| |
| |
| |
| |
Levensschets van Auguste Clavareau.
Antoine Joseph Théodore Auguste Clavareau was een Luxemburger, van welken landaard hij den karaktertrek bezat, namelijk eene stoutheid van opvatting en eene volharding in het uitvoeren, welke het willen tot kunnen verheffen, hetgeen vooral blijkt uit de moeielijkheden door hem overwonnen, bij de menigvuldige vertalingen in Fransche verzen van het puik onzer Nederlandsche dichters.
Hij is geboren in de stad Luxemburg, den 17 September 1787, waar zijn vader Auguste François Clavareau, Directeur der belastingen, en zijne moeder Marie Florentine Gilson, woonden, die beiden te Gent overleden zijn.
De Godsdienst, door hem beleden, was die der Roomsch-Katholieke Kerk. Uit de eerste levensjaren des dichters blijkt, dat hij zich bewoog in een Franschen kring; want wij vinden hem eerst opgeleid in het College van Namen, en later, onder Keizer Napoleon I, in het Lyceum
| |
| |
van Mentz. De meeste jongelingen dezer inrichting bestemden en bekwaamden zich tot den krijgsstand, en droegen een uniformjas met stijven halsboord, hetgeen door Napoleon, bij een bezoek aldaar, werd afgekeurd als strijdig met de lichaamsontwikkeling van een kweekeling, zoodat dáár de eerste schrede gedaan is tot de wijziging van het soldatenkleed, hetwelk, vooral voor de kadetten, losser en bevalliger werd. In plaats van een soldateninborst en jagersmoed te bezitten, was Clavareau lustig en rustig, gezellig en meewarig. Hij gevoelde zich derhalve meer geneigd tot het beroepsvak zijns vaders, hetwelk hij ook geheel zijn leven op de volgende plaatsen bekleedde: Gent, 's Hertogenbosch, Luik, St. Truiden, Turnhout, Henrichapelle, Ostende, Brugge en Bergen (België), alwaar hij Verificateur was. Diezelfde betrekking bekleedde hij te Maastricht, van 1 Januari 1823 tot 31 December 1844. Hem werd pensioen verleend, den 1 Januari 1845, met bijvoeging eener gratificatie van Koningswege.
Op 36jarigen leeftijd, in 1823, trad hij in den echt met jonkvrouwe Paulina Van Panhuys van Haeren, dochter van Joannes Cornelius Van Panhuys van Haeren, geboren te Maastricht, en vrouwe Sophie Delwarde, geboren te Ath (Henegouwen), beide gestorven op het kasteel van Haeren (Limburg).
Zijne vaderlandsliefde was voor hem opgesloten in de leus: Aan God en Koning trouw. Vandaar zijne oorspronkelijke gedichten in het Fransch, ter eere van het Huis van Oranje-Nassau; vandaar ook het groot aantal dichtstukken uit de meest en best bezielde vaderlandsche lierzangers vertolkt. Al die gedichten waren gloeiend van geestdrift voor Holland, en dát in de jaren van '30, in een tijd van spanning, van broedertwist tusschen Noord en Zuid - waarlijk, een gewaagd spel! Clavareau koos niet alleen partij voor Noord-Nederland tegen België, toen in gisting en later in volle verzet, maar scheen ook door
| |
| |
de keus zijner vertalingen een laatste poging aan te wenden tot de verzoening der partijen. Die poging echter leidde eer tot verbittering dan tot verbroedering der Zuid-Nederlanders.
Na de scheiding van Holland en België, trok zich Clavareau van het staatkundig leven terug, met de getrouwheid aan het Huis van Oranje in het hart, en wijdde hij zich geheel aan de zorgen van het huiselijk leven, te midden waarvan hij gelukkig was, en waaraan hij de teederste klanken zijner lier mocht verpanden. Vandaar die gelegenheidsstukken en die poëzie van den huiselijken haard, onzen landaard zoo eigen. Vandaar die lieve vertalingen van onze kinderdichtjes, juweeltjes gelijk er in den letterkrans van geen volk te vinden zijn. En hoe meer hij zich bewoog op het letterveld, des te vuriger werkte zijn geest, des te levendiger werd zijn ijver. Op het kantoor was hij de bestierder der getallen, en in den huiselijken kring de aanvoerder der verzen. Kenschetsend zeide van hem de oud-Minister van Financiën, Appelius: ‘Clavareau heeft de Negen broeders van Arabië (zinspelend op de 9 cijfers) uitgehuwlijkt aan de Negen zusters van den Zangberg (zinspelend op de 9 Muzen).’
