augustus 1831. 6. Aanteekening op de Grondwet, door Mr. J.R. Thorbecke, Hoogleeraar te Leiden. Amsterdam, bij Johannes Müller. 1839. in 8o. Over deze eerste, zeldzaam geworden uitgave, straks gevolgd door eene tweede, meer uitgewerkte en veel vermeerderde, welke eveneens te Amsterdam, bij Johannes Mü!ler, in 1841-1843, in 2 deelen in 8o., verscheen, vgl. men W.C.D. Olivier, t.a.p. blz. 56 en de Bosch Kemper, t.a.p. deel III, blz. 43 en vlg.; Aant. blz. 40 en vlg. en blz. 59. De dagteekening der Voorrede van de eerste uitgave is 24 Augustus 1839; die der tweede, in deel I, 25 Augustus 1841 en in deel II 15 December 1843. 7. Proeve van herziening der Grondwet volgens de Aanteekening van Mr. J.R. Thorbecke. Leyden, H.W. Hazenberg & Comp. 1840. in 8o. De voorrede is gedagt. 5 Jan. 1840. Vgl. de Bosch Kemper, | |
[pagina 214]
| |
t.a.p. deel III. blz. 142 en vlg.; Aant. blz. 58 en vlg. Zie de aankondiging in de Nederl. Jaarb. v. Regtsgel. en Wetg. 1840. blz. 125 en vlg. In Luzac's portefeuille met deze kantteekening: ‘A.H. Bl. v. 17. 2.40 p. 2. c. 2. Brief van d. Hr. Th. eindigende aldus: Daar buiten mij niemand, hetzij middelijk, hetzij regtstreeks er deel aan heeft gehad, zoo is, buiten mij, niemand aansprakelijk.’ 8. Brief aan een lid der Staten-Generaal over Art. 60 en 128 der Grondwet, van Mr. J.R. Thorbecke. Leyden, H.W. Hazenberg & Comp. 1840. in 8o. De dagteekening is van 25 Maart 1840. Zie de Jaarb. v. Regtsgel. en Wetg. 1840. blz 152. 9. Joannis Rudolphi Thorbecke Oratio de Simonis Slingelandtii rempublicam emendandi studio, quam habuit die VIII Februarii a. MDCCCXLI, quum magistratum Academicum deponeret. Lugduni-Batavorum, P.H. van den Heuvell. 1841. in 8o. Deze Oratio komt in de Annales Academiae Lugd. Bat. niet voor. In 't Nederlandsch overgebracht, is zij later op genomen in de Historische Schetsen. Zie hieronder. 10. Over de hervorming van ons kiesstelsel. Door Mr. J.R. Thorbecke. Leyden, P.H. van den Heuvell. 1842. in 8o. Gedagteekend 27 Mei 1842. 11. Brief aan een Lid der Staten van Gelderland, over de magt der Provinciale Staten uit art. 220 der Grondwet, van Mr. J.R. Thorbecke. Leyden, P.H. van den Heuvell. 1843. in 8o.
12. Over plaatselijke begrooting, door Mr. J.R. Thorbecke. Leyden, P.H. van den Heuvell, 1847. 131 blz. in 8o. In 't zelfde jaar verscheen aldaar een tweede onveranderde druk. Zie over dit geschrift de Jaarb. v. Regtsgel. en Wetg. 1848. blz. 123; Vgl. Rec. o.d. Rec. 1847. Boekb. blz. 471-480; Nieuwe Rotterd. Cour. no. 267. | |
[pagina 215]
| |
13. Bijdrage tot de herziening der Grondwet, van Mr. J.R. Thorbecke. Leyden, P.H. van den Heuvell, 1848. 115 blz. in 8o. Dagteekening: 7 Augustus 1848. 14. Historische schetsen door Mr. J.R. Thorbecke. 's Gravenhage, Martinus Nijhoff. 1860. in 8o. Dit geschrift, waarvan in 1872 een tweede druk verscheen, bevat eene reeks van ‘kleine opstellen, tot hiertoe in onderscheidene tijdschriften over eene reeks van jaren verspreid’, gelijk de Voorrede zegt. Het zijn de volgende opstellen: Johan de Witt. 1836. - Onze betrekking tot Duitschland. 1837. - Mr. G. Wttwaal. 1838. - Schets eener geschiedenis der provinciaalburgerlijke wetgeving in de Republiek der Vereenigde Nederlanden. 1838. - Simon van Slingelandt's toeleg om den staat te hervormen. Rede, uit het Latijn overgebragt. 1841. - Over het hedendaagsche staatsburgerschap. 1840. - Rutger Jan Schimmelpenninck. Samuel Iperusz. Wiselius. 1846. - J. Roëll's onderhandeling te Parijs 1809 en 1810. 1838. - Karel Hendrik Ver Huell en Rutger Jan Schimmelpenninck. 1847. - Bij het portret van Guizot. 7 Maart 1848. - Anton Reinhard Falck. 1860. - In welke tijdschriften deze kleine opstellen achtereenvolgens waren opgenomen, wordt hieronder aangewezen. 15. Parlementaire redevoeringen van Mr. J.R. Thorbecke. Deventer, A. ter Gunne. 1856-1870. 6 dln. in 8o.
