Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1874
(1874)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van Dr. Daniël Chantepie de la Saussaye.De Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde verlangt niet eene uitvoerige beschrijving van het leven van hare afgestorven leden, maar eene korte levensschets. Zij geeft van hare leden geene lofredenen, want zij acht, dat het oordeel over hunne verdiensten het best aan den nakomeling overgelaten wordt. Slechts wil zij zorgen, dat de feiten worden opgeteekend, die bij de bepaling van dat oordeel gekend moeten worden. Het is mij eene behoefte, deze aangegeven bakens aan het hoofd van dit levensbericht te stellen, omdat zij de eischen beperken, die het verlangen naar volledigheid en volkomenheid bij het diep gevoel van een groot gemis zoo gereedelijk zou kunnen doen gelden. Ook voor mij zelven heb ik aan die perken behoefte, want ik zou over dezen afgestorvene nu nog niet durven schrijven dan binnen deze grenzen. Het beeld van de la Saussaye staat levendig en duidelijk genoeg voor mijnen geest, maar juist daardoor is het smartgevoel zoo diep nu hij is heengegaan. Er behoort vaster hand en kalmer gemoedsstemming toe om dat beeld naar den eisch van zijn waarde te teekenen, dan | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ik heb bij de herdenking van den vriend, met wien ik in zoo nauwe betrekking stond.
Daniël Chantepie de la Saussaye werd den 10en December van het jaar 1818 te 's Gravenhage geboren uit het huwelijk van Mr. Pierre Chantepie de la Saussaye, in zijn leven hoofdambtenaar bij het Ministerie van Koloniën, en Vrouwe Sara Jacoba 't Joostink. Zijn grootvader, Jacques George Chantepie de la Saussaye was in zijne jeugd met zijne ouders uit Frankrijk geweken, ten gevolge van moeielijkheden, die zij ondervonden wegens hunne godsdienstige overtuiging. Hij diende van 1779 tot 1809 de Walsche gemeente te 's Gravenhage als Herder en Leeraar. Op deze gemeenschap met de ‘refugiés’ stelde de la Saussaye den hoogsten prijs en hij vermeldde met welgevallen zijne afkomst van den stam der edellieden van zijnen naam, die tot den roem van het protestantisme in Frankrijk hebben bijgedragenGa naar voetnoot1. Zijne jeugd was aan die van vele refugiés niet ongelijk. De res angusta domi deed hem vroeg vele ontberingen kennen, welke in meer dan één opzicht van invloed geweest zijn op de voltooiing van zijne studiën: ook in dit, dat zijn ijver geprikkeld werd tot noeste vlijt bij het besef, dat hij zou te woekeren hebben met de gaven en vermogens, hem door God verleend. Vroeg reeds, op de lagere school en op het Gymnasium, waar hij het onderwijs van den geleerden Rector Bax genoot, onderscheidde zich de la Saussaye door zijnen aanleg en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zijne vorderingen, zoodat hij in de beoefening van de oude talen onder de eersten der school behoorde. Hij maakte als jongeling veel werk van de poëzij, hetgeen hem vroeg eene plaats verwierf in het Haagsche Genootschap: Oefening kweekt kennis. Van zijne latijnsche verzen werd de sierlijkheid geroemd, en in het algemeen onderscheidden zich zijne gedichten door dien gemoedelijken humor, die hem geheel zijn leven eigen bleef, en waardoor zijn dagelijksche omgang voor zijne huisgenooten en vrienden onder alle omstandigheden iets zoo bijzonder aantrekkelijks had. In de maand Maart van het jaar 1836 werd de la Saussaye op achttienjarigen leeftijd tot de Hoogeschool bevorderd, bij welke gelegenheid hij eene oratie hield: De M.T. Cicerone, provecta etiam aetate patriae amantissimo. Te Leiden ontving hij het propaedeutisch onderwijs van de Hoogleeraren Weijers, Bake en Hoffman Peerlkamp, die hem onder hunne beste leerlingen telden. Het verkeer met van der Palm, hetwelk hij tijdens zijn verblijf aan de Academie nog twee jaren genieten mocht, getuigde van de waardeering, welke hij ook bij dezen vond. In de Theologie waren Clarisse, van Hengel, Kist en van Oordt zijne leermeesters, nadat hij tot Candidaat in de letteren bevorderd was. Zoolang hij leefde heeft hij deze mannen in eere gehouden, - vooral achtte hij zich aan de geleerdheid van Clarisse veel verplicht te zijn - maar niemand van zijne theologische leermeesters had meer invloed op hem dan van Oordt. Dit kwam, doordat de la Saussaye vroeg overtuigd werd van de gebreken der oude supranaturalistische school, welke hij met haar intellectualisme een vruchteloozen strijd tegen het rationalisme zag voeren. Eene nieuwe Theologie, op den wortel van het leven des geloofs gegroeid, zocht zijn geest, die van nature speculatief was. Was het wonder, dat de Professor, die met ‘eene nieuwe Theologie’ uit Groningen aankwam, in hem een aandachtigen toehoorder vond, en dat wederkeerig die leermeester dezen leerling als een veel- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||
belovend kweekeling voor zijne school te gemoet trad? Een privaat collegie, waar het Evangelie van Johannes onder vrije gedachtenwisseling gelezen werd, gaf aanleiding, dat de nieuwe denkbeelden bij de la Saussaye belangstelling wekten. Maar het was hem niet mogelijk bij de woorden van eenigen leermeester te zweren, en hij ontleende aan de ‘Groninger School’ ook slechts de stof voor nieuwen geestesarbeid, waarbij hij zijn eigen weg, of liever, het pad, hetwelk eene grondige studie van de H. Schrift hem wees, bewandelde. Hij heeft zich ‘nooit met de dogmatische opvattingen dier school, noch met vele van hare historische beschouwingen kunnen vereenigen’Ga naar voetnoot1. Hare opvatting van de verlossing als opvoeding van het menschelijk geslacht was hem te oppervlakkig, en hare voorstelling van den persoon van Christus vond bij hem spoedig - even als bij Ullmann - in de oorkonden van Oud- en Nieuw Verbond en ook voor zijn denken onoverkomelijk bezwaar. Intusschen had het onderwijs van van Oordt ‘aan zijne theologische studiën en geestelijke ontwikkeling een impuls gegeven,’ en hierin bleef hij vast staan, in overeenstemming met de eerste getuigen van Christus en met de hervormers der Kerk, dat niet ‘de leer over den Christus, maar de persoon van Christus middelpunt van Kerk en Theologie is.’ Van dezen tijd dagteekent ook zijn groote eerbied voor Schleiermacher, dien hij steeds als als den hervormer van de Theologie vereerde met eene piëteit, welke hem wel eens verhinderde zonder aarzeling het groot verschil, dat er tusschen hem en dien grooten meester bestond, te erkennen; een verschil, zoo wezenlijk als dat, hetwelk bestaat tusschen het christelijk religieus gevoel, waarop de Berlijnsche wijsgeer zijn stelsel bouwde, en het getuigenis en de postulaten van 's menschen zedelijken aan- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||