De aanleiding tot de menigte zijner dichtstukken lag ook in de gave van improvisatie; hij wist zijne verzen toe te passen op de kleinste omstandigheden, en dat met een zeker attisch zout, het kenmerk der Fransche causerie. Men zou hem nogtans eer een voordevuistschrijver dan een voordevuistspreker kunnen noemen. Hij had vele aardige invallen, die gedichten werden, welke hij soms aan tafel, soms op een wandeling, soms ook des nachts opschreef. De meeste zijner gelegenheidsstukken zijn door hem op die wijze vervaardigd en zouden met veel recht den Catsiaanschen titel van ‘invallende gedachten’ kunnen dragen. Die invallen waren voor hem uitspanningen en weldra eene levensbehoefte. ‘Je cultive les Lettres (zegt
| |
| |
hij) par plaisir et par délassement.’ (Oeuvr. Dram.) Tot die uitspanningen behoorden mede eenzame wandelingen in de vrije natuur - en die natuur, aan den St. Pietersberg, tusschen Maastricht en Luik, is schoon, een Zwitserland voor mijmeraars, een Eldorado voor dichters! - afgewisseld door urenlange vischvangst. Ook daar wrocht de dichter zijne schoonste gezangen, waarvan de synthesis door hem is uitgedrukt in de volgende verzen:
Quand l'homme, au banquet de la vie,
Parmi ses frères vient s'asseoir,
Lui fait connaître son devoir.
Comme un fanal dans sa carrière,
Trois mots sublimes sont écrits
Devant la table hospitalière:
Dieu, la famille, le pays!
Hij bereikte den ouderdom van ruim 76 jaren, en stierf te Maastricht, den 6 Maart 1864.
Dit bestek gedoogt niet dat wij gewagen van 's mans verdiensten, als Fransch dichter, die overigens uitmunt door den fijnen smaak, de kristalheldere netheid zijner verzen, aan wien het dartele rijm nooit ontbreekt; ook spreken wij niet van zijne zeker talentvolle vertolkingen uit het Duitsch, Engelsch en Italiaansch; onze plicht is, hier aan te teekenen, dat hij vooral zijne eervolle bekendheid te danken heeft als de Vertaler van Nederlandsche dichters. Wie kent niet zijne schoone overzettingen van Helmers, Feith, Tollens, en zooveel anderen? Wie heeft niet vol bewondering gelezen zijne vertolking van onze meest gevierde kinderdichters Van Alphen, Van Heyningen-Bosch, Francyntje De Boer, L. Van den Broek, en Dr. Heije, allen door Clavareau op zoo meesterlijke wijze in het Fransch teruggegeven? Ieder, die het moeielijke van eene overzetting bij ondervinding kent, al is het dan slechts proza, moet den ijverigen Clavareau toejuichen. Onze vaderlandsche jeugd heeft hij veel
| |
| |
met de vertaling van die kinderpoëzie aan zich verplicht, want er ontbraken nog geschikte boekjes in de Fransche taal om aan kinderen van die jaren, voor welke onze kindervriend Van Alphen schreef, in handen te geven.
Er was maar ééne stem over Clavareau's vertalingen, om nauwkeurige getrouwheid, sierlijken stijl en eene bijzonder vloeiende versificatie.
Niet alle zijne vertalingen echter kan men, kritisch beschouwd, als zoodanig aannemen. Niet zelden immers maakt hij navolgingen, waarin hij, uit zucht tot eenvoud en losheid, vele geschied- en aardrijkskundige beschrijvingen, als ballast, over boord werpt. Hij wilde liever populair zijn dan schitteren.
Zijne talenten en zijne verdiensten werden door de gekroonde macht erkend, zooals het dubbele Ridderschap van den Nederlandschen Leeuw en van de Eiken Kroon, waarmee hij verrijkt was, bewijst. Ook werden zij erkend door de geleerde genootschappen van Luik, Gent en Athene, waarvan hij lid was, en door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, die hem in 1830 het lidmaatschap aanbood. Mede werden zij erkend door de groote letterkundigen van Frankrijk, zooals Mvr. De Genlis, Chateaubriand, Lamartine, Hugo, Marmier, enz., met wie hij in briefwisseling was. Maar 't meest werden zij erkend door de dichters van ons vaderland, die hunne gedichten zagen teruggegeven in verzen zoo klaar en zoo frisch als het beeld van den wandelaar teruggekaatst in den reinsten spiegel der beek.