| |
[pagina 216]
| |
16. Brieven van Thorbecke. 1830-1832. Amsterdam Höveker & Zoon, 1873. in 8o. Deze Brieven, gericht aan Mr. G. Groen van Prinsterer, werden door laatstgenoemde kort na 't overlijden van den Staatsman ter perse gelegd met korte inleiding, gedagt. 24 Februari 1873. Spoedig verscheen ook een tweede onveranderde druk daarvan. Zie over deze Brieven o.a.J. de Bosch Kemper, t.a.p. dl. I. Aant. 256 en vlg. | |
III. Anonyme geschriften.Bedenkingen aangaande het recht en den staat. Naar aanleiding van Mr. J. Kinker's Brieven over het Natuurrecht. Te Amsterdam, bij P. Meijer Warnars. 1825. in 8o. Zie Mr. J.I. van Doorninck, Bibliotheek van Ned. Anonymen en Pseudonymen. no. 415. Het geschrift wordt voorafgegaan door een uitvoerigen brief ‘aan den Heer B.S.’ Met B. S wordt niet bedoeld Sartorius, de Luthersche predikant, later buitengewoon hoogleeraar aan 't Athenaeum, bij wien Thorbecke, tijdens zijn studietijd te Amsterdam, inwoonde: deze heette George Frederik. Zie de recensie van Prof. den Tex, in de Bijdragen tot regtsgeleerdheid. 1826. blz. 140; vgl. J. de Bosch Kemper. t.a.p. dl. I Aant. blz. 25 en vlg. Bedenkingen over de hoogescholen en het academisch onderwijs van de letterkundige faculteit aan de Universiteit te Gent. Gent, 1828. in 8o. Zie van Doorninck, t.a.p. no. 5759. Over het bestuur van het onderwijs, in betrekking tot eene aanstaande wetgeving. Te Zutphen, bij W.C. Wansleven. 1829. in 8o.
Een woord in het belang van Europa bij het voorstel | |
[pagina 217]
| |
der scheiding tusschen België en Holland. Leyden, S. en J. Luchtmans. 1830. in 8o. Van Doorninck, t.a.p. teekent, onder no. 5476, aan: ‘De uitgever adverteerde in K. en Lb. 1831, I. 127, dat dit van dezelfde hand was als: Over de erkentenis der onafh. van België.’ Vgl. de Bosch Kemper, t.a.p. dl. I. blz. 78 en vlg.; Aant. blz. 107. Zie ook Falck, Brieven, 2e uitg. no. 177. blz. 307. Dit naamloos geschrift, in Luzac's portefeuille aanwezig, met 't bijschrift van Luzac's hand: ‘door Thorbecke, Oud-Hoogleeraar te Gent,’ schijnt in 't najaar, wellicht in September, verschenen te zijn, doch niet bij Van der Hoek, zooals men geschreven heeft. Over de erkentenis der onafhankelijkheid van België. 31 December. Te Leyden, bij S. en J. Luchtmans. 1830. in 8o. Eveneens aanwezig in Luzac's portefeuille met de kantteekening: ‘Door Thorbecke. Geprezen door de Nederl. Ged. v. 18. 1. 31. A. Hand. blad v, 18. 1. 31, gelaakt door de Noordstar. v. 18. 1. 31.’ Zie verder: Thorbecke, Brieven, 10 Jan. 1831; Falck, Brieven, blz. 307; J. de Bosch Kemper, t.a.p. dl. I. blz. 95 en vlg.; Aant. blz. 123 en vlg. Vgl. ook van Doorninck, t.a.p. no. 1465. Kerkelijk Staatsregt. Onderzoek van de brochure: De maatregelen tegen de afgescheidenen aan het Staatsregt getoetst; door Mr. G. Groen van Prinsterer. (Uit het Journal de la Haye, van 9, 10 en 12 September, 1837). 's Gravenhage; J. Belinfante. 1837. in 8o. Kerkelijk Staatsregt. Antwoord aan den Heer Mr. G. Groen van Prinsterer. (Uit het Journal de la Haye, van 27 en 28 September en 1 October 1837). 's Gravenhage, J. Belinfante, 1837. in 8o. Zie over dit, evenals over 't voorgaande stuk, van Doorninck, die t.a.p. onder no. 4215 en 4216, aanteekent: ‘Bericht van den uitgever.’ In Luzac's portefeuille komen twee brochures in 8o. voor, welke overdrukken bevatten van de artikelen in 't oorspronkelijke. Luzac teekent bij de eerste aan: ‘ces art. ont été insérés dans le Journal de la Haye du 9. 10. 11. Sept. 1837. par Thorbecke’; bij de tweede: ‘par Thorbecke’. Vgl. verder onze Aanteekeningen hieronder bij de oorspronkelijke opstellen. | |
[pagina 218]
| |