leg, waarin de Nederlandsche denker den grond van de erkenbaarheid der geopenbaarde waarheid vond. Dat er toen reeds eene scheiding tusschen zijne eigene geestesrichting en de denkbeelden, die hem aanvankelijk hadden aangetrokken, tot stand kwam, bleek uit de verhouding tusschen zijne drie eerste leerredenen uit den academietijd. Van zijne beide voorstellen, die hij als Candidaat in de Theologie deed, placht hij later te zeggen, dat het de eenige zijner vroegere leerredenen waren, die hij niet meer zou hebben kunnen uitspreken: omtrent zijne preek, voor de Walsche Réunie gedaan, (over Joh. III: 36) oordeelde hij zóó niet. Het leven aan de Academie was voor hem een tijdperk van veelzijdige ontwikkeling. Hij verstond de universitas in den rechten zin. Daarvan kunnen zijne oude vrienden getuigen. Met Gerlach en Jonckbloet, met van Griethuysen en Veth, met Valeton en Stoop - om alleen van de levenden te spreken - had hij een drukken omgang. Het Hebreeuwsch gezelschap en een Fransch: Esprit de corps telden hem met eere onder hunne leden, en hij nam ijverig deel aan de in zijn academietijd aangewende pogingen om aan het bestaan van de onderscheidene afdeelingen in het Leidsche studentencorps een einde te maken. Van het Collegium supremum, hetwelk daaruit ontstond, was hij geruimen tijd Praeses. Het ‘facile princeps’ gold reeds vroeg van hem. Van den Studenten-almanak was hij ijverig medewerker en redacteur.In 1841 werd de la Saussaye Proponent, na het doctoraal examen in de Theologie te hebben ondergaan. De promotie bleef toen achter, gedeeltelijk ten gevolge van het aangeduid bezwaar, en later gaf hij het voornemen daartoe nog eenmaal op, omdat een ander hem het reeds gekozen onderwerp voor eene dissertatie uit de hand nam. Want hij verstond de kunst niet over ieder gegeven onderwerp te spreken of te schrijven; maar wat hij kon, als | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||
een onderwerp hem hart en hoofd vervulde, dat verkondigde van 1841 af de eene week aan de andere. Hij predikte reeds als proponent veel. Prediken was zijne eerste en hoogste liefde. Behalve dit werk - want het was hem van den beginne af een werk van studie - gaf hij in dien tijd lessen en breidde zijne lectuur uit tot die breedte en dien rijkdom, waarvan zijne schriften later de rijpe vruchten droegen, en waardoor de grond gelegd werd voor eene keurige bibliotheek, waarin hij tot het laatst van zijn leven verzamelde wat zijn geest van een voedsel voorzien moest, hetwelk hij in den loop der jaren verarbeiden zou. Hij was van zijn vroegsten tijd af gewoon niet veel schrijvers aan te halen, maar hij bracht met een onmiskenbaar meesterschap uit den vroeg verworven en steeds vermeerderden schat gedurig oude en nieuwe dingen voort, welke dan altijd zijn eigendom waren. Hoe de la Saussaye reeds als proponent predikte, kan blijken uit het oordeel van Willem de Clercq, die op den 13en Februari 1842 in zijn dagboek opteekende: ‘Dezen ochtend ging ik in de fransche kerk bij de la Saussaye. De preek trof mij. Zijn tekst was Kolossensen I, vs. 9-11, en dien behandelde hij meesterlijk. Er was diep inzicht in over de kennisse Gods in Kristus.… Men kan wel zien, dat hij uit de filosofie komt en dat hij al de zaken nog niet in het geloof gegrepen heeft, doch er is eene diepte in het onderzoek en in de beschouwing, zooals ik die zelden hoorde. In zijne gebeden was weder dezelfde zalving’Ga naar voetnoot1. De man, die zoo schreef, had omstreeks dien tijd den jeugdigen prediker ook persoonlijk leeren kennen. Die kennismaking bracht de la Saussaye in aanraking met | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Da Costa, door wien hij niet minder gewaardeerd werd. Menige bladzijde van Da Costa's brieven getuigt van die hoogschatting. De aanraking met deze uitstekende voorgangers in den kring van den réveil heeft op de la Saussaye gewis invloed gehad, doch van den beginne af heeft hij tegenover hen die zelfstandigheid betoond, waardoor later zijn oordeel over dit belangrijk verschijnsel van het godsdienstig leven in zijn leeftijd zich gekenmerkt heeft. In het najaar van 1842 werd hij te Leeuwarden als Predikant bij de Walsche gemeente bevestigd. Hij diende haar zes jaren, een tijdperk van ontwikkeling voor hem in hoogeren zin. Opmerkelijk is, dat in die jaren nog geene vrucht van zijne pen het licht heeft gezien. Het strekt tot bevestiging van hetgeen gezegd is van zijne langdurige voorbereiding en het innerlijk verwerken van den schat eener kennis, waarvan de volgende jaren zoo menige rijpe vrucht hebben opgeleverd. - Ook in ander opzicht was het verblijf te Leeuwarden van grooten invloed op zijn volgend leven. In 1846 werd hij verloofd aan Maria Anna Carolina Louisa van Schelle, dochter van Jan David van Schelle, in leven Resident van Macassar, met welke hij een jaar later in het huwelijk trad. Het volgend jaar werd hem een zoon geboren, waardoor zijn huwelijksgeluk werd verhoogd en een huiselijk leven gevormd, hetwelk voor den man en vader van te grooter beteekenis was, naarmate hij door de zelfstandigheid van zijn geest en de eigenaardigheid van zijne geestesrichting, in verband met den loop der dingen in zijn volgend leven tot zeker isolement gebracht werd. Hij werd door zijn huiselijk leven voor het gevaar der eenzaamheid bewaard. Want niemand was minder | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||
eenzijdig dan de la Saussaye. Van hem kon gezegd worden wat de dichterGa naar voetnoot1 omtrent een ander oorspronkelijk genieGa naar voetnoot2 gezegd heeft: ‘Een geest, te groot om zich te sparen,
Om zich te onttrekken aan den vloed,
Die op hem aanstormt met zijn baren,
En die met koninklijken moed
De boosheên, die de lucht doorwaren
Om hart en hoofden in te varen,
De kracht aan zich beproeven doet;
Een geest, die in de drift der jaren
En in der dingen wervelkring
Onwankelbaar op 't punt bleef staren,
Van waar hij al zijn licht ontving;
En zonder voor den storm te buigen,
Die alles meésleepte in zijn vaart,
Van ééne waarheid bleef getuigen’ …
Dat universeele en sympathetische van de la Saussaye was niet bloot te danken aan zijn aanleg, of aan de veelzijdigheid zijner studiën: het had bovenal zijn oorsprong in de oprechtheid en eenvoudigheid, waarmede hij het wezen van het Christendom als het beginsel van zijn leven en denken had opgenomen, doch het werd krachtig bevorderd door de warmte en de kalmte van zijn huiselijken haard. De vrienden, die in dien huiselijken kring mochten verkeeren, kunnen getuigen wat het ‘sweet home’ voor hem geweest is, en zij gevoelen levendig, welk eene leegte er na zijn verscheiden moet overblijven voor de weduw, die nu treurt om haar gemis. Na een verblijf van zes jaren te Leeuwarden aanvaardde de la Saussaye eene roeping als predikant bij de Walsche gemeente te Leiden. Veertien jaren (1848-1862) was hij daar werkzaam tot grooten zegen, niet het meest in den beperkten kring dier gemeente, maar vooral ook in den wijderen omvang van een gehoor, dat zich vormde uit ge- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||