Roermond, Juli 1871.
Prof. Michael Smiets.
| |
| |
| |
Chronologische lijst van de geschriften van Auguste Clavareau.
I. Vertaalde Geschriften.
1821. | Een prozaschrift. L'histoire de la Patrie, traduite de J. Van Wijk. |
1823. | La fiancée d'Abydos, poëme en deux chants, avec des notes; imité de lord Byron. Gand, J.N. Houdin. |
1824. | Études poétiques, imitées de divers auteurs Hollandais. Gand, chez J.N. Houdin. |
1825. | La nation Hollandaise, poëme en six chants, avec des notes, traduit de Helmers, d'après la sixième édition. Bruxelles, P.J. De Mat. |
1827. | Le Tombeau, poëme en quatre chants, traduit de Feith, d'après la IVme édition, et suivi de quelques poésies diverses. Bruxelles chez Galaud et Cie. |
1828. | Les Bataves à la Nouvelle-Zemble, poëme en deux chants, traduit de Tollens, suivi de poésies diverses de Tollens, de Bilderdijk et du Traducteur. Bruxelles chez H. Tarlier. Opnieuw uitgegeven in 1851, onder den volgenden titel:
L'hivernage des Hollandais à la Nouvelle-Zemble, 1596-1597, |
| |
| |
| traduit de Tollens, quatrième édition, à l'usage de la jeunesse. Utrecht chez L.E. Bosch et Fils (schooluitgave).
Eene prachtuitgave van dit werk verscheen in 1839, te Parijs bij Louis Janet en te Maastricht bij Bury-Lefebvre, in groot 4o. met 8 steendrukprenten en het portret van Clavareau. |
1829. | L'espérance de se revoir, poëme en deux chants, traduit de de Kruiff. |
1830. | Thirsa, ou le triomphe de la Religion, tragédie en cinq actes et en vers, traduite de Feith, d'après la cinquième édition. Bruxelles. Librairie dramatique, rue Coppens. |
1832. | La campagne de dix jours, couronne de victoire, offerte à S.A.R. le Prince d'Orange et à ses braves, poëme, traduit de A. Van der Hoop Jr. Amsterdam, chez Brest Van Kempen. |
1833. | Les femmes, poëme en quatre chants, traduit de Spandaw. |
1834. | Varsovie, tableaux guerriers et poétiques, traduits de Van der Hoop Jr. Rotterdam chez J.L.C. Jacob, et Amsterdam chez M.H. Schoonekat. |
1834. | Petits poëmes, à l'usage de l'enfance, traduits de Van Alphen. |
1834. | Le roi de Rome, traduit de A. Van der Hoop Jr. Maestricht chez Bury-Lefebvre. |
1835. | Marie (Roosje) romance traduite de Bellamy. Journal de la Haye. du 14 Février. |
1835. | Petits poëmes, à l'usage de l'enfance, traduits de Jer. Van Alphen. Nouvelle édition, revue et corrigée. Utrecht chez J.C. Van Terveen et Fils. |
1835. | Le ciel étoilé, cantate, traduite de Jer. Van Alphen. Utrecht chez J.C. Van Terveen et Fils. |
1835. | Petits poëmes à l'usage de l'enfance, traduits de Françoise De Boer, dédiés à mes petites filles Adèle, Sophie, Thérèse, ornés de quatre dessins lithographiés par Nolthénius de Man, major attaché à l'état-major général. Maestricht chez Bury-Lefebvre. |
1836. | A mon enfant, traduit de Borger. |
1836. | Orion, ode traduite de P. Nieuwland, dédiée à Mr. Alphonse de Lamartine. |
1839. | Etrennes nationales, chants patriotiques, dédiés à son Altesse Royale le Prince d'Orange. Maestricht chez Bury-Lefebvre. |