Wat kan de dubbele Kamer doen? 1 Augustus 1840. Amsterdam, Johannes Müller, 1840. in 8o. Luzac schreef in zijne portefeuille bij dit geschrift: ‘Geschreven door J.R. Thorbecke, zie Noot 1. p. 308 zijner Aanteeken. op de Grondwet. Deel II.’ Verslag der Commissie bij besluit van 17 Maart 1848 benoemd tot voordragt van een volledig ontwerp van Grondwetsherziening. 's Hage, Landsdrukkerij. 1848. in 8o. Dit Verslag, dat door Thorbecke als President der commissie is gesteld, is gedagteekend: 's Hage, 11 April 1848. Over stemregt en verkiezingen. Leyden en Amsterdam, bij J.H. Gebhard & Comp. 1848. 25 blz. in 8o. In Luzac's portefeuille met 't bijschrift: ‘door Mr. J.R. Thorbecke.’ Deze voor de staatkundige geschiedenis van 1848 niet onbelangrijke brochure is waarschijnlijk gedacht en misschien ook geschreven vóór 17 Maart, tegen het Verslag der Kamer, en uitgegeven in April; niet later; zij wordt reeds besproken door G. de Clerq, in zijn artikel ‘De vlugschriften van den dag’, in de Mei-aflev. van de Gids, blz. 645 vlg. Stukken, het Huiszittenhuis betreffende, uitgegeven op last van den Raad der stad Leyden, door de daartoe benoemde Raads-Commissie. Leyden, D. Du Mortier en Zoon, 1849. in 8o. | |
IV. Opstellen, enz. in tijdschriften en dagbladen.1. Annales Academiae Lugduno-Batavae.Johannis Rudolphi Thorbecke, Zwolla-Batavi, Philosophiae Theoreticae et Literarum Humaniorum Candidati et in Athenaeo Amstelaedamensi Studiosi, Responsio ad quaestionem philosophicam a nobilissima Facultate Philosophiae Theoreticae et Literarum Humaniorum A. MDCCCXVII. propositam: Principium Philosophiae et officiorum exponatur e Ciceronis Operibus Philosophicis; | |
[pagina 219]
| |
ita ut singularum sententiarum pondus et argumentandi ratio dijudicetur. Quae praemium reportavit, D. VIII. mensis Februarii A. MDCCCXVIII. 65 pp. Annales 1817-1818. Lugd. Batav., S. et J. Luchtmans, 1818. in 4o. Johannis Rudolphi Thorbecke, Zwolla-Batavi, Philos. Theor. et Liter. Human. Candidati et in Academia Lugduno-Batava Studiosi, Responsio ad quaestionem philosophicam a nobilissimo Ordine Philosophiae Theoreticae et Literarum Humaniorum A. MDCCCXIX propositam: Quaeritur, in Dogmaticis oppugnandis, num quid inter Academicos et Scepticos interfuerit? Quod si ita sit, quaeritur quae fuerit discriminis caussa? Quae praemium reportavit D. VIII mensis Februarii A. MDCCCXX. 100 pp. Annales. 1819-1820. Lugd. Batav. S. et J. Luchtmans, 1820. in 4o. Van deze in de Annales voorkomende Responsio is ook eene afzonderlijke uitgave in 't licht verschenen met dezen titel: Johannis Rudolphi Thorbecke, Zwolla-Batavi, Philos. Theor. et Liter. Human. Candidati et in Academia Lugduno-Batava Studiosi, Responsio ad quaestionem philosophicam: de eo quod in Dogmaticis oppugnandis, inter Academicos et Scepticos interfuit. In certamine literario Civium Academiarum Belgicarum, Die VIII. Mensis Februarii A. MDCCCXX, ex sententia Ordinis Philosophiae Theoreticae et Literarum Humaniorum Academiae Lugduno-Batavae, praemio ornata. Lugduni Batavorum, apud S. et J. Luchtmans, 1821. in 4o. Het exemplaar, ter Koninklijke Bibliotheek aanwezig, scheen vroeger toegezonden te zijn geweest aan den heer Falck, blijkens de opdracht, vermoedelijk door Thorbecke zelven geschreven: ‘Aan Zijne Excellentie den Heere Falck, Minister voor het publiek Onderwijs, de nationale Nijverheid, en de Kolonien, etc. etc. etc.’ - In de bijlage der biographie van Thorbecke, voorkomende in de Mannen van beteekenis in onze dagen, worden verkeerdelijk twee werken opgegeven onder deze titels: ‘De discrimine inter Academicos et Scepticos in dogmaticis oppugnandis. Lugd. Bat. 1820. 4o.’ en ‘De eo quod in dogm. oppugn. inter Acad. et Scept. interfuit. Lugd. Bat. 1821. 4o.’ Blijkbaar schijnt men door den veranderden titel en 't jaartal der afzonderlijke uitgave der Responsio in den waan gebracht te zijn, dat men ook | |
[pagina 220]
| |
met twee afzonderlijke geschriften van Thorbecke te doen had. | |
2. Annales Academiae Rheno-Traiectinae.Johannis Rudolphi Thorbecke, Zwolla-Batavi, Philos. Theor. et Liter. Human. Candidati et in Academia Lugduno-Batava Studiosi, Commentatio ad quaestionem literariam ab Ordine Philosophiae Theoreticae et Literarum Humaniorum propositam: ‘Ex iis quae in libris Ciceronis de Oratore a Crasso, Antonio, Caesare, aliis, de Eloguentia disputantur, ipsius efficiatur Ciceronis de perfecto Oratore sententia.’ Quae secundos honores tulit. 223 pp. Annales. 1818-1819. Traj. ad Rh. O.J. van Paddenburg et I. van Schoonhoven. 1820. in 8o.