lijk gezinden onder de Hervormden, zoowel uit de Walsche als uit de Nederduitsche gemeente. Hoe hij daar predikte en wat er in zijne predikwijze was, dat zoo velen tot hem trok, is openbaar uit een tal van leerredenen, in of kort na dit tijdvak uitgegeven. Van die prediking eene uitvoerige schets te geven en in haar beoordeeling te treden, zou mij het bestek van dit levensbericht verre doen overschrijden. Zij verdient zulk eene beschouwing alleszins en in meer dan één opzicht, ook wegens den grooten invloed, dien het uitgegeven kanselwerk van dezen prediker voortdurend hebben moet in den wijden kring, waarin het wordt gelezen en gewaardeerd. Dit mag er hier van worden gezegd, dat de la Saussaye's prediking zich evenzeer door diepte van opvatting van het woord der Schrift, als door veelzijdigheid van toepassing onderscheidde. Dit, gevoegd bij het omvattende van zijn blik en het Christo-centrische van zijne wereld- en tijdbeschouwing, gaf haar dat gansch uitnemend karakter, hetwelk niet beter kan worden uitgedrukt dan met het woord, waarmede de Apostel Paulus de echte predikgave heeft gekenmerkt: zij had iets profetisch. Van daar, dat menschen van iederen stand en van zeer verschillende ontwikkeling en zelfs van zeer onderscheidene richting door haar geboeid werden. Het was niet alleen de uitwerking van de graviteit des predikers, of van de groote eenvoudigheid, waarmede hij optrad en sprak; noch ook enkel de vrucht van die ongemeene welsprekendheid, waartoe de gloed van het heiligste vuur, waar en wanneer hij ook den kansel besteeg, zijne voordracht altijd klimmen deed, maar vooral ook hiervan, dat hij allen, die hem hoorden en wilden verstaan, een weldadig voedsel gaf voor geest en gemoed. Er vormde zich tusschen hem en zijne toehoorders een rapport, dat allengs een band van blijvende gemeenschap werd. Kon het anders? Hij predikte nooit anders dan uit het levenswoord der Heilige Schrift tot het hart, hetwelk hij ook bij de hoogste vluch- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zijner gedachten zocht te bereiken, en wederkeerig uit het hart, welks behoeften hij naar de innigste ervaring beschreef, altijd heenwijzende naar de bron van het water des levens, die in het Evangeliewoord ontspringt. Van daar dat zoowel te Leiden als later te Rotterdam zijn gehoor op den duur meer een kring van leerlingen was dan eene schare van hoorders; een kring, die aan zijne leiding verbonden werd, dewijl hij niet rondom hem vergaderd werd door een voorbijgaand kunstgenot, of door de streelende werking van het vernemen van de echo op eigen uitspraak en klank, die te niet gaat zoodra er een nog luidere weêrklank gehoord wordt, maar door de macht van zijn geest, die uit de levensvolheid van Christus alles ontleende, en alzoo licht en leven wekte. Ieder, die de la Saussaye hoorde prediken, bekwam een indruk van den omvang zijner studiën. Te Leiden vooral heeft hij veel gestudeerd. Hij leefde er evenwel niet onmiddellijk in den kring van de beoefenaars der wetenschap, hetwelk bij de richting van zijne denkbeelden niet anders kon. De nieuwe theologische school, die zich daar onder den invloed van den Hoogleeraar Scholten vormde, vond in hem een natuurlijken tegenstander. Hoe zou de man, wiens geloofsovertuiging was, dat ons in Christus eene bovennatuurlijke, reëele openbaring, geschonken is, en die in de gegevens van het zedelijk bewustzijn des menschen den hechten grondslag vond voor de wetenschap aangaande die openbaring, zich hebben kunnen verstaan met het, hoe sterk ook idealiseerende en geïdealiseerde, in zijn oog toch onmiskenbare naturalisme van den geleerden schrijver van ‘ de Leer der Hervormde Kerk in hare grondbeginselen .’ Het isolement, waarin de la Saussaye te Leiden leefde, - terwijl de nabijheid der alma mater, welke hij zoo hoog vereerde, hem geen rust liet - moest hem te meer tot ijverige studie nopen. Hij ving daar dan ook aan met voor de pers te werken. Wat hij er het eerst uitgaf in 1849, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||
was eene leerrede over het voortdurend bestaan des Joodschen volks . Oorspronkelijk in het Fransch opgesteld en uitgesproken, werd deze eersteling door hem vertaald ten behoeve van eene te Leiden gevestigde vereeniging van Vrienden Israels. Het onderwerp is karakteristiek, in verband beschouwd met de beginselen zijner theologische richting. Voor hem was in vollen nadruk ‘de zaligheid uit de Joden.’ In het volk Israel vond hij den sleutel voor het probleem der Geschiedenis van den Godsdienst en den vasten grond ter verdediging van het feit der Openbaring. Het Israelitisch profetisme was hem het specifieke heiligdom der Openbaring, de bodem, waarop de verschijning van Jezus Christus hare plaats heeft en hare verklaring vindt. Nauwelijks had de begaafde prediker door de uitgaaf van eenige zijner diep doordachte leerredenen groote verwachting aangaande de vruchten van zijnen geest begonnen op te wekken, of eene zware krankheid, waarop de sterke inspanning van zijn denken niet zonder invloed was, dreigde haar te leur te stellen. In 1851 moest de la Saussaye een half jaar te Boppard doorbrengen, doch hij mocht van daar terugkeeren met eene herstelde en verhoogde veerkracht, welke hem van toen af tot zijne laatste levensdagen bijbleef. Weldra zag hij zich door inwendigen aandrang geroepen een levendig aandeel te nemen in den strijd, die in Kerk en Theologie de geesten in spanning bracht. Het was ten gevolge van de uitgave van een bundel leerredenen: Témoignages contre l'esprit du siècle (1852), dat hem het lidmaatschap werd aangeboden in een gezelschap van leeraren der Hervormde Kerk, die zich ten doel stelden de hangende strijdvragen te behandelen en werkzaam te zijn aan de instandhouding en ontwikkeling van de Kerk, die zij dienden. De la Saussaye trad in die vereeniging met de verklaring, dat zijns inziens de opwekking, welke in de Kerk ontstaan was, nog te weinig den invloed eener gezonde theologische wetenschap had ondergaan, en dat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de eisch van het oogenblik toen was, niet in de eerste plaats bedacht te zijn op handhaving van de leer der Kerk door rechtspraak, maar vooral aan de verdediging en aanbeveling van de christelijke waarheid langs wetenschappelijken weg de krachten te wijden. Naar zijne meening, die hij onverzwakt heeft volgehouden zoo lang hij de Kerk heeft gediend, laat de historische belijdenis der Gereformeerde Kerk, in overeenstemming met hare beginselen gebruikt, ruimte aan critisch onderzoek, terwijl haar inhoud de richting aanwijst van de ontwikkeling der Kerk en alzoo tegen de willekeur van bijzondere meening in leer en prediking de natuurlijke en onmisbare bescherming verleent. Het confessioneel beginsel moest volgens hem, juist omdat het een historisch beginsel is, naar de behoeften van den toestand der Kerk worden gewijzigd. Zóó wilde hij aan de handhaving van de waarheid in de Kerk gearbeid hebben, en het was op zijn voorstel, dat een tijdschrift werd uitgegeven, waarin de groote vragen van den dag in dien geest zouden behandeld worden. De naam, die er aan gegeven werd - op voorstel van Dr. Beets - ( Ernst en Vrede ) drukte den geest en de strekking der onderneming en het doel, dat men zich voorstelde, op zinrijke wijze uit. In Januari 1853 verscheen het eerste nommer, en daarin leverde de la Saussaye eene belangrijke verhandeling: Gezag en Vrijheid , die niet nalaten kon de aandacht te trekken, daar zij tot eene diepere opvatting leidde van het probleem, hetwelk in de kerkelijke quaestie gesteld was. Bij de opening van den tweeden jaargang ontwikkelde hij den zin van het eerst gegeven programma uitvoeriger en duidelijker, en bracht daarbij vooral de beteekenis en de waarde van het ethische beginsel voor de Theologie ter sprake. Het kon niet anders of de beslistheid en het talent, waarmede hij dus optrad, moesten hem weldra de plaats van mede-redacteur doen verwisselen met die van hoofd-arbeider. Zijne | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||