1841. | Impressions de l'âme. Mélange de traductions du Hollandais, de l'Allemand, de l'Anglais, et de poésies du Traducteur. Utrecht chez L.E. Bosch et Fils, au profit des quatre veuves et des dix-neuf orphelins, victimes du naufrage du flibot Vrouw Pieternella Pronk. |
| |
| |
1847. | La mort d'un joueur, tableau dramatique, traduit de Van der Hoop. 20 Juni in het Fransche tijdschrift La Sylphide, revue Bordelaise, Bordeaux. |
1847. | Souvenirs poétiques, recueil de poésies traduites et originales, dédié à Chateaubriand. |
1848. | A Monsieur Donker Curtius, Ministre de la Justice, au moment des discussions sur la révision de la loi fondamentale des Pays-Bas, 24 Août 1848 (Journal de la Haye). |
1848. | Guillaume d'Orange, opéra en quatre chants, imité (?) du Hollandais. |
1849. | Françoise de Rimini, tragédie en cinq actes et en vers, traduite de Silvio Pellico. Liége chez J. Desoer. |
1849. | Chant de l'Esclave germain, dithyrambe de Prudens van Duyse, qui a remporté la médaille d'or à l'Académie royale pour l'encouragement des Beaux-Arts, à Anvers. Gand, chez de Busscher Frères. |
1851. | Le Comte de Carmagnola, tragédie en cinq actes et en vers, traduite de Manzoni. Liége chez J. Desoer. |
1852. | Toni, drame en trois actes et en vers, traduit de Körner. Liége chez J. Desoer. |
1852. | Le parjure, épisode tiré de l'histoire de l'Amérique du Nord, traduit du Hollandais de Withuys. Liége chez J. Desoer. |
1855. | Deux coeurs de femme, ou le Domino vert, comédie en un acte et en vers, traduite de Körner. Liége chez. J. Desoer. |
1856. | L'aveugle, de Van Beers, poëte flamand, orné d'un dessin lithographié de Nolténius de Man. |
1856. | Herman, poëme traduit du Hollandais de E.W. Van Dam van Isselt. Liége chez J. Desoer, orné de quatre dessins lithographiés par Alexandre Ver Huell. |
1856. | Java, poëme traduit de Mr. G.J. Sieburgh, ancien président du tribunal de justice à Samarang, avec le texte Hollandais en regard. Utrecht chez J.D. Doorman. |
1857. | L'enfant du pauvre, traduit de Jean Van Beers, poëte flamand. Liége chez J. Desoer. |
1857. | Le Paradis et la Péri, conte oriental traduit de Thomas Moore. Liége chez J. Desoer. |
1858. | Les amours des Anges, poëme oriental traduit de Thomas Moore. Liége, chez J. Desoer. |
1859. | La lumière du Harem, ou la fête des roses, poëme oriental, traduit de Thomas Moore. Liége chez J. Desoer. |
1859. | Petits poëmes, à l'usage de l'enfance, traduits de L. Van den |
| |
| |
| Broek, et dédiés à Sa Majesté la Reine des Pays-Bas. Leide chez A.W. Sijthoff. |
1859. | Petites poésies à l'usage de l'enfance traduites de J. Heye(?). |
1860. | Fleurs de famille (met eenige oorspronkelijke stukken). Leide chez A.W. Sijthoff. |
| |
Losse Dichtstukken.
1o. | Plaintes de la jeune Claire, sur la mort de sa mère, traduit de B.H. Lulofs. (Journal de la Haye). |
2o. | Le Rhin Germanique, chant national traduit de Nicolas Becker. (Breda, Journal, chez Broese et Cie.) |
3o. | Le réveil, traduit de Van Lennep, (Opwekking, eerste van het zestal liederen opgedragen aan de schutterijen van Noord-Nederland, 1830) musique de Van Bree (Courrier de la Meuse). |