| |
3. Bibliotheca critica nova edentibus J. Bake, J. Geel, H.A. Hamaker, P. Hofman Peerlkamp.Beoordeeling van J.J. Raepsaet's werken: ‘Analyse historique et critique de l'origine et des progrès des droits civils, politiques, et religieux des Belges et Gaulois etc. Gand, 1824/6. 3 t. in 8o.’ en ‘Histoire de l'origine, de l'organisation et des pouvoirs des États Généraux et Provinciaux des Gaules, particulièrement des Pays-Bas, depuis | |
[pagina 221]
| |
les Germains jusqu'au XVI siècle. Gand, 1819. in 8o.’ Deel III. blz. 30-57. Beoordeeling van Karl Otfried Muller's ‘Prolegomena zu einer wissenschaftlichen mythologie, mit einer antikritischen zugabe. Gottinguae, 1825. in 8o.’ Deel III. blz. 146-158. Beoordeeling van ‘Versuch einer Darstellung der Geschichte des Angelsächsischen Rechts, von G. Phillips. Götting. 1825. in 8o.’ Deel III. blz. 255-266. Aankondiging van ‘Staedtewesen des Mittelalters, von K.D. Hüllmann. Erster Theil. Kunstfleis und Handel. Bonn, 1826. in 8o.’ Deel III. blz. 351-356. Aankondiging van de ‘Monumenta Germaniae Historica inde ab anno Christi quingentesimo usque ad annum millesimum et quingentesimum, auspiciis Societatis aperiendis fontibus rerum Germanicarum medii aevi, edidit G.H. Pertz. Scriptorum Tomus I. Hannov. 1826. in folio.’ Deel III. blz. 381-387. Beoordeeling van Guizot's ‘Histoire de la révolution d'Angleterre.’ Deel IV. blz. 61. | |
4. Driemaandelijksch Tijdschrift.Beoordeeling van ‘Johan de Witt en zijn tijd. Door Mr. P. Simons.’ Deze recensie of liever verhandeling over het bewind van de Witt is herdrukt in de Historische Schetsen. Vgl. de Bosch Kemper, t.a.p. deel III. Aant. blz. 29. | |
5. Algemeene Konst- en Letterbode.Over Prof. Leo's recensie van een aantal verhandelingen uit de Leidsche historisch-publicistische school voortgekomen in no. 36 en vlg. der Berliner Jahrb. für wissensch. Kritik, 1837. Jaarg. 1837. No. 52. Het opstel, gedagt. Leiden, den 3den November, is herdrukt in de Hist. Schetsen, blz. 19 en vlg. onder den titel: ‘Onze betrekking tot Duitschland.’ | |
[pagina 222]
| |
Beoordeeling van ‘Verslag van hetgeen, ter gelegenheid van het verblijf des Konings van Holland te Parijs, in de laatste maand van den jare 1809, en in de eerste maanden van den jare 1810, mitsgaders op deszelfs reize derwaarts, is voorgevallen; opgemaakt door Mr. W.F. Roëll, destijds Minister van Buitenlandsche Zaken, die den Koning op gemelde reize vergezeld heeft. Benevens Aanhangsel en Bescheiden, handelende over eene eventueele verdediging der hoofdstad in 1810. Medegedeeld, door Jr. W. Baron Roëll, Ambachtsheer van Hazerswoude, enz. Amsterdam, bij P. Meijer Warnars, 1837. (VIII en 455 blz.) in gr. 8o.’ Jaarg. 1838. No. 30. Herdrukt in de Hist. Schetsen, blz. 132 en vlg. onder den titel: ‘Roëll's onderhandeling te Parijs in 1809 en 1810.’ Beschouwing over het werk van Fr. Thiersch, ‘Ueber den gegenwärtigen Zustand des öffentlichen Unterrichts in den Westlichen Staaten von Deutschland, in Holland, Frankreich und Belgien. Stuttgart und Tübingen, 1838. in 8o.’ Jaarg. 1838. No. 31. Gedagt. Leiden, den 1en Juli. Levensschets van den hoogleeraar G. Wttewaall. Jaarg. 1838. Nos. 56 en 57. Herdrukt in de Hist. Schetsen. blz. 23 en vlg. | |
6. Nederlandsche Jaarboeken voor Regtsgeleerdheid en Wetgeving.Schets eener geschiedenis der Provinciaal-Burgerlijke Wetgeving in de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Voorlezing in de Derde Classe van het Koninklijk Nederlandsch Instituut. Deel I. 1839. blz. 35-67. Herdrukt in de Hist. Schetsen. blz. 38 en vlg. Beoordeeling van ‘A statistical Account of the British Empire; exhibiting its extent, physical capacities, population, industry, and civil and religious institutions. By J.R. Mc. Culloch. In two volumes. London, 1837. in gr. 8o.’ Deel I. 1839. blz. 506-517. | |