denkbeelden vonden hier tegenstand en werden dáár misverstaan, en toen hij dientengevolge den derden jaargang aanving met het ingrijpend opstel: Onze toestand , had hij zich de verplichting opgelegd, zijne beginselen in het door zijnen invloed aangevangen tijdschrift te handhaven tegen de bestrijding, die niet uitblijven kon. Het werd meer en meer zijn tijdschrift, en er ontstond bij de meeste medearbeiders eene wel verklaarbare terughouding waar zóó individuëel en zóó goed gesproken werd. Men versta dit niet verkeerd. Met het volste recht heeft een der trouwste vriendenGa naar voetnoot1 van den ‘Hoofdredacteur’ gezegd, dat ‘het tijdschrift niet eene nieuwe richting gekozen had, maar dat het een orgaan was van eene richting, die in de Kerk bestaat en bestond:’ niemand zal evenwel kunnen ontkennen, dat in de toepassing van het ethisch beginsel op de aangelegenheden der Kerk en in de theologische wetenschap ten onzent niemand naast de la Saussaye kan gesteld worden. Wat hem vroeg duidelijk was, is het anderen allengs geworden, maar gedurende de jaren van de uitgave van Ernst en Vrede (1853-58) droeg hetgeen hij daarin schreef een individueel karakter in nog meer bepaalden zin dan waarin het werk van ieder geniaal man dat karakter altijd hebben zal. Dit heeft de la Saussaye niet genoeg ingezien - en het strekt hem tot eer, - anders zou hij niet zoo vaak geklaagd hebben, zooals hij ergens deedGa naar voetnoot2: ‘Quant à la rédaction du journal j'étais seul ou peu s'en faut,’ vooral niet, wanneer hij had kunnen voorzien, hoe velen hij toen reeds aan zich verbond, die aan hem de versterking in hun geloof te danken hadden door hetgeen zij van hem leerden aangaande de rechte methode in de verdediging van de Evangeliewaarheid. Onder het belangrijkste, dat de la Saussaye in Ernst en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vrede geleverd heeft, behoort voorzeker zijne beoordeeling van de Leer der Hervormde Kerk in hare grondbeginselen van den Hoogleeraar Scholten, waarin hij zich als een dogmaticus van den echten stempel deed kennen, die evenzeer op de hoogte der wijsgeerige onderzoekingen stond als hij de diepte van den inhoud der heilige Schriften trachtte te peilen. Na een arbeid van zes jaren werd de uitgave van het tijdschrift op het einde van het jaar 1858 gestaakt met een afzonderlijk geschrift, getiteld: de Nood der Kerk , waarin hij rekenschap gaf van de staking, als gelegen in de partijdigheid, waarmede zijn streven was opgenomen en waardoor de werking van de beginselen, die hij voorstond, naar zijn oordeel benadeeld werd. De afsluiting in eene politieke partij van degenen, met wie hij homogeen geacht werd, terwijl zij hem als een ontrouwen medestander beschouwden, deed hem voorzien, dat hij willens onwillens aan partijstrijd bevorderlijk werd, meer dan aan de uitbreiding van het koninkrijk der hemelen. Hij ‘achtte het niet bevorderlijk aan hetgeen hij voorstond, wanneer dat geacht werd aan eenigen naam of aan eenige bijzondere persoonlijkheid gebonden te zijn, te minder naarmate aan dien naam in den strijd van den dag terecht of te onrecht eenige bepaalde beteekenis werd gehecht. Aan de toekomst van het ethische beginsel in Kerk en Wetenschap, ook in ons Vaderland, geloofde hij; doch hij vreesde door langer als orgaan daarvan op te treden, de opkomst zijner richting eerder te belemmeren dan te bevorderen’Ga naar voetnoot1. Hiermede trok zich de la Saussaye evenwel niet terug waar hij zijne overtuiging buiten den kerkelijken strijd kon doen gelden. Het empirisme, hetwelk inzonderheid door Dr. Pierson als de eenige wetenschappelijke methode ook voor de Theologie werd aanbevolen, vond in hem een beslisten tegenstander. Reeds in het tijdschrift Ernst en Vrede was hij | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||
bij herhaling daartegen opgekomen: meer opzettelijk in zijne verhandeling: Het Christendom, de verzoening van Wijsbegeerte en Godsdienst (Jaarg. 1856). Deze strijd was vooral belangrijk omdat de la Saussaye daarbij in 1859 gelegenheid vond, naar aanleiding eener recensie door Dr. Pierson van de inaugureele oratie van den Hoogleeraar Doedes, zijne eigene apologetische methode in het licht te stellen in een Woord van Toelichting, hetwelk onder het aantal kleinere geschriften, door hem uitgegeven, om zijn belangrijken inhoud en wegens de uitvoerigheid - het is 83 bladzijden groot - waarmede het aangelegen onderwerp daarin behandeld wordt, bijzondere onderscheiding verdient. Kort na het sluiten van de zes jaargangen van Ernst en Vrede ving de la Saussaye een anderen periodieken arbeid aan door de uitgave van Bijbelstudiën , waarvan drie jaargangen (1859-61) verschenen, terwijl daarmede een Bijblad verbonden was, hetwelk tot in 1863 verscheen, en waarin eenige voorlezingen, opstellen van verschillenden inhoud, fragmenten en opmerkingen eene plaats vonden. Hierin gaf hij blijk, dat hij hart en oog openhield voor de belangrijkste verschijnselen in Kerk en Wetenschap; onder veel belangrijks komt er eene schoone rede in voor, welke hij te Genêve uitsprak op den gedenkdag van den dood van Calvin. In 1863 werd de uitlegging van den Brief aan de Hebreën uit deze Bijbeldstudiën afzonderlijk uitgegeven, in drie deelen, een werk, waaruit des schrijvers eigenaardige wijze van Schriftontvouwing in hare waarde gekend wordt, uitmuntende door eene zeldzame harmonie van historisch-grammatische en psychologische uitlegging en door hare strekking om tot het inzicht in het organisme der heilige Schrift op te leiden. Het boek vond dan ook algemeene waardeering en de schrijver mocht het nog vóór zijnen dood tot eene tweede uitgave (die nu voltooid is) ter perse leggen. Tot het tijdvak van de la Saussaye's werkzaamheid te Lei- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||
den behooren nog twee geschriften, welke hier in het bijzonder vermeld moeten worden, omdat zij in zijn leven en werken van groote beteekenis zijn geweest. Het eerste is getiteld: Gedachten over het wezen en de behoeften der Kerk, bepaaldelijk der Nederlandsche Hervormde , waarvan in 1855 het eerste stuk verscheen. Het is onvoltooid gebleven, misschien wel ten gevolge van het mislukken der poging, waaraan het zijn ontstaan te danken had. Men wilde in Nederland eene kerkelijke vergadering organiseeren, op den voet van den Kirchentag, die in Duitschland sedert het jaar 1848 jaarlijks was gehouden, en men meende daartoe het geschikte personeel te vinden in de samenkomsten van christelijke vrienden, aan philanthropische werkzaamheden gewijd, welke tweemaal 's jaars te Amsterdam plaats hadden. Op de eerste met het opgegeven doel gewijzigde vergadering werden de stellingen verdedigd, aan welker ontwikkeling het genoemde geschrift gewijd was. De poging gelukte niet, doch de la Saussaye, die vroeger de samenkomsten der ‘christelijke vrienden’ niet bijwoonde, had getoond, hoe hij gereed stond de Kerk met de vruchten van zijne wetenschap voor te lichten. - Het tweede bedoelde geschrift is: La crise religieuse en Hollande , uitgegeven in 1860. Daarin heeft de la Saussaye getracht eene bijdrage te leveren tot eene betere kennis in het buitenland van den kerkelijken strijd hier te lande. Vijf jaren vroeger had hij in de vergadering van de Evangelische Alliantie te Parijs zich als een bevoegd berichtgever omtrent hetgeen er op het gebied van Godsdienst en Kerk in Nederland voorviel, doen kennen: nu achtte hij zich tot eene meer in bijzonderheden afdalende uiteenzetting geroepen, wegens de zijns inziens partijdige mededeelingen van den Heer Réville in de Revue des deux mondes en het ongenoegzame bericht van den Haagschen predikant Trottet in de Revue Chrétienne , en vooral ten gevolge van de apologie der confessioneele en antirevolutionaire partij, door den Heer Groen van Prinsterer in een Fransch ge- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||
