| |
| |
| |
Nalezingen op het levensberigt van den oud-hoogleeraar J.M. Schrant, toegevoegd aan de handelingen van 1866.
Toen mij, nu drie jaren geleden, door het Bestuur van deze Maatschappij het verzoek gedaan en de taak opgedragen was, om ten haren dienste een Levensberigt zamen te stellen van den eerwaardigen grijsaard Joannes Mathias Schrant, Hoogleeraar in de Nederlandsche Taal- Letter- en Geschiedkunde, van 1817 tot 1830 aan de Hoogeschool te Gend en vervolgens van 1831 af aan die te Leiden, op den 5den April 1866 in hoogen ouderdom op zijn buitengoed Vreewijk ontslapen, sprak het van zelf dat, benevens 's mans persoonlijke aangelegenheden en lotverwisselingen, in verband daarmede een beknopt doch zooveel mogelijk volledig overzigt van zijne talrijke, grootere en kleinere geschriften vereischt werd. Waren ook al de meeste en de voornaamste daarvan mij genoegzaam bekend om er den aard en de strekking van te kunnen aanwijzen en in betrekking tot zijne levensomstandigheden en handelingen te beschouwen, eenige er van, en dat wel inzonderheid onderscheidene kleinere bijdragen en vlugschriften, naar aanleiding van bijzondere gelegenheden opgesteld, waren mij niet alleen geheel onbekend, maar ston- | |
| |
den mij ook niet eens ten dienste om er kennis van te nemen, daar ze zelfs bij 's mans naaste bloedverwanten niet voorhanden en alleen op eene eigenhandige door hem nagelatene Lijst zijner schriften kortelijk aangewezen waren. Ik moest mij dus vergenoegen met ze eenvoudig op te geven zooals ze daar aangeduid stonden, zonder er iets meer van te kunnen zeggen. Eerst na het afdrukken van het Levensberigt en na de veiling zijner nagelatene boekverzameling, bij den boekhandelaar C. van Doorn te 's Gravenhage in December deszelfden jaars, kreeg ik een bundeltje van 's mans kleinere opstellen, door de familie uitgehouden, in handen en zag ik mij daardoor in de gelegenheid gesteld de mij te voren onbekende stukjes nader te leeren kennen. Voor zoo veel die nu niet alleen met 's mans letterkundige werkzaamheid, maar ook met enkele voorvallen onzer Nederlandsche geschiedenis in verband staan, is 't mij voorgekomen tot aanvulling en verbetering van het vroeger geschrevene, ook thans nog wel de moeite waard te zijn daarvan een kort verslag te geven en zoodoende de geheugenis van die om hun geringen omvang en hunne zeldzaamheid weinig meer voorkomende en zeer zeker aan weinigen meer bekende geschriftjes voor de vergetelheid te bewaren; terwijl ik tevens deze gelegenheid waarneem om het een en ander, dat mij later gebleken is minder juist gesteld te zijn, te verbeteren.
Bladz. 233 der Bijlage tot de Handel. van 1866, gelijkstaande met bladz. 7 van den afzonderlijken overdruk van de Levensschets, wordt gesproken van Schrants bijdragen, geleverd in de Mengelingen voor Roomsch-Catholijken, ‘van welk tijdschrift, te Amsterdam bij Crajenschot van 1807 tot 1810 in drie deelen uitgegeven, hij medeoprigter was.’ Toen dit in 1866 alzoo door mij geschreven werd, waren mij van dat tijdschrift niet meer dan deze drie eerste deelen bekend. Eerst onlangs uit eene boekveiling hier te Leiden kwam mij een vollediger exemplaar in vijf deelen kompleet in
| |
| |
handen, het vierde van 1811 en het vijfde van 1814. Ook in deze beide deelen wordt iets van en over Schrant gevonden. Men leze bijgevolg ter aangehaalde bladz. reg. 7. ‘van 1807 tot 1814 in vijf deelen.’
Van J.M. Sailer's, ter aangeh. bladz. in aanteek. 3 opgegeven Verkort Lees- en Gebedenboek voor Katholijke Christenen, naar het Hoogduitsch door Schrant bewerkt, Amst. 1810 (een boekdeel van 512 bladz.) komt in de voornoemde Mengelingen, Dl. IV, bl. 277 en v. eene allezins loffelijke aankondiging voor. Of het Klein Lees- en Gebedenboek, te Zalt-Bommel bij Noman in 1825 uitgegeven, daarvan werkelijk een 2de druk is, zou ik niet durven verzekeren.