[pagina 223]
| |
Over het hedendaagsche Staatsburgerschap. Voorlezing, in de Derde Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten. Deel VI. 1844. blz. 369-383. Herdrukt in de Hist. Schetsen. blz. 84. en vlg. | |
7. Regtsgeleerd Bijblad, behoorende tot de Nederlandsche Jaarboeken voor Regtsgeleerdheid en Wetgeving.Herziening der Grondwet. Uitlegging en Herziening van Art. 4. Deel I. 1839. blz. 513-519. Onverantwoordelijkheid van den Koning. Arrest van den Hoogen Raad van 16 Febr. 1841. Deel III. 1841. blz. 97 en vlg. Gedagt. Leiden, 23 Febr. 1841. Dit artikel lokte een antwoord, onder 't zelfde opschrift, uit van Mr. C.A. den Tex (zie deel III. 1841. blz. 113 en vlg.). Eene repliek daarop, ged. Leiden, 5 April 1841, werd door Thorbecke, mede onder denzelfden titel, geleverd in deel III, 1841. blz. 129 en vlg., waarop weder Mr. C.A. den Tex zijne aanmerkingen meêdeelde in 't zelfde deel (1841), blz. 165 en vlg. Stemregt in de steden en ten platten lande, en bevoegdheid om deel te nemen aan de provinciale en plaatselijke besturen. Wetgeving ten gevolge van Art. 6 der Grondwet. Deel III. 1841. blz. 201-215. Gedagt. Leiden, 15 Mei 1841. | |
8. Themis, Regtskundig Tijdschrift.Over de wet van 6 Maart 1818 (Staatsblad no. 12) omtrent de straffen, bij plaatselijke reglementen vast te stellen. Deel VIII. 1847. blz. 54-68. Gedagt. L(eiden), 28 Jan. 1847. Brief aan Mr. N. Olivier, over de toelating van den heer Leclercq, als lid der Tweede Kamer. Deel VIII. 1847. blz. 148-151. Gedagt. Leiden, 18 Februari 1847 | |
[pagina 224]
| |
9. De Gids.Beoordeeling van de ‘Beschouwingen over eene vereenvoudigde huishouding van staat, en de daardoor mogelijke vermindering der uitgaven, in verband met de door de Regering ontworpene Staatsbegrooting over 1844 en 1845 voor het Koningrijk der Nederlanden, benevens voorstellen tot eene verbeterde verdeeling der lasten, tot verligting der bezwaren van de mindere klassen van ingezetenen in dit Rijk, door J.H. Graaf van Rechteren, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Te Zwolle, bij Tjeenk Willink. 1843. 65 blz. in 8o.’ Jaarg. 1843. Boekbeoord. blz. 326 en vlg. Gedagt. Leiden, 10 Mei 1843. Aankondiging van den ‘Brief aan den Hooggeleerden Heere Mr. J.R. Thorbecke, ter wederlegging van Z.H. Gel.'s Advies betrekkelijk Dijk- en Polderzaken, door Mr. A.G. Brouwer. Gorinchem, bij A. van der Mast. 1843. 153 blz. in 8o.’ Jaarg. 1843. Boekbeoord. blz. 446 en vlg. Bij de aankondiging van dezen tegen hem gerichten brief bedient de heer Thorbecke zich ‘van de gelegenheid, welke de uitnoodiging van de Redactie van de Gids’ hem geeft, om eenige rechtsvragen over het gewichtig onderwerp aan te stippen. De dagteekening: Leiden, 13 Juli 1843. Beoordeeling van ‘Rutger Jan Schimmelpenninck, en eenige gebeurtenissen van zijnen tijd, beschreven door zijnen zoon G. Graaf Schimmelpenninck, Minister van Staat, Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, enz. Met Portret en Facsimile. 's Gravenhage en Amsterdam, Gebr. van Cleef, 1845. 2 dln. in 8o;’ en van ‘Het leven van Mr. Samuel Iperuszoon Wiselius, beschreven door zijnen behuwdzoon P. van Limburg Brouwer. Met Portret en Facsimile. Groningen, van Zweeden, 1846. in 8o.’ Jaarg. 1846. Boekbeoord. blz. 413-444. Herdrukt in de Hist. Schetsen. blz. 97 en vlg. Beoordeeling van: ‘De onverbindbaarheid in regten van | |
[pagina 225]
| |