schrift ter hand genomenGa naar voetnoot1. Zal dit levensbericht geen voortzetting worden van den door de la Saussaye gewetenshalve gevoerden strijd, dan mag ik niet treden in de beoordeeling van den inhoud van dit critisch en uit den aard der zaak kritiek geschrift; doch dit mag hier niet worden verzwegen, dat de schrijver met eene slechts zelden zich verloochenende welwillendheid en humaniteit van zijne tegen- en medestanders, wier werk en standpunt hij te schetsen en te beoordeelen had, heeft gesproken, en dat hij zich volkomen bevoegd toonde tot zulk eene beschouwing. Dit binnen weinige weken opgestelde boekdeel (202 bladz.) geeft blijk van den omvattenden blik, waarmede hij de verschijnselen, die zijn leeftijd kenmerkten, overzag en van de gave der διακρισειξ πνευματων, welke hij bezat. Ik moet meer zeggen: de Crise religieuse bevat een stuk nieuwe kerkhistorie, hetwelk behoort geteld te worden onder de bronnen, waaruit door iederen lateren geschiedschrijver, die de beweging der geesten van onzen tijd schetsen wil, zal worden geput. Hij zal er uit zien, dat de ‘kerkelijke vraagstukken, onder ons in de laatste jaren - gelijk in vroeger tijd! - behandeld zijn geworden te midden van politieke bewegingen, en al te zeer onder den invloed van veel, dat vreemd is aan het verheven geestelijk doel der Kerk.’ Bij al dezen arbeid gevoelde de la Saussaye behoefte aan ruimeren werkkring dan de Walsche gemeente te Leiden hem aanbood. Het duurde niet lang, toen deze neiging van hem bekend werd, of hij ontving in 1860 eene beroeping naar de Nederduitsche Hervormde gemeente te Vlissingen, welke hij echter afwees, omdat het verschil tusschen dezen werkkring en dien, in welken hij stond, hem niet aanmerkelijk genoeg toescheen. Op het einde van het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||
volgende jaar te Rotterdam bij de Nederduitsche gemeente beroepen, nam hij het besluit den dienst bij de Walsche gemeente te verlaten. De leerredenen, waarin hij van dit besluit aan de Leidsche gemeente kennis gaf, heeft hij in druk gegeven tot zijne verantwoordingGa naar voetnoot1. Men zal niet kunnen zeggen dat zij ongenoegzaam was. Wat hij als de bestemming der Walsche kerken in ons land beschouwde; dat zij namelijk het middel zullen zijn om de hoogere standen onder den invloed van het Evangelie te brengen, dit achtte hij voor zijn dienst te Leiden niet bereikbaar, omdat de kring, waarop hij invloed had en dien zijne prediking bereiken kon, niet die was, voor welke hij den Evangeliedienst in de Fransche taal wenschelijk en noodig keurde. Hij zag helder in, dat het zijne roeping was mede te werken aan de scheiding tusschen de anti-christelijke richting, die hij in de ‘moderne’ denkbeelden allengs de overhand zag nemen, en hetgeen hem daarin waar en wettig toescheen, en dewijl hij vooral in den gegoeden burgerstand en in de hoogere rangen der maatschappij het terrein zag, waarop die scheiding moest worden teweeggebracht, kon het niet anders of hij moest zijn arbeid te Leiden op den duur weinig vruchtbaar achten, daar hij zich als een ‘orthodoxen’ leeraar van een aanmerkelijk deel zijner gemeente zag afgesloten door dien modernen ban, ontstaande door een niet onverklaarbaar gevoel van mishagen tegen zoo iets onmenschelijks, bekrompens, onedels, als men in sommige humanistische kringen onafscheidelijk verbonden acht met het karakter en de denkwijze van zulk een leeraar. Den 11en Mei 1862 aanvaardde de la Saussaye het herders- en leeraarsambt te Rotterdam met eene leerrede over Jezus Christus, als het onwrikbare fondament der gemeente, naar 1 Cor. III: 10. De belangrijke vermeerdering | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van werk, welke deze verwisseling van standplaats aanbracht en die hem in meer dan één opzicht nieuw en vreemd moest zijn, nam hij met grooten lust en moed op. Tegen zijne verwachting wellicht viel hem een groot aantal catechisanten, vooral uit de lagere klasse der maatschappij, ten deel, wat hem menig kostelijk avonduur afnam. Het verdroot hem zóó weinig, dat hij spoedig eene zondagschool opende, met een opzettelijk onderwijs voor hare onderwijzeressen verbonden, welker voortreffelijke inrichting geroemd worden magGa naar voetnoot1. Maar de zucht om vooral voor de meer ontwikkelden naar de eischen des tijds nuttig te zijn, werd door de vele werkzaamheden, waartoe de Evangeliedienaar in eene groote hollandsche gemeente geroepen is, niet teruggedrongen of verflauwd. Reeds in den eersten winter, dien hij te Rotterdam doorbracht, hield hij daar en te Amsterdam voor een talrijk gehoor vier voorlezingen over de godsdienstige bewegingen van onzen tijd, in haren oorsprong geschetst (Orthodoxie; Rationalisme en Supranaturalisme; Methodisme en Piëtisme: Moderne theologie). Deze lezingen werden weldra door hem in druk gegeven, hetgeen wegens den rijkdom van den inhoud dier historische studiën op het gebied van geestelijke meteorologie door de hoorders sterk verlangd weed. In ruimer kring verspreid, gaven deze voorlezingen aanleiding tot bedenkingen van meer dan ééne zijde: het kon niet anders: doch over hare degelijkheid en de diepte van inzicht, die er in doorstraalde, was slechts ééne stem. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Welhaast moest de la Saussaye te Rotterdam voor zijne geloofsovertuiging meer polemisch optreden, dan hij wel gewenscht of tot hiertoe gedaan had. Zijn sympathetisch gemoed en ook zijne speculatieve geestesrichting, waardoor hij tot opnemen meer dan tot afstooten geneigd was, deed hem voor ieder ernstig streven naar waarheid hoop voeden op de kritiek, welke het besef van de behoeften der ziel onder de leiding des Heiligen Geestes moet doen gaan over de strijdige meeningen, die de gemeente in onzen tijd verdeeld houden. Van daar, dat hij lang getracht had eene bemiddelende stelling te houden met betrekking tot den ‘esprit moderne’, gelijk hij gewoon was met zijne geestverwanten in Frankrijk en Zwitserland in het algemeen de nieuwe denkbeelden van velen zijner tijdgenooten aan te duiden. Deze stelling heeft hij zich nooit geschaamd, en hij had gelegenheid zich daarover te beraden, bij het menigvuldig verwijt, hetwelk hij van sommige vrienden te verduren had. Vooral wat hem bij herhaling in bedenking gegeven werd in de geschriften van Mr. Groen van Prinsterer, dien hij in weerwil van al die tegenspraak steeds hoog heeft geschat, moest hem daartoe telkens nopen. Doch hij was zich bewust altijd onderscheid gemaakt te hebben tusschen de behoefte aan moderne theologie en de theologie, welke onder dien naam de vervulling van deze behoefte beweerde te zijn. ‘Het berouwt mij nooit,’ schreef hij in 1865, ‘goede verwachtingen te hebben gekoesterd, ook al blijkt het later, dat ik mij bedrogen heb. Er is een christelijk optimisme, het optimisme van den grooten Apostel, als hij van de liefde zegt, dat zij alle dingen gelooft en alle dingen hoopt, en dat zij geen kwaad denkt.’ Ook al mocht hij grond hebben voor ergdenkendheid, meende hij die lang te moeten onderdrukken. Dergelijke uitingen van het hart, in de hitte van den strijd lichtelijk miskend, worden eerst recht gewaardeerd als de strijder aan het menschelijk oordeel ontheven is. Dan toch | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kan geen beoordeelaar nalaten in rekening te brengen, hoe in een hooger gericht geoordeeld wordt. Het verschijnen van Renan's Vie de Jésus en de toejuiching, welke dat boek, in weerwil van zijn gebrek zelfs aan wetenschappelijken ernst, ook hier te lande in sommige kringen vond, deed de la Saussaye de goede verwachting opgeven, welke hij omtrent het streven van sommige voorstanders der moderne theologie en vooral omtrent velen van hunne volgelingen eerst gekoesterd had. Doch inzonderheid gaf het optreden van Dr. Pierson in de stad zijner woning als pleitbezorger van de ‘moderne richting’ hem aanleiding om de pen op te vatten. Hij achtte zich geroepen, tegen den invloed, dien het talent van den auteur van geschriften als: De oorsprong der moderne richting en Richting en Leven aan de denkbeelden en beginselen der empirische school bij het vaderlandsche publiek, vooral in de gemeente van Rotterdam, bijzetten moest, een behoedmiddel aan te wenden. Had hij reeds in 1863 eene belangrijke brochure in het licht gegeven: Hoe moet het modern naturalisme bestreden worden? in het volgend jaar hield hij tegen het laatstgenoemde werk van Dr. Pierson vier voorlezingen, die hij in 1865 uitgaf onder den titel: Leven en Richting . In deze omzetting van den titel van het geschrift, hetwelk hem tot spreken en schrijven bewoog, drukte hij zinrijk het verschil tusschen de methode van de empirische en de ethische schoolGa naar voetnoot1 uit. Naar zijne meening wordt | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de richting van den geest bepaald door het leven en niet omgekeerd. Voor hem was het eene godloochening te stellen, dat God eerst gevonden zou worden na alle andere dingen, en dat de kennis van het hoogste Wezen eerst het resultaat zou zijn van de kennis der wereld. De eerste waarheid en het licht op ieder gebied, de grond der verklaring en de eenheid van alle verschijnselen was hem God zelf, in wiens gemeenschap het gansche leven en de richting van den geest bij den geloovige, en buiten wiens gemeenschap de geestesrichting van den ongeloovige met zedelijke noodwendigheid bepaald zijn. De Voorlezingen bevatten intusschen geene rechtstreeksche polemiek tegen het geschrift van den Walschen ambtgenoot, maar veeleer eene reeks getuigenissen voor het ethische beginsel van de la Saussaye's theologie tegen hetgeen hij de beginselloosheid der empirische school noemde. Tot rechtstreeksche polemiek gaf in 1864 een vlugschrift van Dr. Pierson aanleiding, getiteld: Onverdraagzaamheid , waarin, naar aanleiding van een protest van drie leden van den Walschen Kerkeraad te Amsterdam tegen het optreden van Dr. Réville, niet zonder eenig sarcasme de ‘orthodoxie’ werd ten toon gesteld, terwijl vooral de houding van die predikanten, die niet tot den kerkrechtelijken strijd à outrance bereid gevonden werden, met dubbelzinnige tinten geschilderd werd. Men behoort dit geschrift te kennen en het te beschouwen in verband met de vroegere geschriften van denzelfden auteur om de aandrift te verklaren, waarmede de la Saussaye in het strijdperk trad en bleef standhouden. Toon en inhoud van het Woord aan Dr. A. Pierson, naar aanleiding van diens geschrift ‘Onverdraagzaamheid’ en van een nader antwoord aan den- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zelfde: De strijd der gemeente , geven genoeg te kennen met hoeveel gewetensdrang en ernst deze polemische brochures geschreven zijn. Het gewicht en de wettigheid van den strijd is trouwens genoeg gebleken, toen Dr. Pierson kort daarna gewetenshalve zijn afscheid van ‘de Kerk’ nam. Een man als de la Saussaye kon geen lust tot polemisch geschrijf hebben. Des te liever zocht hij thetisch de betwiste punten in het licht te plaatsen, om alzoo tot een niet eenzijdig, een rechtvaardig oordeel te leiden en daardoor bij te dragen tot opheffing van den strijd. Daarvan leverde hij uitstekende proeven, b.v. in 1867, toen hij in een brief aan den Hoogleeraar Hofstede de Groot, onder den titel: Het wezen der Theologie , het organisch verband der theologische leervakken behandelde, - een opstel, hetwelk bij de regeling van het hooger onderwijs niet zonder schade zou kunnen geïgnoreerd worden, - en vooral niet minder in 1868, toen hij een geschrift betrekkelijk den kerkelijken toestand in dat jaar uitgaf, getiteld: de Crisis . Hij beschreef daarin de zedelijke of, beter nog, de geestelijke signatuur van dien toestand, welke nog mag worden geraadpleegd door allen die niet den bekrompen waan hebben, dat de leiding der christelijke gemeente in reglementeeren volbracht wordt en dat eene crisis, als die, welke de Hervormde Kerk te doorworstelen heeft, door geven en nemen kan worden bezworen. Genoeg van den polemischen arbeid van de la Saussaye, gedurende den tijd, dien hij te Rotterdam doorbracht. Ik kan van deze tien jaren niet scheiden zonder nog met een woord te gewagen van zijn predikwerk, niet slechts wegens den machtigen indruk, welken die prediking op mij zelven heeft achtergelaten, maar vooral omdat wij daaraan de uitnemendste vruchten van zijn geest te danken hebben. Het pectus est quod disertum facit werd in hem op treffende wijs bevestigd. Hoe spoedig was hij al de bezwaren te boven, met welke hij aanvankelijk min of meer te worstelen had, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||
bij het spreken in de taal, die hem op den kansel niet eigen was! Het gebruik van het Nederduitsch werd hij daar zóó volkomen meester, dat hij met eene uitgewerkte - eene altijd met de meeste zorg uitgewerkte - schets vóór zich, aan zijne gedachten die mate van vrijheid laten kon, waardoor zijne prediking eene zoo hooge mate van levendigheid en actualiteit verkreeg. Hij vormde zich een eigen stijl, die met de verhevenheid zijner gedachten in de schoonste harmonie was. Van den inhoud zijner leerredenen mag, vooral met het oog op zijn dienstwerk in de laatste jaren gezegd worden, dat hij alles wat hij bezat, dat hij zich zelven aan de gemeente op den kansel gaf. Getuigen daarvan zijn reeds de vijf bundels Leerredenen , in de jaren, 1860-65 uitgegeven. Daarin komen meesterstukken voor, niet weinigen in getal. Nog hooger staan die preken, welke hij in den lateren tijd eerst in schrift uitwerkte, nadat hij ze een- of meermalen had uitgesproken. Tot deze categorie behooren de Leerredenen over het Evangelie van Johannes , waarvan een drietal (over den Proloog) in 1866 werd uitgegeven; De roepstemmen van het jaar 1866, in 1867 verschenen; de bundel Vertroostingen , waarin hij eene gedachtenis aan de Rotterdamsche gemeente achterliet bij zijn vertrek naar Groningen in 1873, en het Viertal leerredenen over onderwerpen uit het leven des Heeren , die na zijn overlijden zijn uitgegeven. Het onderwerp van deze laatsten toont vooral, hoe hoog de la Saussaye het doel der prediking stelde. Veel had hij gearbeid aan de stof voor eene Geschiedenis van Jezus, en nu blijkt uit den den laatsten, helaas! onvoltooid gebleven bundel, dat hij zich voorstelde die stof dienstbaar te maken aan een twaalftal leerredenen, dat onder den titel: Hoogtijden uit het aardsche leven des Heeren een geheel zou vormen. Wij vernemen uit de voorrede van den zoon des overledenen, dat de uitvoerige schetsen voorhanden zijn, doch dat het bij het uitgegeven viertal blijven moet, want zelfs zijne hand | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||