Bladz. 234, = 8, reg. 10 en v. Van de aldaar vermelde Uitlegkundige verhandeling over de Opperhoofdigheid van Petrus, enz. door J.H. Kistemaker, Hoogl. te Munster, uit het Hoogduitsch door Schrant vertaald, komt in de Mengel. voornoemd Dl. IV, bl. 139, doch zonder melding van Schrant als vertaler, eene korte aankondiging voor. Die vertaling zonder zijn naam uitgegeven zijnde, was de hem daarvoor aangedane vervolging onder de Fransche overheersching nog des te onbillijker en onregtvaardiger.
Bladz. 240, = 14, aanteek. 3. Schrants Redevoering over den waren volksroem, Leiden bij C.C. van der Hoek 1834, gaat vergezeld van eenige Aanteekeningen, doch die bij den herdruk onder zijne Redevoeringen en Verhandelingen in 1845 niet overgenomen zijn.
Bladz. 241, = 15. Nog in dezelfde aanteek. staan een drietal, mij destijds alleen bij naam bekende kleinere stukjes, bij verschillende gelegenheden uitgegeven, volgens Schrants eigenhandige opgave vermeld. Van deze zie ik mij thans in staat gesteld een juister en vollediger overzigt te geven.
| |
| |
Tot het eerste: Aan de Bewoners van het Zuidelijk Frankrijk, te 's Gravenhage in den Nederlandschen Boekhandel, Veenestraat No. 147, 1816, slechts één blad druks, hebben de destijds in het Zuiden van het op nieuw herstelde Fransche Koningrijk plaats hebbende geloofsvervolgingen tegen de Protestantsche bevolking aanleiding gegeven. Ten bewijze van Schrants allezins gematigde en vredelievende denkwijze, strekt het om Frankrijks Katholijke ingezetenen gunstiger te stemmen jegens hunne andersdenkende in hunne oogen kettersche landgenooten, hen van de herhaling der bloedige moordtooneelen van de XVIIde en de XVIIIde eeuw af te manen en hen, met ter zijde stelling van alle verschil in geloofsbegrippen, tot echt Christelijke verdraagzaamheid op te wekken. Daarom werd het door hem oorspronkelijk in het Fransch en vervolgens ook in het Hollandsch uitgegeven.
Bij gelegenheid dat, bij de herstelling van het hoog-altaar in het Kerkgebouw te Sotteghem in Oost-Vlaanderen, daaronder een grafkelder ontdekt werd, welke bij nader onderzoek die van de Graven van Egmond bleek te zijn, en daarvan in een Belgisch tijdschrift in de Fransche taal berigt gegeven was, achtte Schrant het wel de moeite waard dit voor zijne landgenooten in hunne moedertaal over te brengen. Dit deed hij in het tweede van de ter aangeh. plaatse aangewezene stukjes, voluit getiteld: ‘Ontdekking van het Graf des Graven van Egmond; voorafgegaan van een kort verslag wegens den aanvang der Nederlandsche onlusten in de zestiende eeuw, onder het bestuur van den Hertog van Alba; door J.M. de Bast, kanonnik enz. vertaald uit de Annales Belgiques. Tot Gend, bij J.N. Houdin, 1819.’ anderhalf blad druks. Eene lezenswaardige bijdrage tot de geschiedenis van dien tijd en van de onthoofding, op last van Alva, van de Graven van Egmond en Hoorn in 1568.
Ter geruststelling zijner Katholijke Zuid-Nederlanders omtrent de ware bedoelingen der Nederlandsche Grondwet aangaande hunne Godsdienstvrijheid, gaf Schrant onder den
| |
| |
verdichten naam van Katholijken Vredestichter het derde van de bovengenoemde werkjes in het licht, ten einde de zaak in geschil meer algemeen bekend te maken, in het Fransch geschreven en getiteld: ‘Réflexions d'Ireneus Catholicus, à la lecture de la Lettre de Monseigneur l'Evêque de Broglie, récemment insérée dans le Journal des Débats. Gand, chez J.N. Houdin, impr.-libr. 1821.’ 18 bladz. 8o. Dit stukje betreft eene zinsnede uit dien bisschoppelijken brief aangaande zekere van wege den Paus verlangde restrictie van of toevoeging aan den door de Roomsch-Katholijke Geestelijkheid af te leggen eed van getrouwheid aan de staatsregeling opzigtelijk Art. 191 der Grondwet van 1815, waarbij aan alle in het Koningrijk bestaande Godsdienstige gezindheden gelijke bescherming toegezegd wordt. ‘D'après cette restriction’ werd aldaar voorgegeven ‘le serment peut être prêté, mais dans un sens civil, ou, si l'on veut, dans un sens conforme à l'interprétation donnée par l'archevêque de Malines.’ In verband met Art. 192, waarbij aan alle ingezetenen, zonder onderscheid van Godsdienstbegrippen, gelijke burgerlijke en staatkundige regten verzekerd worden, met terugzigt op den voormaligen toestand van de Roomschgezinden hier te lande, zoowel als uit vergelijking van de Fransche, ja ook de Zwitsersche wetgeving te dien aanzien, wijst Schrant ontegenzeggelijk aan, dat het bij dit Artikel bepaalde in geen anderen zin dan dien van burgerlijke gelijkstelling verstaan kan worden, en dat mitsdien, zonder eenige de minste beperking of nadere omschrijving, de Roomsch-Katholijken voor de vrije uitoefening hunner Godsdienstplegtigheden daarvan niets te vreezen hebben en daarin volkomen berusten kunnen.