de tegenwoordige organisatie der Hervormde Kerk. Pleitrede voor den Hoogen Raad van Mr. P.L.F. Blussé. Teregtzitting van 20 Nov. 1845. Dordr. Blussé en v. Braam. IV en 32 bl. in 8o;’ en van ‘Regtsgeding over de verpligting tot betaling eener som van uitkoop, wegens het niet aanvaarden der betrekking van diaken. Het collegie van kerkvoogden der Hervormde gemeente te Zutphen, Eischer, tegen Mr. F.G. Nieuwenhuys, Gedaagde. Behelzende deze verzameling de voornaamste dingtalen, de daarin gevallen regterlijke uitspraken en de pleidooijen van Mr. L.A.J.W. Baron Sloet, Procureur te Zutphen, en Mr. G.M. van der Linden, Advocaat te 's Gravenhage. 's Gravenhage, Gebr. Belinfante. 1846. IV en 73 blz. in 8o.’ Jaarg. 1846. Boekbeoord. blz. 533-545. Gedagt. 10 Juni 1846. Beoordeeling van ‘Het leven en karakter van Karel Hendrik Graaf Ver Huell, uit nagelaten aanteekeningen en andere authentieke stukken beschreven door Q.M.R. Ver-Huell. Amsterdam, G.J.A. Beijerinck. 1847. in 8o;’ en van ‘Rutger Jan Schimmelpenninck, voornamelijk als Bataafsch Afgezant op het vredescongres te Amiens in 1802. Eene bijdrage tot zijn leven en karakter, door Mr. M.C. van Hall. Amsterdam, bij J.F. Schleijer, 1847. in 8o.’ Jaarg. 1848. Boekbeoord. Herdrukt in de Hist. Schetsen. blz. 135 en vlg. | |
10. De Tijd.Bij het portret van Guizot. Jaarg. 1847. Herdrukt in de Hist. Schetsen. blz. 169. | |
11. Bijdragen tot de kennis van het Staats-, Provinciaalen Gemeentebestuur in Nederland.Anton Reinhard Falck. Beoordeeling van ‘Brieven van A.R. Falck. 1795-1843. 's Gravenhage, Martinus Nijhoff. 1857. in 8o.’ Herdrukt in de Hist. Schetsen. blz. 171 en vlg. Eene | |
[pagina 226]
| |
afzonderlijke uitgave, te vinden in Luzac's portefeuille, heeft ten titel: Anton Reinhard Falck. Door Mr. J.R. Thorbecke. Overgedrukt uit de Bijdragen tot de kennis van het Staats-, Provinciaal- en Gemeentebestuur in Nederland. Uitgegeven door G.H. Betz, Mr. W. Boer en Mr. P.F. Hubrecht. Rotterdam, Otto Petri. 1860. in 8o. | |
12. Journal de la Haye.Beoordeeling van de ‘Geschiedenis van de Staatkunde der voornaamste mogendheden van Europa, sedert den val van Napoleon tot heden; door Mr. Lipman, advocaat te Amsterdam. Eerste deel; 1813-1820. Amsterdam, Brest van Kempen, 1832. 8o.’ 28 en 31 October, 1 en 8 November 1832. Nos. 257, 260, 261, 267.
De la Grande-Bretagne et de la Hollande. 14 November 1832. No. 273. De la Grande-Bretagne et de la France. 24 November 1832. No. 282. Ou'y a-t-il de gagné? 31 December 1832. No. 314. Napoléon continué. 12 en 30 Januari, 7 Februari 1833. Nos. 11, 26 en 33. Eclaircissement sur l'article Liberté de l'Escaut du Messager des Chambres. 19 Januari 1833. No. 17. Réponse au Journal des Débats. 18 en 24 Januari 1833. Nos. 16 en 21. Beschouwing van een geschrift: ‘Essai sur la nécessité du rétablissement du royaume des Pays-Bas, sous le rapport du système politique, connu sous le nom de système de la barrière. La Haye, Franck, 1833. 8o.’ 3 Juli 1833. No. 158. | |
[pagina 227]
| |
Coup-d'oeil sur la situation politique de l'Allemagne. 15 en 21 October 1833. Nos. 248 en 253. In Luzac's portefeuille vindt men de aant., dat deze ‘2 art. van Thorbecke’ zijn. Droit public ecclésiastique. Beoordeeling, in een drietal artikelen, van Mr. G. Groen's van Prinsterer: ‘De maatregelen tegen de afgescheidenen aan het staatsregt getoetst. Leyden, S. en J. Luchtmans, 1837. 8o.’ 9, 10, 11 en 12 September 1837. Nos. 214, 215 en 216. Droit public ecclésiastique. Réponse à M. Groen van Prinsterer. 27 en 28 September, 1 October 1837. Nos. 229, 230 en 233. Zie over deze drie artikelen, evenals over de drie voorgaande: Thorbecke, Brieven; Falck, Brieven, blz. 363; Groen v.P., Verspreide geschriften. II. blz. 49 en vlg.; de Bosch Kemper, t.a.p. dl. II. blz. 411 en vlg.; Aant. blz. 192 en vlg. De drie eerstgenoemde artikelen zijn met Groen's repliek door laatstgenoemde nog later afzonderlijk uitgegeven in: ‘1837 en 1853. Zelfstandigheid der Kerk of alvermogen van den Staat? Utrecht, Kemink en Zoon, 1853. in 8o.’ Vgl. Mr. S. van Houten, de Staatsleer van Mr. J.R. Thorbecke. blz. 51 en vlg. Beschouwing naar aanleiding van Prof. Geel's beoordeeling van de ‘Brieven over het beoefenen der wijsgeerte, inzonderheid in ons vaderland en in onze tijden, door Ph. W. van Heusde. Utrecht, 1837. in 8o.’ 3 December 1837. No. 286. Congrès de Vérone. Guerre d'Espagne. Négociations. Colonies Espagnoles, par M. de Chateaubriand, 2 vol. Éd. originale. Leipzig, 1838. in 8o. Beschouwing van dit werk. 30 Mei, 8 en 20 Juni 1838. Nos. 127, 135 en 145. Beschouwing van 't werk: ‘Histoire de France, sous Napoléon. Deuzième époque, depuis la paix de Tilsitt en 1807 jusqu'en 1812. Par M. Bignon. T. I et II. Bruxelles, 1838. in 8o.’ 28, 29 Juli, 2, 11, 18 en 25 Augustus 1838. Nos. 178, 179, 182, 190, 196 en 202. | |
[pagina 228]
| |
Domaines du Prince Frédéric. 13, 20 en 21 Januari 1841. Nos. 11, 17 en 18. Beschouwing van de Luxemburgsche kwestie, bepaaldelijk over ‘le droit de non-ratification du traité conclu et signé entre le plénipotentiaire du grand-Duché et ceux du Zollverein.’ 3 November 1841. No. 262. Domaines du Prince Frédéric. 12 en 13 Februari 1844. No. 37. | |
13. Algemeen Handelsblad.Herziening der Grondwet. 18, 19 October, 26 November 1839; 2 en 13 Januari 1840. Nos. 2481, 2482, 2514, 2545 en 2554. Regt van Dispensatie. 28 October 1839. No. 2489. Overeenigbaarheid van het Lidmaatschap van den Hoogen Raad met dat van de Staten-Generaal. 29 October 1839. No. 2490. Adres der Staten-Generaal. Ministeriële verantwoordelijkheid. 5 en 12 November, 7 en 26 November 1839, 17 Januari 1840. Nos. 2496, 2502, 2524, 2539, 2558. Brief aan de Redactie van het Handelsblad, gedagt. 's Gravenhage, 6 November 1839, over eene brochure over de herziening der Grondwet, te Deventer bij Ballot verschenen. 9 November 1839. No. 2500. Raadplegingen over het Leenings-ontwerp. 24 December 1839. No. 2538. Herziening der Grondwet. Het regt tot ontbinding der Tweede Kamer. 18 Januari 1840. No. 2559. Herziening der Grondwet. Vaststelling der Koloniale Begrootingen. 22 Januari 1840. No. 2562. Ministeriële krisis in Frankrijk. 3 Maart 1840. No. 2597. Dreigend gevaar voor eene onzer meest gewigtige grondwettige Instellingen. 22 Mei 1840. No. 2666. Nog een woord over de voorgestelde verandering in het VIIIe Hoofdstuk der Grondwet. 23 Mei 1840. No. 2667. | |
[pagina 229]
| |
Verantwoordelijkheid der Ministers. 26 Mei 1840. No. 2669. Wat moet er nu gebeuren ten aanzien der Provinciën Zuid- en Noord-Holland? 12 September 1840. No. 2762. Over het Besluit van 10 October, betrekkelijk de organisatie van Zuid- en Noord-Holland. 23 October 1840. No. 2797. Het hoofdpunt bij het aanvaarden der Regering van Willem II. 17 October 1840. No. 2792. | |
14. De Avondbode.Brief aan de Redactie van de Avondbode van 17 Februari 1840. Thorbecke bestrijdt hierin 't gevoelen, als zou zijne Proeve van herziening der Grondwet ‘'t gemeenschappelijk werk van onderscheidene personen’ zijn. Zie de Bosch Kemper, t.a.p. Deel III. Aant. blz. 59. | |
15. Leydsche Courant.Goedkeuring van het verdrag met België. (Gedagt. Leiden, 19 Jannari 1843.) 23 Jan. 1843. No. 10. Goedkeuring van het verdrag met België. (Gedagt. Leiden, 28 Januari 1843). 30 Jan. 1843. No. 13. Antwoord aan een lid der Staten-Generaal. (Gedagt. Leiden, 13 Sept. 1843, en handelend over de vraag of de Grondwet aan de wet vrijlaat het getal der Hoven naar goedvinden te beperken). 15 September 1843. No. 111. Lijkrede bij het graf van Prof. P.J. Uylenbroek. 18 December 1844. No. 74. | |
V. Geschriften van anderen, bezorgd door of waarin stukken van J.R. Thorbecke.Geschiedenis van Nederland na 1830. Door Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper, met aanteekeningen en onuitgegeven stukken. Amsterdam, E.S. Witkamp. 1873/5. 3 dln. in 8o. Op dit werk zouden we niet wijzen, ware 't niet dat daarin | |
[pagina 230]
| |