durft zich niet aan de voltooiing van dezen arbeid wagen. Hoe de ontslapene over dit groote onderwerp dacht, blijkt uit de merkwaardige woorden in de aanbevelende voorrede voor eene onvoltooide vertaling van Baumgarten's Geschichte Jesu : ‘Iedere beschrijving van 's Heeren verschijning op aarde is niets meer dan eene altijd onvolledige poging om in Hem zelven, in zijn goddelijk hart, in zijn onpeilbaar zelfbewustzijn in te dringen. Zij eindigt niet in het afgeronde begrip, maar in de aanbidding.’ Hij, die zoo over dit heiligste aller heilige onderwerpen dacht, moest liefst aan de plaats der aanbidding van de geschiedenis van Jezus spreken. Om den arbeid van de la Saussaye in het woelige Rotterdam recht te waardeeren, moet vooral de inhoud van zijne prediking in rekening worden gebracht. Doch de gezette studie, die hij daaraan besteedde, belette hem niet voort te gaan met het houden van voorlezingen in engeren kring. In 1867-68 gaf hij vier eschatologische voorlezingen over de Toekomst ten beste aan hoorders en lezers, waarin hij beproefde de leer der laatste dingen tot hare oorspronkelijke historische bestanddeelen te herleiden, terwijl hij daarbij een vertroostend en versterkend licht wilde doen opgaan over het heden van Kerk en Maatschappij. Gedurende de vier laatste jaren van zijn verblijf te Rotterdam hield hij des winters geregeld om de veertien dagen voor een talrijk gehoor ‘Bijbellezingen’ over het boek van Jesaia. Onder dezen bescheiden naam ontving zijn gehoor - waaronder niet zelden van zijne ambtgenooten waren - eene uitgewerkte, met de rijkste en veelzijdigste toepassing verbonden verklaring van het genoemde Bijbelboek, en indien het mogelijk mocht zijn uit de nagelaten schetsen het geheel weder te geven, zou onze taal een commentarie op deze profetische schrift bezitten, die met de beste voortbrengselen van praktische exegese wedijveren kon. Bij toeneming las hij ook van tijd tot tijd over onderscheidene onderwerpen van Wijsbegeerte | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||
en Letteren in gemengde kringen, van welke voorlezingen in het bijzonder vermelding verdient die over het Protestantisme als politiek beginsel , uitgegeven in 1871, waarin hij het historisch-protestantsche vrijheidsbeginsel als den vasten grondslag voor de moderne maatschappij voorstelde en aanprees. In weerwil van al dien arbeid had de la Saussaye nog den moed in 1870 op aansporing van sommigen zijner vrienden op nieuw een tijdschrift te stichten. Onder den bescheiden titel: Protestantsche Bijdragen tot bevordering van christelijk leven en christelijke wetenschap , opende hij een orgaan ‘om uit het protestantsche beginsel verschillende tijdvragen te bespreken en daardoor mede te werken tot opbouwing in de waarheid van de nederlandsche Hervormde Kerk en tot bewaring van het protestantsche beginsel in de nederlandsche maatschappij.’ Vier jaargangen werden door hem geredigeerd, de vijfde en laatste verschijnt onder de leiding van Dr. N. Beets. De moedige en onvermoeide redacteur mocht zich nu in meer medewerking verheugen dan vroeger bij de uitgave van Ernst en Vrede , een bewijs, dat hij voorwaar! niet meer ‘een alleen staand strijder’ was, gelijk hij door zich zelven en door anderen wel eens genoemd was. Doch ook nu gaf hem het redigeeren van zijn eigen tijdschrift gelegenheid en roeping tevens om over de aangelegenheden van den dag te spreken. Nauwelijks behoeft gezegd te worden, dat onder de redactie van de la Saussaye de Protestantsche Bijdragen dat karakter van geëleveerdheid in toon en inhoud hadden, hetwelk aan alles eigen is, waarin hij de hand heeft gehad. De naam van zooveel verdienste in Wetenschap en Kerk bleef niet onbekend buiten de grenzen van ons kleine vaderland. In Duitschland, Frankrijk en Zwitserland werd hij door geleerden van verschillende richting sedert lang genoemd onder de uitnemendste van de nederlandsche | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Theologen. In 1868 viel hem in Duitschland eene sedert lang door hem verdiende eer ten deel. Toen namelijk op den 4en November van dat jaar te Wesel de gedachtenis gevierd werd van ‘de Vergadering der Nederlandsche Kerken onder het kruis,’ vóór driehonderd jaren in die stad gehouden, werd hem van wege de theologische faculteit te Bonn de bul uitgereikt, waarmede hij honoris causa tot Doctor in de Godgeleerdheid werd gepromoveerdGa naar voetnoot1. Hij was daarbij ongezocht in de gelegenheid aan het buitenland te toonen, wat in het vaderland sedert lang bekend was, hoezeer hij deze onderscheiding verdiende, daar hij in de Hoogduitsche taal een belangrijk referaat gaf over het Verband van duitsche en nederlandsche Theologie Ga naar voetnoot2. De tegenwoordigheid van twee leden der Bonner faculteit (de Hoogleeraren Lange en Krafft), de oppositie tegen de dissertatie en vooral de applausus van een groot aantal Theologen, waarmede de nieuwe Doctor gehuldigd werd: alles gaf aan deze promotie een eigenaardig karakter. Zeker heeft in vele jaren geene theologische promotie plaats gehad, welke meer algemeene toejuiching vond. Evenwel kon de eer, aan de la Saussaye in Duitschland bereid, niet halen bij den niet officieelen rang, dien hij in Nederland sedert vele jaren bezat, en waarvan de invloed blijft leven nadat hij gestorven is. Hij mocht toch onder ons in zeer wijden kring denzelfden naam dragen, waarmede zijn geestverwant, Alexandre Vinet, in zijn vaderland genoemd is geworden: ‘le pasteur de nos pensées’. Op vier-en-vijftigjarigen leeftijd heeft de man, wiens leven en werkzaamheid ik trachtte te schetsen, in zóó ver zijne verdiensten ook in zijn vaderland erkend mogen zien, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dat hem bij de aftreding van den Hoogleeraar Hofstede de Groot het Hoogleeraarsambt in de godgeleerde Faculteit te Groningen werd opgedragen. Hij aanvaardde die betrekking op den 21en November 1872 met eene Oratie over de plaats der theologische Wetenschap in de encyclopedie der Wetenschappen . Het onderwerp lag, zooals ieder inzag, evenzeer op den weg zijner studiën als het hem door de auspiciën, waaronder hij zijn ambt aanvaardde, werd aangegeven. Hoe hij het behandelde ligt nog versch in het geheugen van hoorders en lezers; de beste getuigenis desaangaande is de diepe indruk, dien de nieuwe Hoogleeraar maakte aan de Hoogeschool. Niet minderen ingang vond hij in de gemeente te Groningen, in welker midden hij als academieprediker den 24en November zijn werk aanvaardde met eene leerrede naar Lucas II: 49b , te vinden in den bundel Vertroostingen Ga naar voetnoot1. Slechts dertien maanden mocht hij als Hoogleeraar werkzaam zijn. Van dien korten tijd veel te zeggen verge men niet van den treurenden vriend. De pen valt uit de hand bij het vernieuwen van de smart, welke dat onverwachte, schijnbaar zoo ontijdige heengaan al den vrienden van den ontslapene - en hun niet alleen - heeft aangedaan. Ik behoef er niet veel van te spreken, want de ‘vroeg bezweken en te laat gekende’ arbeider spreekt ook uit dezen zijnen laatsten tijd nadat hij gestorven is. Behalve zijne schitterende inaugureele oratie zijn de twee voorlezingen, waarmede hij zijne lessen opende, in druk verschenen. In de eerste (De gebondenheid der theologische wetenschap) ontwikkelde hij de vruchtbare stelling, dat het levensbeginsel der christelijke Kerk het beginsel - en het geheel der levensuitingen van den geest, die de christelijke gemeente bezielt, het object der Theologie is; in de tweede (De vrij- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||