4o. | A une mère, sur la mort de sa fille, traduit du manuscrit d'un inconnu. |
5o. | In de Jaargangen van Dr. Wapp's Astrea. |
| |
II. Oorspronkelijke Geschriften.
1821. | Poésies. Gand chez J.N. Houdin. |
1826. | L'amour de la patrie, poëme. |
1827. | Achter le Tombeau de Feith eenige stukken. Bruxelles chez Galaud et Cie. |
1828. | Oeuvres dramatiques, 2 vol. Bruxelles chez H. Tarlier. |
1828. | Stukken, gevoegd bij les Bataves à la Nouvelle-Zemble de Tollens. Bruxelles chez H. Tarlier. |
1834. | Les Harmonies de la nature, poëme en cinq chants, 1 vol. Maestricht chez Bury-Lefebvre. |
1839. | Stukken in de Étrennes nationales. Maestricht chez Bury-Lefebvre. |
1841. | Eenige stukken in de Impressions de l'âme. Utrecht chez L.E. Bosch et Fils. |
1842. | Échos Limbourgeois, publiés au bénéfice des Incendiés de Hambourg. (waaronder eenige vertaalde stukken). Maestricht chez Bury-Lefebvre. |
1849. | Lauriers et cyprès, poésies détachées, dédiées à la Reine des Pays-Bas. |
1853. | Marie, ou l'amour filial, petite pièce de théâtre. |
1854. | L'inconnu ou le merle blanc, comédie en un acte et en vers. Liége chez J. Desoer. |
1854. | L'étudiant aux arrêts, intermède, dédié aux jeunes étudiants |
| |
| |
| des Colléges, représenté au Collége de Roldue, en Février 1854. Maestricht chez Leiter Nypels. |
1854. | Eglantines, Pervenches et Cyprès, poésies religieuses. Utrecht chez L.E. Bosch et Fils. (Daaronder bevinden zich eenige vertaalde stukken). |
1855. | La veille des vacances, petite pièce de théâtre. |
1855. | La répétition interrompue, petite pièce de théâtre. |
1855. | L'inondation de 1855 dans la Néerlande, au profit des victimes de l'inondation. Utrecht chez L.E. Bosch et Fils. |
1856. | Jenny, ou la petite Espiègle, comedie en un acte et en prose, à l'usage des jeunes demoiselles. Maestricht Van Osch-America et Cie. |
1856. | L'Ange sur les ruines du temple de St. Martin à Wyck-Maestricht. Maestricht chez Van Osch-America et Cie. |
1857. | La pose de la première pierre de l'Église de St. Martin à Wyck-Maestricht. Maestricht chez Van Osch-America et Cie. |
1857. | Le pêcheur de Blankenberghe, légende du XIIe siècle, dédiée à Mr. Eugène Van Meerbeke. Liége chez J. Desoer. |
1858. | Le présent le plus agréable au ciel, petite pièce de théâtre. |
1860. | Fleurs de famille. Leide chez A.W. Sijthoff. (Daarin zijn vele vertaalde stukken). |
1861. | La pensionnaire en retenue, intermède à l'usage des pensionnats de jeunes demoiselles. Maestricht chez Van Osch-America et Cie. |
| |
Proza-Schriften, zonder dagteekening.
1o. | Alle voorreden van zijne gedichten, soms in den vorm van verhandelingen, soms in dien van levensschetsen. |
2o. | Courant-artikels en Feuilletons, onder de volgende titels:
Invention de l'Imprimerie, en later onder den titel van Laurent Coster. - Lafontaine. - Des jeux de la vie. - Etre maître. - Le Diable. - Quelques pages des tablettes d'une jeune femme. - Quelques reflexions sur le Suicide. - De l'amour et des amours. - La tête et le coeur. - La Mode. - De l'Honneur. - Luxe et Indigence. - Du Charlatanisme. - De l'Esprit. - La Langue. - Les yeux et les oreilles. - L'eau et le feu. - Nous le sommes tous. - Sur l'Epigramme. - Du Madrigal. |
| |
Verspreide Dichtstukken.
1o. | In de zes jaargangen der Astrea van Dr. Wap. |
2o. | In de volgende Tijdschriften: |
| |
| |
Journal de la Haye 1848.
La Sylphide, Revue Bordelaise (Frankrijk) 1863.
L'écho de Vaucluse, à Avignon (Frankrijk) 1833 en '34.
Journal de Liége et de la Province. J. Desoer 1854.
Le Journal du Limbourg. J. Bury-Lefebvre voor 1849.
Le Courrier de la Meuse, Journal du Limbourg. Van Osch-America et Cie, na 1849.
Provinciale Friesche Courant, 1854 en '55.
De Noordbrabanter, 's Hertogenbosch Wed. D.A.A. de Rooy, 1855.
Losse Dichtstukken, zonder dagteekening, doch uit de laatste jaren des Dichters en meestal gedrukt te Maastricht bij Van Osch-America, en te Luik, bij J. Desoer, onder de volgende titels:
Le jour de l'an. - Aux ennemis de la paix. - Dieu, donne nous la paix! - A l'occasion de l'Exposition des fleurs à Maestricht. - Pour les pauvres. - A l'industrie, à l'occasion du XI congrès national agricole, à Maestricht, le 26 Juin 1856. - A l'occasion de l'inauguration de l'éclairage au gaz de la ville de Maestricht. - La jeune malade, 10 Octobre. - A Son Altesse Royale, Monseigneur le Prince d'Orange, héritier de la Couronne du Royaume des Pays, le jour de sa majorité, 4 Septembre 1858. - La naissance du Sauveur. - L'enthousiasme, ode, Liége chez J. Desoer. - Fête de l'immaculée Conception. - Les rogations, ode dédiée aux Pasteurs de village. - La Pentecôte. - L'assomption. - Le mois de Marie.
|
|