Bladz. 241, = 15. Van Schrants tijdelijke aanstelling aan de Leidsche Hoogeschool, leest men in de Acta et gesta in Senatu Acad. LB. van 19 Maart 1831. ‘Recitatae sunt literae Curatorum una cum Decreto Regio ad Senatum datae, ex quo decreto constat, Viros Clar. J.G.S. van Breda, G.L.
| |
| |
Mahne, J.M. Schrant et J.R. Thorbecke, Professores in Academia Gandavensi, in tempus adjunctos esse Ordini Professorum hujus Academiae, eodem loco et honore usuros; et placuit in sua quemque Facultate eum locum tenere, qui novissimo destinari solet.’ Ann. Acad. L.B. 1831-32, p. 16.
Bladz. 242, = 16. Van Schrants benoeming tot gewoon Hoogleeraar, leest men in de Acta Senatus Acad. Lugd. Bat. 1845, van 7 Januarij. ‘Edicto Regio ejusdem diei Cl. J.M. Schrant, Facultati Phil. Theor. et Lit. Hum. in hac Acad. adscriptus, declaratur Prof. Ord. in locum Cl. Siegenbeek, rude donati.’ Ann. Acad. L.B. 1844-1845, p. 88.
Siegenbeek's emeritaat was reeds het jaar te voren in 1844 ingegaan, maar hij bleef zijne lessen nog voortzetten gedurende het eerstvolgende Akademiejaar.
Bladz. 243, = 17. Schrants hier in de aanteek. opgegevene tweederlei bewerking van De Navolging van J.C. met en zonder aanteekeningen en gebeden, verscheen te gelijker tijd te Amsterdam bij Crajenschot in 1811, zooals blijkt uit de aankondiging er van in de Mengelingen voor R.C. Dl. V. bl. 128-133. In den aldaar bl. 303, mede opgegeven titel zijner daaruit getrokken Uitgelezene Gedachten, staat bijeengezameld voor bijeenverzameld.
Bladz. 244, = 18. Van Schrants voorgenomen, doch niet tot stand gekomen, nieuwe vertaling van het Nieuwe Testament met aanteekeningen, zou, met verlof van den Aartsbisschop van Mechelen, den heer de Méan, een aanzienlijk getal exemplaren, zonder aanteekeningen, ten dienste van het Nederlandsche Bijbelgenootschap uitgegeven geworden zijn. Zie in het berigt van de 6de Vergadering van de Rotterdamsche afdeeling, op 19 October 1820, de Aanspraak van J. Scharp, bl. 32, en het Verslag van het Bestuur, bl. 39. Voorzeker eene opmerkenswaardige bijzonderheid.
| |
| |
Bladz. 246, = 20, aanteek. 1 en 2. Van die nameloos uitgegeven Aanmerkingen op Schrants Leven van Jezus, en van zijne daartegen aangevoerde Verdediging, schreef destijds De Recensent ook der Rec., Deel IV, bl. 322*** en volg. onder de Rubriek: Boeken die niet hadden behooren vertaald en gedrukt te worden. ‘Schrant schreef zeer oordeelkundig, en ontdaan van alle sekten-vooroordeelen, eene eenvoudige, maar algemeen leerzame, Levensbeschrijving van der Christenen geëerbiedigden Verlosser, Jezus, ten gebruike voor kinderen. De ongenoemde Opsteller dezer Aanmerkingen, - die onder allen Hess en van Hamelsveld niet duister voor Socinianen verklaart, bl. 5. - valt hem daarover met bitterheid aan, beschuldigt hem van onregtzinnigheid en trouwloosheid omtrent de R.K. Geloofsbelijdenis en zijne afgelegde eeden als Priester bij dat Kerkgenootschap, en daagt hem uit, om dit geschrijf, zoo hij lust heeft, te wederleggen, en zich daartegen te verdedigen.