heid der Theologie) betoogde hij met betrekking tot die wetenschap de onvrijheid der onafhankelijkheid en de vrijheid van haar gebondenheid aan haar object. Nog zijn in de Protestantsche Bijdragen (Ve Jaarg. 2e st.) eenige dogmatische aanteekeningen medegedeeld uit de latere lessen. Behalve de Dogmatica christiana onderwees hij de Theologia naturalis, de Theologia biblica en de Theologia practica. Buitendien is zijn laatste levensjaar belangrijk geweest door zijne afvaardiging tot de synodale vergadering van 1873, waaromtrent het eerste stuk van den vijfden jaargang van zijn tijdschrift zijne adviezen en eene kritiek bevat. Te midden van deze werkzaamheden werd hij weggenomen. Sedert eenigen tijd was hij lijdende, zonder dat dit eenige ongerustheid baarde bij zijne betrekkingen, doch in het laatst der maand Januari werd hij door eene flauwte bevangen, die weldra het teeken bleek te zijn van eene doodelijke kwaal, waarvan de beginselen lang aanwezig moeten zijn geweest. De gevolgen van anaemia cerebri, die een zeer snel verloop hadden, maakten op den 13en Februari 1874 een einde aan zijn aardsche leven. Zacht, zonder doodstrijd, in vollen vrede en in de hoop des eeuwigen levens is hij heengegaan. Den 18en werd het stoffelijk overschot ten grave geleid. Van wege de Hoogeschool werd door den Rector Magnificus, Dr. C.M. Francken, en als Deken der Faculteit door den Hoogleeraar Diest Lorgion, als vertegenwoordigers van het studenten-corps en van zijne leerlingen door de Heeren van Leeuwen en Drijber, van wege de Hervormde Gemeente door Dr. J.A. Gerth van Wijk, uit naam van zijne vrienden door Dr. N. Beets en Ds. J.H. Gunning Jr. aan zijne nagedachtenis eene wélverdiende hulde gebracht. Aandoenlijk was het te zien, hoe bij het graf van dezen geleerde een aantal gemeenteleden uit Rotterdam van zeer onderscheiden stand door hunne tegenwoordigheid kwamen ge- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tuigen wat zij aan hem gehad hadden. Indien het den steller van dit levensbericht niet door krankheid ontzegd geweest ware daar tegenwoordig te zijn, hij zou bij die geopende groeve hebben willen vermelden, dat het de hoogste eer van Daniël Chantepie de la Saussaye geweest is, het Evangelie van Christus te brengen aan het hart van de kinderen dezer eeuw naar hare behoeften. In hem is een Godgeleerde ten grave gedaald, bij wien het weten steunde op de ervaring van een geloof, hetwelk tot weten moest leiden, omdat het bezield werd door de liefde zijns harten voor den Koning der waarheid.
Rotterdam, Augustus 1874. J.J. van Toorenenbergen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der geschriften van Dr. D. Chantepie de la Saussaye.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vertalingen.Ga naar voetnoot1
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
Opstellen in ‘Ernst en Vrede.’Ga naar voetnoot1Eerste Jaargang.Gezag en vrijheid. Het gewicht der leer des H. Geestes in den strijd met Rome. Eene oude en toch ook nieuwe profetie. Beoordeeling van het antwoord van J.H. Scholten aan Mr. Is. da Costa. | |||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Jaargang.Opmerkingen omtrent de vraag: ‘Wat is getrouwheid in de bediening van het leeraarsambt in de Nederlandsche Hervormde Kerk?’ Bijdrage tot kenschetsing van den strijd in de Nederlandsche Hervormde Kerk. (Naar aanleiding van een verlangen in ‘de Nederlander’ geuit.) | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De krankheden in de Nederlandsche Hervormde kerk. I. Rechtvaardiging, - door welk geloof? | |||||||||||||||||||||||||||||
Derde Jaargang.Onze toestand. De krankheden in de Nederlandsche Hervormde Kerk. II. Praktische opmerkingen over eenige Bijbelwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||
Vierde Jaargang.Iets over de noodleugen. (Naar aanleidiug van een onlangs gevoerden strijd). Het Christendom, de verzoening van Wijsbegeerte en Godsdienst. Eene wijsgeerige-geschiedkundige schets. | |||||||||||||||||||||||||||||
Vijfde Jaargang.Vrede. De ervaring van Paulus op den weg van Damascus, een bewijs voor de waarheid van 's Heeren hemelvaart. Het verband tusschen de opstanding van Christus en de opstanding der gemeente. De vaderlandsliefde beschouwd uit het heidensch, het israëlitisch en het christelijk standpunt. Eene predikatie, gehouden op den gedenkdag van Leidens ontzet. | |||||||||||||||||||||||||||||
Zesde Jaargang.Verdediging van de ethisch-irenische richting, zoo als die in dit Tijdschrift vertegenwoordigd wordt, tegenover bedenkingen van antirevolutionaire zijde. (Eene bijdrage tot de kenschetsing der kerkclijke geschillen in Nederland in de laatste jaren.) Met Bijlagen. De Synode van 1857. Empirisch of ethisch? Naar aanleiding van den brief van Dr. A. Pierson aan Ds. Chantepie de la Saussaye over den weg der Wetenschap, getiteld: ‘Intuïtie en empirie.’ | |||||||||||||||||||||||||||||
In de ‘Protestantsche Bijdragen.’Eerste Jaargang.Waarom Protestantsch? Martinus des Amorie van der Hoeven en Mr. H.P.G. Quack. Christelijk leven. De Christelijke Doop en de Doopsformule. Stellingen over ziekelijke vroomheid. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Politieke en nationale zelfstandigheid. Christelijke wetenschap. Bekentenis en Protest (naar aanleiding van Prof. Doedes ‘Terechtwijzing’). | |||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Jaargang.Confessionalisme en Modernisme. | |||||||||||||||||||||||||||||
Derde Jaargang.Over het verband van duitsche en nederlandsche Theologie. Rede op het derde eeuwfeest ter gedachtenis van de eerste Weseler Synode in het jaar 1568, uitgesproken den 4den November 1868. Twee teekenen des tijds. Een belangrijk geschrift. | |||||||||||||||||||||||||||||
Vierde Jaargang.Een misverstand. Een woord over Theologie en Darwinisme. Eene constituante. De roeping der Theologie in den kerkelijken strijd onzer dagen. Rede tot opening zijner lessen aan de Hoogeschool te Groningen, in den cursus 1873-1874. | |||||||||||||||||||||||||||||
Vijfde Jaargang.De Synode van 1873. Adviezen en Kritiek. Dogmatische Aanteekeningen. | |||||||||||||||||||||||||||||
In ‘de Vereeniging’.
| |||||||||||||||||||||||||||||
In ‘de dag des Heeren’.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In ‘Geloof, Hoop en Liefde’.
| |||||||||||||||||||||||||||||
In ‘Stemmen voor Waarheid en Vrede’.
| |||||||||||||||||||||||||||||
In het ‘Eeuwig Evangelie.’
| |||||||||||||||||||||||||||||
In ‘Magdalena,’ Christelijk Jaarboekje.
| |||||||||||||||||||||||||||||
In ‘Compte Rendu de la Conférence de Chrétiens Evangéliques’. (Paris).
| |||||||||||||||||||||||||||||
In ‘Evangelische Alliantie’.
|
|