op onderscheidene plaatsen fragmenten uit Thorbecke's verschillende geschriften worden meêgedeeld, ook ter aanduiding van geest en strekking dier werken. In de Letterkundige Aanteekeningen van deel I, blz. 23 en 24 is mede opgenomen een dusver onuitgegeven Brief van den heer Thorbecke van den 16en Augustus 1820 uit Zwolle aan Prof. Kemper geschreven, waarin hij aan dezen bericht zendt van de hem opgedragen wetenschappelijke reize naar de voornaamste Hoogescholen en Bibliotheken van Duitschland, bijzonder de Göttingsche. Zie ook deel III, Aant. blz. 59. Pleitrede over het wettig voortdurend bestaan van het domaniaal tiendregt, bijzonder ten aanzien der zoogenaamde novaliën in de Provincie Noord-Braband, door Mr. J.S. Mauritsz Ganderheyden, 's Rijks-Advokaat te 's Hertogenbosch. Met een brief van Prof. J.R. Thorbecke aan den schrijver. Te 's Hertogenbosch, bij P.R.D. Muller, 1843. in 8o. De hierin opgenomen brief van den heer Thorbecke is gedagt. Leiden, 10 Maart 1843. Twee verzoekschriften, ingediend door burgers van Leyden en Utrecht, tot verkrijging van meerdere openbaarheid der stedelijke begrootingen en rekeningen. Te Utrecht, bij J.G. Andriessen. 1847. in 8o. In Luzac's portefeuille met dit bijschrift: ‘Het verzoekschrift der Leydsche Burgers is gesteld geworden door Mr. J.R. Thorbecke’. Verder nog deze aanteekening: ‘Over het Besluit van Z.M. ten opzichte van het openbaarmaken der plaatselijke begrootingen. Zie Haarl. Cour. van 21. 4. 47. p. 201. art. overgenomen in het Journ. de la Haye van den 22 April 1847. De begrooting van uitgaven van Frankfort die anders een geheim was, in dit jaar 1847 voor het eerst openbaar gemaakt. Leyd. Cour. 3. 3. 47. p. 302.’ Brief over de verkiezing van een lid der Tweede Kamer, in Gelderland's eerste kies-district, door L. van Vliet, met een brief van den heer Thorbecke. 's Hage, Gebr. J. en H. van Langenhuijzen. 1849. in 8o. De brief des heeren Thorbecke, gedagt. Leiden, 28 Juni 1848, is slechts gedeeltelijk meêgedeeld en handelt over des schrijvers | |
[pagina 231]
| |
brochure: ‘Verkoop van Indische domeinen, een woord aan Mr. van Nes.’ A.S. van Nierop, Verdediging van de onafhankelijkheid der diaconiën. 3e onverand. uitg., met een brief van J.R. Thorbecke. Zaandijk, J. Heynis Tzn. 1851. in 8o. G.K. van Hogendorp, Bijdragen tot de huishouding van staat in het Koningrijk der Nederlanden verzameld ten dienste der Staten-Generaal, onder toezigt van J.R. Thorbecke. Bommel, Noman. 1851-1856. 10 dln. in 5 stn. in 8o. Handleiding tot de kennis van het Administratief Regt in Nederland, door Jhr. Mr. J.J. de la Bassecour Caan. 's Gravenhage, Gebr. Belinfante. 1856 en 1857. in 8o. Hierin is eene bewerking van Thorbecke's college over het ‘Politieregt of dusgenaamd Administratief Regt.’ ‘Veelvuldig,’ zegt de heer Caan, ‘is daarbij gebruik gemaakt van de opge schreven aanteekeningen der mondelinge lessen van den heer Thorbecke, over het Administratief Regt. Tot deze kon niet worden verwezen, omdat een ieder, die deze lessen bijwoonde, daarvan opteekende, wat hem goeddacht.’ Schets van den regeringsvorm der Nederlandsche republiek, van 1575-1795, door Jhr. Mr. J.J. de la Bassecour Caan. 's Gravenhage, Gebr. Belinfante. 1862. in 8o. ‘Tot leiddraad’, zegt de heer Caan, ‘hebben gestrekt opgeschrevene aanteekeningen van de mondelinge lessen door den heer Thorbecke over dit onderwerp gegeven, welke uitmuntende lessen, door alle toehoorders op hoogen prijs gesteld, zich, gelijk al wat uit dat brein voortkomt, door groote helderheid kenmerkten.’ De lessen, hier bedoeld, zijn die over den algemeenen en burgerlijken toestand (status politicus et civilis) van ons vaderland sedert Karel V, historisch beschreven, waarop we hierboven reeds wezen. Vgl. de beoordeeling van dezen arbeid des heeren B. Caan van Prof. J.A. Wijnne in Faure en de Geer, Nieuwe Bijdragen voor Regtsgeleerdheid en wetgeving. Deel XVI. Stuk I. blz. 161 en vlg. |
|