‘Reeds hadden wij den wensch ter neder geschreven, dat de brave Schrant, zich niet stoorende aan het laag en dom gelaster van dezen duisterling, de verdediging van zijn werk aan God en de Waarheid mogt overlaten, toen ons 's Mans Verdediging in handen kwam, eerst, wij erkennen het, met eene soort van wederzin, omdat, gelijk men zegt, de vogel de schoot niet waardig was, maar, bij nader inzien, tot onze vreugde, dewijl die verdediging zoo verstandig, zoo bondig, zoo overwinnende, zoo beschamende voor Priesterlist en domme Kettermakerij, en te gelijk zoo leerzaam in vele opzigten voor Roomsch- en niet Roomschgezinden is, dat wij er volkomen mede bevredigd zijn, en den onbeschaamden, die (ô schande in de XIXde eeuw!) Roomschen en Protestanten maar eens eventjes, bij tegenstelling, met Christus en Belial heeft durven vergelijken (No. 2, bl. 16), gerustelijk aan de verachting van het algemeen en aan de wroegingen van zijn eigen geweten, ter zijner eindelijke verbetering, overlaten!’
| |
| |
Bladz. 247, = 21. Van het alhier in de aanteek. vermelde Antwoord aan den Schrijver van de Aanmerkingen op het Leven van Jezus enz. heeft Schrant kort daarna, misschien ook wel in den Courier de la Flandre of in eenig ander tijdschrift, een hoofdzakelijk uittreksel in het Fransch gegeven: Précis de la Réponse de J.M. Schrant aux Observations sur la Vie de J.C. insérées dans les numeros 80 et 88 du Courier de la Flandre, 1825, twaalf bladz. ter drukkerij van A.B. Stéven, te Gend.
Bladz. 248, = 22. Van Schrants hier in aanteek. 1 opgegevene Bijzonderheden uit het Leven van Jezus, voor schoolgebruik, te Zalt-Bommel bij Noman 1825 en 1837, getuigde een beoordeelaar in De Gids van 1839, bl. 549 en v. ‘Een zeer beknopt, ordelijk, uitmuntend geschreven werkje. Het bevat in 64 kl. 8o. bladz. 60 lesjes, elk een kort verhaal met een zedelesje of eene gevolgtrekking besloten. - De stijl is zeer eenvoudig en duidelijk, een model voor allen, die voor kinderen schrijven willen. De wijze van voorstellen vrij van alle kerkkleur; zoodat men, als de naam des Hoogl. er niet voorstond, niet zou raden, dat de Schrijver tot de Roomsche eeredienst behoort, ja zelfs het tegenovergestelde zou vermoeden’. Later gaf Schrant nog eene Keur van verhalen uit het Leven van Jezus, aldaar 1851.
Bladz. 249, = 23. Van Schrants hier in aanteek. 2 aangewezene stichtelijke werkjes, is ons alleen het laatste Le Livre des Rois et des Grands, uit Massillon, met de Nederduitsche vertaling er van, bij eigen inzage bekend.
Bladz. 252, = 26. Van Vondel's Keur van Paarlen, Gysbrecht van Aemstel en Lucifer, door Schrant bewerkt, kan men desverkiezende de beredeneerde aankondigingen nazien, gegeven in den Algem. Konst- en Letterbode van 1846, No. 44. 1851, No. 36 en 37. en 1857, No. 1.
| |
| |
Bladz. 254, = 28. Over het Oproer te Antiochië, met Bisschop Flavianus aanspraak aan Keizer Theodosius, had Schrant reeds lang te voren een voorloopig opstel geleverd in de voornoemde Mengelingen voor R.C. Dl. V, bl. 104-112, later meer uitvoerig omgewerkt in zijne hier, aanteek. 3, vermelde afzonderlijke uitgave en onder zijne Redevoeringen en Verhandelingen.
Bladz. 255, = 29. Van Schrants beide Redevoeringen, die ter inwijding van de Maatschappij van Nederlandsche Taal- en Letterkunde, onder de zinspreuk Regat prudentia vires, te Gend, en die over de lotgevallen der welsprekendheid, voor het eerst gedrukt onder de Verhandelingen en Prijsverzen, uitgegeven door die Maatschappij in 1826, bestaat ook een afzonderlijke overdruk daaruit, onder den titel van Verhandelingen van J.M. Schrant. Gend, uit de Drukkerij van A.B. Stéven, 1826. 39 bladz.
Dat deze Nalezingen, reeds lang voor de pers gereed gemaakt, eerst nu in druk verschijnen, is alleen het gevolg van omstandigheden voor den Lezer van geen belang.
Leiden, September 1869.
J.T. Bergman.
|
|